Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2018
Het Gerechtshof Den Haag (verder: het Hof) heeft op 13 februari jl. arrest gewezen
in de zaak Clean Air Nederland (CAN) tegen de Staat1. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitzondering op het rookverbod voor rookruimtes
in horeca-inrichtingen2 in strijd is met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging
en daarmee onrechtmatig en onverbindend is. Op grond daarvan zouden rookruimtes in
de horeca per direct moeten worden gesloten. De mogelijkheid bestaat echter om in
cassatie te gaan; dat maakt dat de rookruimtes niet per direct gesloten hoeven worden.
Hoewel ik de intentie heb om rookruimtes af te schaffen, heb ik besloten tegen dit
arrest in cassatie te gaan. Hieronder licht ik deze keuze toe.
Jaarlijks sterven er zo’n 20.000 mensen aan de gevolgen van roken. Elke stap die we
extra kunnen zetten om het roken terug te dringen en om een rookvrije generatie te
bereiken, verdient wat mij betreft steun. Ook in het regeerakkoord is hiervoor steun
uitgesproken.
Ik begrijp dat mijn intentie om rookruimtes af te schaffen voor horeca-ondernemers
en gebruikers van rookruimtes onbevredigend voelt. Maar zij zullen moeten begrijpen
dat – linksom of rechtsom, sneller of geleidelijker – het einde in zicht komt voor
de rookruimtes. Het is dus raadzaam om niet meer te investeren in rookruimtes.
Niettemin wil ik ook zorgvuldig besturen, zodat mensen niet van de ene op de andere
dag worden overvallen door nieuwe regels. Het arrest biedt daarvoor geen ruimte, omdat
het directe gevolgen heeft voor de uitzondering op het rookverbod in rookruimtes in
de horeca. Daar mag vanaf de datum van het gewezen arrest in beginsel namelijk niet
meer worden gerookt. Cassatie schorst echter de werking van dit arrest van het Hof.
Rookruimtes hoeven dan niet direct gesloten te worden. Dat biedt de mogelijkheid om
eigen beleid met betrekking tot rookruimtes te ontwikkelen en daarbij een overgangstermijn
te hanteren. Een periode van 2 jaar zou daarbij denkbaar kunnen zijn. Daarover ga
ik ook met de horeca in gesprek.
Ik ben van mening dat het Hof in dit geval ten onrechte rechtstreekse werking aan
artikel 8, tweede lid van het WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging heeft toegekend
en het arrest geen ruimte overlaat voor een overgangstermijn.
Aan het bestuur moet ook nog enige ruimte worden gelaten om zelf te beslissen hoe
en op welke termijn invulling wordt gegeven aan het WHO-Kaderverdrag.
Vanwege het voorgaande heb ik besloten om in cassatie te gaan tegen het arrest van
het Hof. Dit betekent dat rookruimtes nu praktisch gezien respijt krijgen.
Ik werk aan een pakket van maatregelen in de vorm van wet- en regelgeving en samenwerkingsafspraken
– in het kader van het nationaal preventieakkoord – dat eraan moet bijdragen dat volwassenen
van roken afgeholpen worden en kinderen nooit met roken beginnen. Het afschaffen van
alle rookruimtes maakt uiteraard ook deel uit van de discussie over dat pakket.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis