32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 6 november 2013 overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Financiën en mij over een stimuleringsmaatregel voor de filmsector. Dit overleg was naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van Financiën, de Minister van Economische Zaken en mij, d.d. 31 oktober 2013, met een reactie op de motie van de leden Bergkamp en Monasch over de Nederlandse filmindustrie (Kamerstuk 32 820, nr. 94).

In bovenstaande brief heeft het kabinet aangekondigd jaarlijks 20 miljoen euro beschikbaar te stellen voor een filmspecifieke stimuleringsmaatregel. Doel ervan is een oplossing te bieden voor het ongelijke speelveld in de filmindustrie tussen Nederland en een groot aantal andere Europese landen.

In het overleg heb ik toegezegd u op de hoogte te houden van de ontwikkeling van de regeling. Tevens heb ik u toegezegd om aan te geven welke redenen ten grondslag liggen aan mijn besluit om de uitvoering van de regeling bij het Filmfonds te beleggen. Een derde toezegging betreft een toelichting op de wijze waarop een duidelijke scheiding wordt aangebracht tussen budget en doelstellingen van de nieuwe filmregeling en die van de reeds bestaande regelingen van het Filmfonds. Met deze brief doe ik deze toezeggingen gestand. Ook zal ik in deze brief de vraag van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoorden op welke wijze ondernemers die geen internationale cofinanciering hebben, gebruik kunnen maken van de «cash rebate»-regeling. Deze vraag is mij gesteld via een brief van de commissie naar aanleiding van de procedurevergadering van 5 december 2013.

Ontwikkeling van de regeling

Na 6 november is meteen gestart met de ontwikkeling van de regeling. Ik heb dit proces samen met het Filmfonds vormgegeven. Hierbij is de filmsector betrokken. Op 27 november hebben medewerkers van mijn ministerie in samenwerking met het Filmfonds een consultatieronde georganiseerd, waarbij een brede vertegenwoordiging uit de productie- en postproductiesector aanwezig was. Dit was een vruchtbare bijeenkomst. Belangrijke uitgangspunten van en ingrediënten voor de filmregeling zijn besproken. Vervolgens is het Filmfonds aan de slag gegaan met de verdere ontwikkeling van de regeling. Hierbij zijn voorbeelden uit het buitenland betrokken, met name regelingen uit Duitsland, België en Luxemburg. Daarnaast is bij de ontwikkeling rekening gehouden met de Europese regelgeving met betrekking tot het verlenen van staatssteun.

Inmiddels is een concept van de regeling gereed. In een bijeenkomst op 19 december jl. heeft het Filmfonds aan de gehele filmsector de stand van zaken gepresenteerd. De conceptregeling heb ik vervolgens aan de Europese Commissie gestuurd. Hierover heeft op 30 januari jl. een informeel gesprek plaatsgevonden. Binnenkort zal de regeling formeel ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Omdat de Europese Commissie zijn oordeel over de regeling nog moet geven, kan ik u de conceptregeling op dit moment nog niet sturen. Wel zal ik in deze brief een aantal belangrijke uitgangspunten van de regeling schetsen.

Uitgangspunten van de regeling

  • De regeling is er op gericht een gezond filmproductieklimaat in Nederland te bevorderen en de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse filmindustrie te versterken. Met de financiële bijdragen die op grond van deze regeling worden verleend, wordt beoogd de aantrekkingskracht van Nederland voor zowel binnenlandse als buitenlandse filmproducties te vergroten en daarmee de productieactiviteit in Nederland van creatieve en technische filmprofessionals en filmbedrijven te verhogen. Daarnaast wordt beoogd de ontplooiing van filmtalent in Nederland en de diversiteit, kwaliteit en verspreiding van filmproducties te stimuleren.

  • De regeling stimuleert zowel nationale producties zonder internationale cofinanciering, als internationale coproducties. Via internationale coproducties ontstaan betere kansen voor de internationale uitwisseling van kennis en talent en wordt de zichtbaarheid van Nederlands filmtalent over de landsgrenzen heen vergroot. Ook ontstaat de mogelijkheid om de positie van Nederlandse producenten in internationale coproducties te versterken wat ook kan leiden tot een betere internationale financiering van Nederlandse filmproducties.

  • De regeling is toepasselijk op financiële bijdragen die worden verstrekt voor de tegemoetkoming in de productiekosten van filmproducties die aantoonbaar in Nederland zijn besteed. Filmproducties die hiervoor in aanmerking komen zijn speelfilms, documentaires en lange animatiefilms. Filmproducties die een bijdrage op grond van de regeling ontvangen dienen tenminste in de bioscoop in Nederland uit te worden gebracht.

  • De aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage in bepaalde productiekosten die in Nederland worden besteed. De bijdrage is gelijk aan 30% van deze uitgaven met een maximum van 1 miljoen euro per aanvraag. Het gaat daarbij om uitgaven die uitsluitend betrekking hebben op kosten die nog gemaakt moeten worden voor de realisering van de filmproductie en hebben derhalve als doel voltooiing van de filmproductie.

  • Vanwege efficiency redenen wordt als drempel voor kwalificerende productiekosten een bedrag van ten minste 100.000 euro gehanteerd. In totaal kan aan een aanvrager maximaal 2 miljoen euro per jaar worden verleend aan financiële bijdragen op grond van de regeling.

