32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 116 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 oktober 2015

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 12 augustus 2015 inzake aanbieding van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende de implementatie van de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen (Kamerstuk 32 757, nr. 115).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 oktober 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Vraag 1

Kunt u aangeven hoeveel Petajoules energie bespaard moet gaan worden in de gebouwde omgeving om te voldoen aan de eisen uit het energieakkoord?

Antwoord

In het energieakkoord is afgesproken dat 100 petajoules aan besparing in het finale energieverbruik van Nederland wordt gerealiseerd in 2020. Door ECN/PBL is berekend dat met de maatregelen in de gebouwde omgeving voor koop een besparing van 3 petajoules gehaald moet kunnen worden, 12 petajoules voor de huur en 28 petajoules buiten de woningbouw (maatschappelijk en overig vastgoed).

Vraag 2

Kunt u aangeven hoeveel Petajoules er via deze maatregelen realistisch gezien bespaard gaan worden tot resp. 2020 en 2023? Als u dit niet kunt, bent u dan bereid op korte termijn door specialisten een raming te laten maken die niet alleen uitgaat van de theoretische besparingsmogelijkheid, maar die ook rekening houdt met gedragseffecten? Kunt u dezelfde berekening maken uitgaande van de nu geldende kostenoptimale niveaus voor energiebesparing?

Antwoord:

De voorliggende wijziging van het Bouwbesluit 2012 is met name bedoeld om tegemoet te komen aan het standpunt van de de Europese Commissie dat de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen onvoldoende is omgezet in nationale regelgeving. Omdat hier sprake is van strikte implementatie, heb ik voor de totstandkoming van dit ontwerpbesluit niet laten doorrekenen hoeveel petajoules deze wijziging oplevert. Elk jaar worden de effecten van het beleid gericht op energiebesparing overigens doorgerekend in de Nationale Energie Verkenning. De voorgestelde voorschriften voor de vervanging van onderdelen van de bouwschil zijn zoals gevraagd door de Commissie, bepaald op basis van het kostenoptimale niveau bij het vervangen.

Vraag 3

Wat is de definitie van een isolatielaag? Vallen daken, vloeren en muren in alle gevallen onder de definitie isolatielagen? Kunt u dit toelichten en aangeven in hoeverre bij verbouw van bestaande panden de isolatiewaarde van daken, muren en vloeren naar de nieuwe duurzaamheidseis worden gebracht?

Antwoord:

Een isolatielaag is dat onderdeel van de gebouwschil dat ten behoeve van de thermische isolatie wordt toegepast met als doel om warmteverliezen te beperken. Daken, vloeren en muren (buitengevels) van verwarmde ruimten bevatten meestal isolatielagen. Bij het vervangen of vernieuwen van die isolatielagen gelden de nieuwe duurzaamheidseisen.

Vraag 4

Als bij een bestaand gebouw een muur, vloer of dak oorspronkelijk niet als isolatielaag is bedoeld, hoeft bij verbouwing dan niet te worden voldaan aan de nieuwe isolatie-eisen voor isolatielagen?

Antwoord:

Bij antwoord 3 heb ik toegelicht wat wordt bedoeld met isolatielaag. Indien in een bestaande muur, vloer of dak géén thermische isolatielaag aanwezig is, gelden de nieuwe eisen niet.

Vraag 5

Is het toegestaan om een lagere isolatiewaarde dan minimaal vereist van de schil van een gebouw te compenseren met een betere score door bijvoorbeeld gebiedsmaatregelen? Zo ja, leidt dit dan tot daadwerkelijk minder energiegebruik of alleen tot een schuif in energiegebruik van fossiel naar duurzaam?

Antwoord:

De prestatievoorschriften voor de isolatiewaarde staan in principe los van eventuele gebiedsmaatregelen. Gebiedsmaatregelen kunnen zoals volgt uit artikel 5.2, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 wel worden ingezet om aan de energieprestatiecoëfficiënt te voldoen.

Met de minimale isolatiewaarde wordt beoogd dat de gebouwschil een bepaalde isolatiegraad heeft zodat warmte in een gebouw zo min mogelijk weglekt naar buiten. Het maakt voor de beoordeling of aan de minimale isolatiewaarde is voldaan niet uit of de warmte afkomstig is van duurzame of van fossiele energie.

Vraag 6

Kunt u aangeven welke vorm van handhaving u gaat gebruiken om te waarborgen dat bij verbouwingen daadwerkelijk aan de nieuwe eisen wordt voldaan? Welke andere controlemechanismen zet u in om de nieuwe eisen daadwerkelijk toegepast te krijgen in de bouw, verbouw en bij bouwmarkten? Gaat u bijvoorbeeld toezien op uitfasering van bouwmateriaal dat niet voldoet aan de nieuwe eisen, of heeft u andere flankerende maatregelen in petto?

Antwoord

Evenals bij de andere Bouwbesluitvoorschriften ligt de verantwoordelijkheid voor de handhaving van deze nieuwe voorschriften bij het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Het college heeft daarbij een eigen beleidsvrijheid en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Ik zet geen andere controlemechanismen of flankerende maatregelen in voor het daadwerkelijk naleven van de nieuwe voorschriften. Naleving van de voorschriften is primair aan de eigenaar van het gebouw of de woning en het toezicht daarop ligt bij de gemeente. Ik merk nog op dat de nieuwe voorschriften aansluiten bij hetgeen momenteel in de meeste gevallen ook al vrijwillig wordt toegepast bij het aanpassen of vernieuwen van isolatielagen, ramen, deuren en kozijnen in de bouwschil.

Vraag 7

Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de discussie met de Europese Commissie over de gebrekkige implementatie van de EU-richtlijn betreffende het energielabel?

Antwoord

De Europese Commissie is sinds 2009 twee juridische procedures tegen Nederland gestart vanwege onvoldoende implementatie van de EPBD; de eerste vanwege het niet volledig implementeren van met name het energielabel uit de oorspronkelijke richtlijn (2009/4205) en de tweede vanwege het niet tijdig implementeren van de herziene EPBD (2012/0388). In beide gevallen volgde op de ingebrekestelling een Met Redenen Omkleed Advies (MROA).

De eerste juridische procedure is recentelijk ingetrokken door de Europese Commissie. Voor de tweede procedure is in april 2015 een Aanvullend MROA ontvangen. Eind juni 2015 heeft Nederland het antwoord op de Aanvullende MROA gestuurd. Ik heb u hierover bij brief van 3 juli 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 352) geïnformeerd.

Inmiddels is de Europese Commissie begonnen met de tweede fase; toetsing van de uitvoering van de nationale wetgeving. Op 28 juli 2015 heeft Nederland, evenals de meeste andere lidstaten vragen ontvangen van de Europese Commissie. Dit is een zogeheten EU-pilot met het verzoek om nadere informatie over de tenuitvoerlegging van de verplichtingen op grond van de EPBD-richtlijn. Nederland heeft hier inmiddels op geantwoord.

Vraag 8

Kan er een nadere uitleg komen van een «gebiedsmaatregel»? En welke beperkingen gelden daarvoor?

Antwoord:

Met een gebiedsmaatregel wordt bedoeld een energetische maatregel die kan bijdragen aan de energetische prestatie (energieprestatiecoëfficiënt ofwel EPC) van het gebouw.

Het gaat om maatregelen die fysiek rechtstreeks in verbinding staan met het gebouw zoals collectieve warmte- en/of koudenetten en om maatregelen die binnen een straal van circa 10 km van het gebouw zijn gerealiseerd en waarvan bij de exploitatie van het gebouw gebruik kan worden gemaakt. Voorbeelden van dit laatste zijn bijvoorbeeld collectieve elektriciteitsopwekking in een bepaald gebied, door windmolens of zonnepanelen.

Bij de bepaling van de EPC van een gebouw mag op grond van artikel 5.2, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 de gebiedsmaatregel worden meegerekend onder die voorwaarde dat de maatregelen aan het gebouw zelf leiden tot een EPC die maximaal 1,33 x de EPC-eis bedraagt.

Vraag 9

In hoeverre vallen woonboten (ark, schark, woonschip, e.d) onder deze wijziging?

Antwoord:

Woonboten vallen onder de bouwregelgeving als gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014. Dat was eerder nooit door mij beoogd.

Ik heb u geïnformeerd over die uitspraak van de Afdeling bestuursrechtrechtspraak bij brief van 24 juni 2014 (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2318) en daarbij aangegeven dat ik werk aan wijzigingen van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die erop gericht zijn om rechtszekerheid te geven over de juridische status van woonboten en andere drijvende objecten. Daarnaast zullen in het Bouwbesluit 2012 waar nodig specifieke voorschriften worden opgenomen voor woonboten, dan wel zullen een aantal voorschriften niet van toepassing worden verklaard. Genoemde wetswijzigingen en de daarmee samenhangende wijzigingen van het Bouwbesluit 2012 zullen naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden.

Vraag 10

Wanneer gaan nieuwe woonboten (gedeeltelijk) onder het Bouwbesluit vallen?

Antwoord

Zie mijn antwoord op vraag 9.

Vraag 11

Wordt bij de implementatie van deze richtlijn alleen verplichtende bepalingen omgezet in nationale wetgeving? Worden er ook mogelijke lidstaatopties ingevuld in de voorliggende ontwerpbesluit of worden er ook extra nationale regels die niet voortvloeien uit de richtlijn toegevoegd in de voorliggende ontwerpbesluit?

Antwoord:

Deze richtlijn is strikt geïmplementeerd, dat wil zeggen dat alleen die voorschriften zijn omgezet in nationale regelgeving waarvan dat op grond van de richtlijn noodzakelijk is. Het ontwerpbesluit bevat dan ook geen zogenoemde lidstaatopties of extra nationale regels.

Vraag 12

Zijn er mogelijkheden om de omvangrijke hogere nalevingskosten te beperken?

Antwoord

Nu er sprake is van strikte implementatie, zie ook mijn antwoord op vraag 11, zijn er geen mogelijkheden om de nalevingskosten te beperken.

Vraag 13

Zijn er mogelijkheden om de forse toename van de administratieve lasten te beperken of te compenseren?

Antwoord

Helaas zie ik geen mogelijkheden om de toename van de administratieve lasten te beperken of te compenseren. Zie ook mijn antwoord op de vragen 11 en 20.

Vraag 14

Gesteld wordt dat het feit dat burgers en bedrijven deze lasten dragen, dit de reden is dat de bouwer of aannemer uiteindelijk deze extra kosten doorberekent. Dat neemt toch niet weg dat sprake is van lastenverzwaring?

Antwoord

Dit is inderdaad te beschouwen als een (weliswaar beperkte) lastenverzwaring. Zie ook mijn antwoord op vraag 13.

Vraag 15

Waar zijn de extra nalevingskosten voor burgers tussen de 32 en 128 miljoen euro op gebaseerd? En waar de kosten voor bedrijven?

Antwoord

Uit het bijgevoegde rapport Regeldruk aanpassing Bouwbesluit 2012 en Besluit energieprestatie gebouwen1, 6 juli 2015, blijkt dat de uiteindelijk meerkosten per woning worden geschat op een bedrag tussen € 500 en € 2.000 per woning. Uitgaande van 64.250 woningen die per jaar ingrijpend worden verbouwd betekent dit een kostentoename van tussen de € 32 miljoen en € 128 miljoen op jaarbasis.

Voor bedrijven (verhuurders) gaat het naar verwachting om 24.250 woningen. Dit betekent een toename in de nalevingskosten die tussen de € 12 miljoen en € 48 miljoen ligt. Ik merk hierbij op dat in de huidige praktijk bij renovatie vaak al wordt gewerkt met materialen die voldoen aan de nieuwe eisen. Dit betekent dat de gevolgen van deze nieuwe eisen en de toename van de regeldruk in feite beperkt zijn.

Vraag 16

Waarom zijn de extra kosten voor burgers hoger dan voor bedrijven?

Antwoord

Zoals ook bij mijn antwoord op vraag 15 aangegeven gaat het dus om 64.250 woningen van burgers en 24.250 woningen van bedrijven (verhuurders). Uitgaande van dezelfde normbedragen per woning vermenigvuldigd met het aantal woningen is het totaalbedrag voor de burgers hoger dan voor de bedrijven.

Vraag 17

Waar zijn de extra administratiekosten voor burgers en bedrijven op gebaseerd?

Antwoord

Zoals uit bovengenoemd rapport blijkt zijn de administratieve lasten gebaseerd op het aantal aanvragen om vergunning.

Vraag 18

Waar zijn de hoeveelheden aanvragen voor burgers en bedrijven op gebaseerd?

Antwoord

De aantallen aanvragen zijn gebaseerd op de notitie Gevolgen administratieve en uitvoeringslasten herziene EPBD, SIRA Consulting, november 2010 en Cijfers over Wonen en Bouwen 2013 van het CBS.

Vraag 19

Hoe wordt voorkomen dat bouwers of aannemers niet onterecht of teveel kosten aan de consument doorberekent?

Antwoord

Op de prijsstelling door bouwers en aannemers heb ik geen invloed.

Vraag 20

Wat heeft het kabinet gedaan aan om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk te houden?

Antwoord

Zoals ik ook bij mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven is deze richtlijn strikt geïmplementeerd. Er wordt niet meer geregeld dan op grond van de richtlijn noodzakelijk is. Daarbij is ook gekeken om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.

Vraag 21

Waarom is artikel 14, keuring van verwarmingssystemen niet omgezet in regelgeving? Welke risico’s zijn hieruit de afgelopen jaren gebleken?

Antwoord:

Artikel 14, vierde lid, van de richtlijn biedt Nederland de mogelijkheid om te kiezen voor de advisering van gebruikers en daarmee voor een een vrijwillig keuringsregime. In 2006 is door de Tweede Kamer besloten te kiezen voor dit vrijwillige traject.

Het kabinet heeft met marktpartijen afspraken gemaakt over verbetering van de cv-keuring. De branchevereniging van ketelfabrikanten en de branchevereniging van installateurs hebben een CV-keurmerk geïntroduceerd met ondersteuning van de overheid. Parallel aan het ontwikkelen van dit keurmerk zijn ook de opleidingen voor installateurs aangepast, zodat zij naast ketelonderhoud de klant ook een helder keuringsrapport en energiebesparingsadviezen kunnen geven.

In 2014 heeft Nederland een voortgangsrapportage over het vrijwillige systeem naar de Europese Commissie gestuurd. Daarin toont Nederland aan dat het vrijwillige keuringsregime tot substantieel grotere energiebesparingseffecten zal leiden dan de verplichte ketelkeuringen, tegen duidelijk lagere kosten. De betere integratie van keuringen met regulier onderhoud, de duidelijke focus op verbeteringen van ketel- en afgiftesysteem en de aansluiting bij natuurlijke momenten voor verbeteringen van verwarmingssystemen zijn de belangrijkste verklarende factoren voor deze grotere impact.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven