Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 mei 2013
Op donderdag 11 april 2013 heeft de filmtop plaatsgevonden. Zoals ik heb toegezegd
in mijn brief van 26 februari (2013D07578) zend ik u hierbij, mede namens de minister van Economische Zaken, de uitkomsten
van dit overleg.
De aanleiding voor deze bijeenkomst is het verzoek van de Tweede Kamer aan de ministers
van Cultuur en Economische Zaken om met de filmsector in gesprek te gaan over het
level playing field voor de Nederlandse filmsector met het buitenland en welke mogelijkheden
er zijn om knelpunten op te lossen.
Vanuit de sector waren filmproducenten, distributeurs, bioscoopexploitanten, kabelmaatschappijen
en omroepen vertegenwoordigd. Namens het kabinet waren de minister van Economische
Zaken en ik aanwezig. We hebben een constructief overleg gevoerd.
Tijdens de filmtop is geconstateerd dat de filmsector op dit gebied in beweging is,
onder andere vanwege culturele en economische steunmaatregelen in het buitenland.
Daarnaast zijn er ook technische ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de exploitatie
van films. De ontwikkelingen hebben hun weerslag op de financiering van films en op
de economische context van de filmsector. Dit betreft ook een discussie in Europees
verband.
Uit de filmtop is gebleken dat er geen panklare oplossingen zijn voor de door de filmsector
geschetste problematiek. Daarom dient het gesprek te worden voortgezet, zowel tussen
de overheid en filmsector, als tussen de partijen binnen de sector zelf.
De ondersteuning van Nederlandse films wordt door de overheid vooral vormgegeven via
het cultuurbeleid. Via het economische stimuleringsbeleid van dit kabinet is een breed
generiek instrumentarium beschikbaar. Het ligt niet voor de hand de filmsector anders
te behandelen dan andere sectoren. Een economische stimuleringsmaatregel specifiek
voor de filmsector past daarom niet in het economische beleid.
Tijdens de filmtop heb ik alle aanwezige partijen uit de sector gevraagd om gezamenlijk
te blijven nadenken en relevante informatie te delen over hún mogelijkheden om de
filmsector te versterken, ook al zijn de belangen soms verschillend. Het gaat dan
bijvoorbeeld om nieuwe businessmodellen of een andere verdeling van de opbrengsten
van Nederlandse films over de ketenpartners. Een door de overheid opgelegde heffing
op de exploitatie van films ten behoeve van de productie is aan de orde gesteld, maar
verdient niet de voorkeur. Het kabinet ziet liever oplossingen op vrijwillige basis.
Een deel van de voorgestelde dialoog kan worden gevoerd in het kader van het topsectorenbeleid
voor de creatieve industrie. Er kan worden bezien hoe de filmsector, als onderdeel
van de topsector creatieve industrie, beter gebruik kan maken van de reeds bestaande
economische stimuleringsmaatregelen en hoe het topsectorenbeleid kan bijdragen aan
het realiseren van de ambitie van de filmsector. Daarnaast zal de minister van Economische
Zaken, zoals toegezegd, het ontbreken van een level playing field tussen Nederland
en andere Europese landen bij de Europese Raad voor Concurrentievermogen aan de orde
stellen.
Op constructieve wijze zal het gesprek met de filmsector worden voortgezet.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker