De Kamer,
gehoord de beraadslagingen,
kennisgenomen hebbende van de brief van de minister van Veiligheid en Justitie aan
de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 3 oktober 2011 (Kamerstuk
32 500 V, Y) als vervolg op de Notitie «Verantwoordelijk voor vrijheid; Mensenrechten in het
buitenlands beleid» (Kamerstuk 32 735, nr. 1) en het naar aanleiding daarvan gevoerde overleg;
constaterende, dat de regering in de voornoemde brief van 3 oktober 2011 en in het
debat van 13 maart 2012 concrete voorstellen doet om de autoriteit van het Europese
Hof voor de Rechten van de Mens te garanderen en de effectiviteit van zijn uitspraken
te vergroten;
overwegende, dat deze voorstellen betrekking hebben op de efficiëntie van de werkprocessen
van het Hof en een grotere betrokkenheid vragen van het Comité van Ministers om aanbevelingen
aan de lidstaten te doen en de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de uitspraken
van het Hof te versnellen en te verbeteren;
overwegende, dat de rechtsvorming door het Hof – dat overigens pas benaderd kan worden
als alle nationale middelen zijn uitgeput – dient te worden gerespecteerd en er geen
reden is voor de regering om meer ruimte te bepleiten voor de «margin of appreciation»
van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM;
verzoekt de regering zich, in overeenstemming met de lange traditie van het Nederlands
mensenrechtenbeleid en in het bijzonder het buitenlands beleid van vorige kabinetten,
te blijven inzetten voor de mensenrechten conform haar verplichtingen die voortvloeien
uit het EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens;
verzoekt de regering tevens actief de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM
te blijven bevorderen;
en gaat over tot de orde van de dag.
Franken
Van Boxtel
Schrijver
Kuiper
Kox
Broekers-Knol
Strik
Holdijk