32 798 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige bezuinigingen door te voeren met betrekking tot het kindgebonden budget teneinde het begrotingstekort terug te dringen en de eigen financiële verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «draagkracht» vervangen door: draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bestaat geen aanspraak op kindgebonden budget indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de ouder in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80 000 dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de ouder en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80 000.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Aanspraak op een kindgebonden budget en op een verhoging als bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien de artikelen 7, tweede lid, en 7a van die wet niet van toepassing zouden zijn, met dien verstande dat:

    • a. de aanspraak bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, voor zover zij de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, en

    • b. de aanspraak bestaat voor ten hoogste twee kinderen die voldoen aan de onder a gestelde voorwaarde.

  • 2. Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor één kind : € 1011;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 1322.

2. In het vierde en vijfde lid vervalt: bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van niet meer dan € 28 897,.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de bedragen, genoemd in de artikelen 2, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door «de bedragen, genoemd in de artikelen 1, vierde lid, en 2, tweede, vierde en vijfde lid,» en wordt «artikel 2, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 2, zesde lid,.

2. In het derde lid wordt «artikel» vervangen door: de artikelen 1, vierde lid, en.

D

Artikel 6 vervalt, onder vernummering van artikel 6a tot 6.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «berekeningsjaren 2010 en 2011» vervangen door: berekeningsjaren 2010 tot en met 2015.

2. In het artikel wordt «het jaar 2010 en 2011» vervangen door «het jaar 2010 tot en met 2015», wordt «het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, vierde, vijfde en zesde lid,» vervangen door «het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zesde lid,» en wordt «de berekeningsjaren 2010 en 2011» vervangen door: de berekeningsjaren 2010 tot en met 2015.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32 131) tot wet is of wordt verheven en artikel XXXII van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel B, tweede subonderdeel, van de onderhavige wet, wordt in artikel I, onderdeel B, tweede subonderdeel, «€ 28 897» vervangen door: € 26 147.

ARTIKEL III

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven