32 737 (R1952) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Regering van Australië inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; Canberra, 16 december 2009

A/ Nr.1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 april 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 mei 2011.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 16 december 2009 te Canberra totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Regering van Australië inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Trb. 2010, 45 en Trb. 2010, 186).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 13 april 2011 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport1 van juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport heeft Aruba, als één van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen.

Op 18 april 2002 maakte de OESO het «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar dat als basis diende voor het onderhavige Verdrag.2 De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Aruba ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste update van artikel 26 van de OESO «Model Tax Convention on Income and Capital» (2005)3 te sluiten, alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de «zwarte lijst»). Onder de «grijze lijst» was een dertigtal gecommitteerde jurisdicties opgesomd, waaronder ook Aruba. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten.4 De publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. Aruba ging mee in deze ontwikkelingen. Inmiddels staat Aruba op de «witte lijst» van de OESO.

Onderhandelingen met Australië

Het onderhavige Verdrag is op 16 december 2009 te Canberra tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Aruba en Australië. Het verzoek tot onderhandelen kwam van de Australische autoriteiten. Hoewel in het Verdrag de Australische regering als verdragspartij wordt genoemd, zal het Verdrag uiteraard tussen Australië en het Koninkrijk der Nederlanden, voor wat Aruba betreft, gelden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag als basis gediend. De verdragstekst met Australië komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Dit geldt bijvoorbeeld voor de artikelen 2, 7, 8 en 9 (zie verder hieronder de artikelsgewijze toelichting). Voorzover de bepalingen van het Verdrag afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Daar waar de bepalingen niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. De maatstaf van »voorzienbare relevantie» wordt gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld. In het tweede lid is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing zal zijn op Aruba en niet op andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden per Partij de belastingen opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter vervanging van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen. Door middel van briefwisseling is het mogelijk om de bestaande belastingen die onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen. Hoewel de formulering afwijkt van het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag, wordt geen substantiële wijziging beoogd.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. Zo bevatten de onderdelen b en c een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel f wordt aangegeven wie in beide landen als de bevoegde autoriteit wordt aangemerkt. Voor Aruba is dat de Minister van Financiën en Economische zaken of zijn bevoegde vertegenwoordiger. Ook worden de begrippen «lichaam» (zie onderdeel e) en «persoon» (zie onderdeel l) omschreven.

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet alleen toe op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. Op grond van artikel 39 van de Algemene landsverordening belastingen zal de belastingplichtige ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is gedaan van het besluit tot gegevensuitwisseling met Australië op de hoogte worden gesteld. De belastingplichtige kan dan op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) bezwaar maken tegen de internationale uitwisseling van informatie en vervolgens door de rechter laten toetsen of de uitwisseling rechtmatig is.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragssluitende partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde «double incriminality») of indien de aangezochte partij de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten «domestic tax interest»-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te weigeren.

Van belang is om op te merken dat het Koninkrijk partij is bij het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154). In het eerste lid van artikel 6 van dat Verdrag is de regel vervat dat niemand aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken. Dit betekent dat als de informatie die door Aruba aan Australië is verstrekt, verkregen is door een bepaalde methode, zoals dwangmaatregelen, deze informatie door Aruba zelf niet gebruikt zal worden in een strafproces in Aruba tegen de informatieverstrekkende persoon.

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk), die valt binnen de mogelijkheden geregeld onder de wet- en regelgeving van de aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze laatste weigeren de informatie in de genoemde vorm te verschaffen. Dit ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen.

Krachtens het vierde lid hebben partijen de plicht ervoor zorg te dragen dat hun competente autoriteiten bevoegd zijn informatie op te vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door banken en overige financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis te stellen van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen.

Artikel 6 Spontane uitwisseling van informatie

Ingevolge dit artikel is het ook mogelijk dat informatie wordt uitgewisseld zonder dat een voorafgaand verzoek is ingediend. Dit artikel, dat door Aruba is ingebracht, heeft het voordeel dat als bijvoorbeeld in het ene land blijkt dat in het andere land belastinginkomsten worden misgelopen, dit aan het andere land kan worden medegedeeld. Als het uitwisselen van informatie slechts op verzoek zou plaatsvinden, dan zou dergelijke informatie wellicht nooit aan het betrokken land worden verstrekt, waardoor dit land belastinginkomsten zou kunnen mislopen.

De Algemene landsverordening belastingen biedt de mogelijkheid om spontaan inlichtingen uit te wisselen. Bij de spontane uitwisseling van informatie dienen de normen in acht te worden genomen die voortvloeien uit de beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast bepaalt artikel 41 van de Algemene landsverordening belastingen in welke situaties er geen inlichtingen zullen worden verstrekt. Dit artikel komt nagenoeg overeen met artikel 8 van het onderhavige Verdrag dat regelt in welke gevallen de uitwisseling van informatie kan worden geweigerd.

Artikel 10 Kosten

Dit artikel regelt de verdeling van de kosten verbonden aan de uitwisseling van informatie. Hierbij geldt als hoofdregel dat de aangezochte partij in principe de normale kosten die opkomen bij de geboden bijstand zelf moet dragen en dat de verzoekende partij de buitengewone kosten moet dragen. Bij buitengewone kosten gaat het om redelijke extra kosten die de uitvoering van het verzoek om informatie met zich meebrengt, zoals bijvoorbeeld het inschakelen van een externe adviseur of deskundige. Indien de kosten die zouden opkomen bij een specifiek verzoek tot het verstrekken van informatie naar verwachting aanmerkelijk zullen zijn, zal de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij hierover vooraf in overleg treden met de verzoekende partij.

Artikel 11 Uitvoeringswetgeving

Dit artikel bevat de verplichting wetswijzigingen tot stand te brengen die noodzakelijk zijn om aan de voorwaarden van het Verdrag te kunnen voldoen en er uitvoering aan te kunnen geven. Op grond van de huidige bepalingen van de Algemene landsverordening belastingen is het mogelijk het Verdrag uit te voeren.

Artikel 12 Geen nadelige of beperkende maatregelen

Zoals blijkt uit dit artikel is het geen van beide partijen toegestaan om ten aanzien van een ingezetene of staatsburger van één van de landen nadelige of beperkende maatregelen te nemen op basis van schadelijke belastingpraktijken. Op grond van het tweede lid dient hieronder te worden verstaan het treffen van maatregelen tegen een ingezetene of staatsburger van de ene partij door de andere partij op grond van het feit dat die ene partij niet effectief informatie uitwisselt of niet transparant is met betrekking tot de uitvoering van haar wetgeving.

Artikel 13 Procedures voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling overleg om eventuele problemen bij de implementatie of interpretatie van dit Verdrag op te lossen. In het tweede lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg overeenkomen van uitvoeringsregelingen.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen fiscale delicten en overige belastingzaken. Ten aanzien van fiscale delicten vindt het Verdrag toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor belastingtijdvakken die liggen vóór de datum van inwerkingtreding van het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 15 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. Opzegging van het Verdrag kan pas plaats vinden na verloop van drie jaar na inwerkingtreding van het Verdrag. In het derde lid is bepaald dat de verplichtingen inzake de vertrouwelijkheid (artikel 9) van de onder toepassing van het Verdrag uitgewisselde informatie onverminderd blijven gelden na beëindiging van het Verdrag.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal


X Noot
1

OESO, «Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and Eliminating Harmful Tax Practices», juni 2000.

X Noot
2

Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie: http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

X Noot
3

Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie hiervoor: http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00.html

X Noot
4

Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via. http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

Naar boven