32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 177 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 januari 2018

Aanleiding

Tijdens het plenair debat met uw Kamer over de goedkeuring van het op 2 oktober 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol nr. 16 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Handelingen II 2016/17, nr. 73, item 7), is een motie van het lid Van der Staaij aangenomen.1 Deze motie verzoekt de regering, met behoud van een ruime «margin of appreciation» voor de lidstaten te komen met voorstellen voor het bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten door het Comité van Ministers (CM) en de Kamer over de inspanningen en de beoogde doelstellingen te informeren. Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, uw Kamer over de uitvoering van deze motie.

Waarborgfunctie van de mensenrechten door het Comité van Ministers

Ik wil voorop stellen dat ik de gedachte die aan de voorgestelde motie ten grondslag ligt onderschrijf. Met het lid Van der Staaij ben ik het eens dat de beoordelingsruimte van de verdragsstaten van de Raad van Europa («margin of appreciation») niet onnodig moet worden ingeperkt. Het is in beginsel aan de verdragsstaten zelf om hun rechtssysteem in te richten, uiteraard met inachtneming van de eisen die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Mede vanuit het oogpunt van bestendiging van de bescherming van mensenrechten in Europa, ook op de lange termijn, hecht ik aan een sterk systeem van checks and balances. De inzet van de regering zoals weergegeven in de brief aan uw Kamer van 3 oktober 20112 over de hervormingen van het Europees hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de toetreding van de EU tot het EVRM, is ongewijzigd gericht op verschillende pijlers, waaronder de verankering van het beginsel van subsidiariteit, de borging van de kwaliteit van de jurisprudentie en versterking van de institutionele inbedding van het EHRM. Deze inzet heeft onder meer geresulteerd in de aanvaarding van Protocol nr. 15 bij het EVRM waarmee de doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit zijn vastgelegd in de preambule van het EVRM. De rijkswet houdende goedkeuring van dat protocol is op 20 mei 2015 tot stand gekomen.3

Om de democratische legitimiteit van het EHRM te borgen zet Nederland in op de bevordering van de dialoog en andere vormen van interactie tussen het CM en het EHRM. Zo vindt mede op Nederlands initiatief een periodieke gedachtewisseling plaats tussen het CM, als politiek orgaan, en de President van het EHRM. Daarnaast is de inzet gericht op een meer actieve rol van het CM waar het gaat om het toezicht op de naleving van EHRM-uitspraken door de lidstaten die het aangaat. Vier keer per jaar houdt het CM, in zijn mensenrechtensamenstelling, een driedaagse vergadering speciaal gericht op het toezicht op de uitvoering van uitspraken van het EHRM. Nederland neemt – samen met gelijkgezinde lidstaten – actief deel aan deze vergaderingen en heeft daarin een goede en gerespecteerde positie verworven. Zo heeft Nederland zich ingezet voor het bieden van een platform aan niet-gouvernementele organisaties die nauwgezet het EHRM volgen. Verder heeft Nederland zich ingezet om de effectiviteit van deze vergaderingen te vergroten door binnen het format ook thematische onderwerpen te agenderen met het oog op bevordering van de mensenrechtenbescherming, zoals bijvoorbeeld omstandigheden in gevangenissen. Voorts kan het CM zijn visie geven op de inhoud van het EVRM. Dit gebeurt in de praktijk ook frequent door bijvoorbeeld het geven van aanbevelingen over onderwerpen als godsdienstvrijheid, genderdiversiteit en vrijheid van meningsuiting. Het EHRM baseert zich in zijn jurisprudentie regelmatig mede op aanbevelingen van het CM waarin dergelijke visies zijn neergelegd.4 Vanzelfsprekend kan de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de ministeriële bijeenkomsten van het CM onderwerpen opbrengen.

Ik ben van mening dat met de hierboven beschreven inzet de regering volop gebruik maakt van de bestaande mogelijkheden die er zijn voor het CM om zijn rol te vervullen bij het bevorderen van de waarborgfunctie van mensenrechten.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 34 235 (R 2053), nr. 10.

X Noot
2

Kamerstuk 32 735, nr. 32.

X Noot
4

In de zaak Saadi tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 13229/03) constateerde het Hof geen schending van artikel 5 EVRM (inzake vrijheidsberoving) onder verwijzing naar een Aanbeveling van het CM uit 2003 inzake detentie van asielzoekers. In de zaak Murray tegen Nederland (nr. 10511/11) overweegt het Hof dat het CM een aantal Resoluties en Aanbevelingen heeft geadopteerd over levenslange gevangenisstraffen.

Naar boven