  • Omdat subsidies op grond van deze regeling dienen te passen in het daarvoor beschikbare budget, is gekozen voor een systeem om aanvragen ten opzichte van elkaar te wegen. Aanvragen worden gerangschikt aan de hand van een puntensysteem. Het puntensysteem omvat meetbare elementen om de impact van de filmproductie te bepalen op de audiovisuele infrastructuur en cultuur in Nederland, de (grensoverschrijdende) ontplooiing van creatief en technisch talent en de promotie van talenten over de landsgrenzen heen.

  • Het jaarbudget wordt in beginsel gelijkmatig verdeeld over maximaal vier aanvraagronden per jaar. Indien een aanvraag wordt afgewezen, kan deze nog eenmaal in een volgende aanvraagronde worden ingediend.

  • De regeling voorziet in de mogelijkheid om binnen het totaal beschikbare budget aparte subsidieplafonds in te stellen voor filmproducties die niet zijn aan te merken als internationale coproducties en filmproducties die dat wel zijn. Op deze manier blijft de regeling toegankelijk voor Nederlandse filmproducties die zonder een internationale coproductiepartner worden gerealiseerd, maar kunnen mogelijke verdringingseffecten op reeds bestaande financieringsmogelijkheden – ook via reeds bestaande regelingen van het Filmfonds – voor volledig Nederlandse filmproducties in Nederland worden beperkt.

Uitvoering door het Filmfonds

Ik heb het besluit genomen om de uitvoering van de nieuwe filmregeling te beleggen bij het Filmfonds. Hieraan liggen meerdere redenen ten grondslag. Ten eerste is filmspecifieke kennis en expertise nodig om de regeling uit te voeren. Kennis van het filmproductieproces, de budgettering, de financiering en exploitatie van filmproducties staan daarbij voorop, alsmede een goede controle op de bestedingen om fraude te voorkomen. Maar ook gedegen kennis van de nationale en internationale filmwereld en de beschikking over een internationaal netwerk met andere filmfinanciers is bij de uitvoering en promotie van de regeling noodzakelijk. Deze kennis en expertise is aanwezig bij het Filmfonds. Het Filmfonds is een zelfstandig bestuursorgaan dat in opdracht van het rijk specifieke taken op filmgebied uitvoert. Andere zbo’s of uitvoerende diensten van het rijk hebben deze kennis en expertise niet. Overigens worden in veel landen om ons heen dergelijke regelingen eveneens uitgevoerd door de betreffende filmfondsen.

Vanwege overwegingen van efficiency is het oprichten van een aparte organisatie voor het uitvoeren van de nieuwe filmregeling onwenselijk. Dit past niet in het huidige kabinetsbeleid dat erop gericht is de omvang van de overheid te verkleinen. Bovendien ben ik van mening dat een zo groot mogelijk deel van het budget voor de filmregeling besteed moet worden aan het doel waarvoor het bestemd is: de productie- en postproductiekosten van films die in Nederland worden besteed.

De wens van uw Kamer om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen het budget en de doelstelling van de nieuwe filmregeling en die van andere filmregelingen van het Filmfonds onderschrijf ik. In mijn beschikking aan het Filmfonds leg ik daarom een aantal verplichtingen aan het fonds op. De besteding van het budget voor de regeling dient apart in de jaarrekeningen van het fonds verantwoord te worden. Eveneens dient bij onderbesteding het restant apart in de jaarverantwoording te worden opgenomen. Deze middelen zullen slechts besteed worden aan deze regeling.

Met betrekking tot de inhoudelijke doelstellingen van de regeling zie ik er op toe dat er een duidelijk onderscheid is tussen de nieuwe filmregeling en de andere regelingen van het filmfonds. De nieuwe filmregeling is primair gericht op het vergroten van bestedingen van productiekapitaal in Nederland, de andere filmregelingen van het Filmfonds zijn primair gericht op de totstandbrenging van artistieke films en films voor een groter publiek. De nieuwe regeling zal in grote mate een «automatisch» karakter hebben, hetgeen betekent dat toetsing niet plaatsvindt op basis van een artistiek-inhoudelijk oordeel. Vanwege de regels in Europa op het gebied van toegestane staatssteun moet elke film die door de overheid wordt ondersteund echter wel voldoen aan culturele criteria en is een lichte toets op het culturele gehalte van een film daarom noodzakelijk. Hiertoe zijn in de nieuwe filmregeling een aantal objectieve culturele kenmerken opgenomen, zoals het geval is bij soortgelijke regelingen in het buitenland

De effecten van de nieuwe regeling zullen worden gemonitord. Tegelijkertijd vind ik het van belang om de werking van de verschillende regelingen van het Filmfonds en overige financieringsmogelijkheden ten opzichte van elkaar te beschouwen. Het systeem moet erop gericht zijn dat zowel de culturele, als de meer economische doelen van het filmbeleid worden bereikt.

Planning

Ik heb de intentie de nieuwe filmregeling begin mei van dit jaar in werking te laten treden. Mocht dit lukken, dan is dat vóór het filmfestival in Cannes en daarmee in overeenstemming met uw wens. Dit hangt echter af van de Europese Commissie, die de regeling nog moet goedkeuren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven