Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2019
Naar aanleiding van het verzoek van het lid Van den Hul (PvdA) en Van Helvert (CDA)
(Handelingen II 2018/19, nr. 76, Regeling van werkzaamheden) bied ik u hierbij de
reactie van het kabinet aan op de uitspraak van een Israëlische rechtbank dat Omar
Shakir, de directeur van Human Rights Watch (HRW) in Israël en de Palestijnse Gebieden,
uitgezet mag worden. In deze brief gaat het kabinet tevens in op het verzoek van het
lid Karabulut (SP) om deze kwestie te bespreken met de Israëlische Minister van Buitenlandse
Zaken.
De rechtszaak tegen Omar Shakir
Op 7 mei 2018 werd het werkvisum van Omar Shakir door de Israëlische autoriteiten
herroepen vanwege zijn vermeende steun voor een boycot tegen Israël. De juridische
basis voor dit besluit is een amendement uit 2017 van de Israëlische toelatingswet,
dat het mogelijk maakt buitenlandse staatsburgers die verondersteld worden de Boycott, Divestment and Sactions (BDS) beweging te steunen, toegang tot het land te ontzeggen.
HRW tekende beroep aan tegen de uitzetting van de heer Shakir en in juni 2018 en maart
2019 vonden hoorzittingen in de zaak plaats. Op 16 april jl. handhaafde een Israëlische
rechtbank het uitzettingsbevel. De heer Shakir wordt nu geacht voor 1 mei het land
te verlaten. HRW gaat echter bij het Israëlisch Hooggerechtshof in beroep en de heer
Shakir mag waarschijnlijk in het land blijven tot dit beroep is behandeld.
HRW ontkent de beschuldigingen dat de heer Shakir de oproep tot BDS steunt. Voorbeelden
waaruit dit zou blijken dateren volgens HRW van voor zijn aantreden als directeur
voor Israël en de Palestijnse Gebieden, of hebben betrekking op het onderzoekswerk
van HRW naar de ontplooiing van economische activiteiten in nederzettingen en daaraan
gerelateerde mensenrechtenschendingen. HRW heeft naar eigen zeggen geen positie inzake
BDS, maar is voorstander van het recht op vrijheid van meningsuiting. HRW wijst in
deze zaak tevens op het onderscheid tussen de oproep tot BDS en activiteiten die schendingen
van mensenrechten aan de kaak stellen.
Appreciatie en Nederlandse inzet
Mensenrechtenverdedigers en een actief maatschappelijk middenveld zijn onmisbaar voor
open en vrije samenlevingen. Het ondersteunen en beschermen van mensenrechtenverdedigers
is daarom een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Het kabinet en de EU zijn bezorgd over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties
en -verdedigers in Israël, waarvan deze kwestie een voorbeeld is. HRW is een gerenommeerde
organisatie die zich al meer dan veertig jaar inzet voor de naleving van mensenrechten
wereldwijd. Daarbij worden kritische uitlatingen niet vermeden. Het is echter zeldzaam
dat medewerkers van HRW worden uitgezet of de toegang tot een land wordt ontzegd.
Het kabinet respecteert het uitgangspunt dat elk land vrij is zijn toelatingsbeleid
te bepalen, maar is bezorgd over het Israëlisch besluit om de werkvergunning van de
heer Shakir niet langer te verlengen en de signaalwerking die hiervan uitgaat. Zo
kan dit er bijvoorbeeld toe leiden dat anderen zich niet langer kritisch durven uit
te laten of dat maatschappelijke organisaties terughoudender worden om bedrijven aan
te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO).
Daarom dringen Nederland en de EU er bij Israël op aan het voornemen tot uitzetting
terug te draaien. In een verklaring heeft de EU, mede namens Nederland, deze boodschap
al in 2018 publiekelijk uitgesproken. De zaak van de heer Shakir wordt nauwgezet gevolgd,
onder meer door middel van het bijwonen van hoorzittingen door medewerkers van de
Nederlandse ambassade in Tel Aviv, samen met leden van de EU-delegatie en vertegenwoordigers
van andere EU-lidstaten.
Het kabinet acht het van belang dat Israël niet overgaat tot uitzetting voordat het
Hooggerechtshof zich over deze zaak heeft kunnen buigen en zal, samen met partners,
bij de Israëlische autoriteiten erop blijven aandringen het besluit over de verlenging
van de werkvergunning van Omar Shakir te heroverwegen. Deze boodschap wordt door Nederland
overgebracht op diverse niveaus, onder andere vorige week op hoogambtelijk niveau.
Het kabinet acht het daarom niet noodzakelijk hierover specifiek contact op te nemen
met de demissionaire Minister van Buitenlandse Zaken van Israël.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok