32 748 (R1954) Voornemen tot opzegging van de op 11 december 1974 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Langlopende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek Bulgarije inzake de ontwikkeling van de economische, industriële en technische samenwerking

A/ Nr.1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 april 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 mei 2011.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, juncto artikel 14 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het voornemen tot opzegging van de op 11 december 1974 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Langlopende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek Bulgarije inzake de ontwikkeling van de economische, industriële en technische samenwerking.

Een toelichtende nota bij dit voornemen tot opzegging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 22 april 2011 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

In deze toelichtende nota wordt mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken toegelicht het voornemen tot opzegging van de op 11 december 1974 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Langlopende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Volksrepubliek Bulgarije inzake de ontwikkeling van de economische, industriële en technische samenwerking (Trb. 1975, 16; hierna: «de Overeenkomst»).

In verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie per 1 januari 2007 deelde het Bulgaarse ministerie van Buitenlandse Zaken per nota mede een aantal bilaterale verdragen te willen aanpassen of opzeggen, omdat de inhoud ervan thans wordt bepaald door de samenwerking binnen de EU. Op grond daarvan deed Bulgarije het voorstel de Overeenkomst te beëindigen.

De Overeenkomst stamt uit een tijd dat Bulgarije een volksrepubliek was met een door de staat geleide planeconomie naar socialistisch model. Voor het Nederlandse bedrijfsleven was het destijds van belang een formeel kader te scheppen waarbinnen de economische betrekkingen met Bulgarije konden plaatsvinden. Na het verdwijnen van dit economisch systeem en met het tot stand komen van het lidmaatschap van de Europese Unie van Bulgarije lijkt er geen belang meer mee gediend dit verdrag te handhaven, nu Bulgarije heeft aangegeven het verdrag te willen beëindigen en de Overeenkomst geen bepalingen bevat waaraan Nederland nog hecht.

De Overeenkomst werd tot op heden ieder jaar voor steeds een jaar stilzwijgend verlengd. Ingevolge de bepaling van het vierde lid van artikel 9 kan de Overeenkomst worden beëindigd door een kennisgeving van een van beide partijen aan de andere partij, zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur. Omdat de Overeenkomst op 23 april 1976 in werking trad, betekent dit dat de opzegging dient te geschieden vóór 22 oktober van enig jaar.

Bij die opzegging kan het Koninkrijk der Nederlanden ingevolge de bepaling van het vierde lid van artikel 9 aangeven ten aanzien van welke delen van het Koninkrijk die beëindiging zal gelden. Uit overleg met de regering van de voormalige Nederlandse Antillen en met de regering van Aruba is gebleken dat deze landen konden instemmen met opzegging voor ook hun land. De regeringen van Curaçao en Sint Maarten hebben het standpunt van de Nederlandse Antillen overgenomen. Op grond hiervan zal de opzegging kunnen geschieden voor het gehele Koninkrijk.

Opzegging van een verdrag behoeft ingevolge artikel 14 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen de goedkeuring van de Staten-Generaal. Hierbij wordt thans daarvoor de goedkeuring gevraagd.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven