32 733 Beleidsbrief Defensie

Nr. 95 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2012

Inleiding

In eerdere brieven heeft mijn ambtsvoorganger het voornemen aangekondigd tot verhuizing van de Koninklijke Militaire School (KMS) vanuit Weert naar Ermelo (Kamerstukken 32 733, nr. 44 van 31 augustus 2011 en nr. 47 van 27 oktober 2011). Naast de verkoopopbrengsten van de Van Hornekazerne met bijbehorende terreinen levert dit Defensie een jaarlijks exploitatievoordeel op van € 4,2 miljoen plus een doelmatigheidswinst van ongeveer 100 vte’n door de samenvoeging van KMS met het Opleidingscentrum Initiële Opleidingen in Ermelo.

Het afgelopen jaar is de voorgenomen verhuizing – mede op verzoek van uw Kamer – opgeschort om de regio de gelegenheid te bieden een alternatief plan te ontwikkelen. Met de aanbieding van de tweede versie van het businessplan KMS 2020 aan mijn ambtsvoorganger eind oktober is de tijd gekomen om de balans op te maken. Mijn ambtsvoorganger heeft op 2 november jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 87) zijn eerste bevindingen al met uw Kamer gedeeld. In deze brief kom ik tot een eindoordeel over het businessplan.

Voorgeschiedenis

De aankondiging van de verhuizing van de KMS leidde tot een intensief contact tussen de regio en Defensie. De gemeente Weert, de provincie Limburg en enkele onderwijsinstellingen presenteerden op 6 oktober 2011 een intentieovereenkomst die ten doel had plannen te ontwikkelen om de KMS voor Weert te behouden. Deze plannen zouden voor Defensie een vermindering van de exploitatielast moeten opleveren.

De Kamer heeft in het algemeen overleg van 22 november 2011 over vastgoed gevraagd om, in afwachting van deze plannen, het besluit over de verhuizing van de KMS op te schorten en de Van Hornekazerne te verplaatsen naar de categorie van locaties waarover nog geen besluit was genomen. Dat is vervolgens ook gebeurd.

Op 31 mei 2012 presenteerden de gemeente Weert en de provincie Limburg het businessplan «KMS 2020 – Kazerne van de Toekomst», waarop mijn ambtsvoorganger reageerde in zijn brief van 8 juni 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 68). Zijn conclusie was dat het plan niet voorzag in een aanzienlijke vermindering van de exploitatielast voor Defensie. Hij besloot daarom het eerdere voornemen tot verplaatsing van de KMS naar Ermelo tot uitvoering te brengen.

In het algemeen overleg van 26 juni 2012 vroeg de Kamer in de motie-Knops c.s. (Kamerstuk 32 733, nr. 74) «om de gemeente Weert en de provincie Limburg een extra periode van drie maanden de gelegenheid te geven voor een nadere uitwerking van het businessplan, waarbij concrete, te valideren bedragen moeten worden gekoppeld aan de plannen voor vermaatschappelijking, economisch medegebruik en verduurzaming, om zo te komen tot een substantiële verlaging van de jaarlijkse exploitatielasten van de Van Hornekazerne».

Defensie heeft aan het verzoek van de Kamer gehoor gegeven en de regio een extra kans gegeven om met een goed plan te komen. Voor het Commando Landstrijdkrachten betekende dit overigens dat de uitvoering van de keten van reorganisatiemaatregelen, waarvan de verhuizing van de KMS deel uitmaakt, vertraging opliep. Daarmee komt voor het Commando Landstrijdkrachten en voor Defensie als geheel het moment waarop de beoogde besparing kan worden bereikt, onder druk te staan.

Eind oktober is het nieuwe businessplan versie 2.0 «KMS 2020 – Kazerne van de Toekomst» gepubliceerd. Mijn ambtsvoorganger heeft dit nieuwe plan in ontvangst genomen en besproken met burgemeester Heijmans en gouverneur Bovens. Hij heeft zijn eerste bevindingen uiteengezet in zijn brief van 2 november jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 87). In deze brief heeft hij als voorlopige conclusie geschreven dat de nieuwste versie van het businessplan niet voorziet in een substantiële compensatie voor de structurele besparing die Defensie zou mislopen door de KMS in Weert te laten. Het eindoordeel over het businessplan en het besluit over het al dan niet verhuizen van de KMS liet hij over aan de volgende minister van Defensie.

Oordeel Defensie

Het plan van de gemeente Weert, de provincie Limburg en de onderwijsinstellingen maakt in de eerste plaats indruk als uitdrukking van de inzet waarmee betrokken partijen hebben gewerkt voor het behoud van de KMS in Weert. In 1952 werd de onderofficiersschool op de Van Hornekazerne gehuisvest en in de afgelopen zestig jaar is er een nauwe band gegroeid tussen de school en de lokale gemeenschap.

Die inzet wordt onderstreept door de eenmalige bijdrage van € 3 miljoen, waarmee de regio Defensie in staat stelt een aantal energiebesparende maatregelen uit te voeren waardoor de jaarlijkse exploitatielasten uiteindelijk met € 687 000 kunnen verminderen.

De band met de lokale gemeenschap zou volgens het businessplan verder kunnen worden verdiept door «vermaatschappelijking», dat wil zeggen een nauwere relatie tussen Defensie en de Regionale Opleidingscentra. Het plan opent een op zichzelf aantrekkelijk perspectief van civiel-militaire samenwerking en interactie op onderwijskundig gebied.

Daar tegenover staat echter dat het businessplan van Defensie een aantal veranderingen vraagt die het ministerie in de verschillende contacten met gemeente en provincie vanwege ongewenste effecten op de bedrijfsvoering steeds van de hand heeft gewezen.

Ik constateer dat veel van deze voorstellen ondanks de eerdere bezwaren van Defensie (zie Kamerstuk 32 733, nr. 68 van 8 juni 2012) in de nieuwe versie zijn gehandhaafd.

Zo gaat het businessplan er nog steeds van uit dat op de KMS de onderofficiersopleidingen van alle defensieonderdelen worden samengebracht: Weert als «de bakermat voor alle onderofficiersopleidingen en -carrières». Ook als een deel van het lesprogramma gezamenlijk zou kunnen worden uitgevoerd, zal van een algehele samenvoeging geen sprake kunnen zijn. Veel onderofficieren van het Commando Luchtstrijdkrachten gaan uiteindelijk als technicus/monteur aan het werk, terwijl de collega’s van het Commando Landstrijdkrachten vooral leiding aan eenheden moeten kunnen geven. De onderofficiersopleiding van de Koninklijke Marechaussee is gedeeltelijk overeengekomen met de politie. Iedere opleiding stelt zijn eigen eisen. Bij de samenvoeging van een deel van de opleidingen in Weert zouden de bestaande opleidingslocaties grotendeels moeten blijven bestaan, maar minder worden gebruikt. Dit levert geen doelmatigheidswinst op, maar zal mogelijk nog tot extra kosten voor huisvesting en voeding in Weert leiden. Terecht boekt het businessplan voor dit aspect geen bezuinigingen in.

Ook de vermindering van het aantal Regionale Opleidingscentra waarmee Defensie samenwerkt in opleidingen Veiligheid en Vakmanschap (VeVa) is in het businessplan gehandhaafd. Het gaat in dit plan om een halvering. Uitgaande van twee militaire instructeurs per ROC zou dat ruim dertig instructeurs schelen. In financiële termen levert dat volgens het businessplan een besparing op van € 1,6 miljoen in 2015, oplopend tot € 1,9 miljoen in 2025. Voor Defensie is dit aspect van het businessplan geen reële optie. De samenwerking met Regionale Opleidingscentra, die nog maar enkele jaren geleden op gang is gekomen, is voor de werving, het verminderen van de opleidingsdruk en de maatschappelijke binding cruciaal voor Defensie. Het ligt eerder voor de hand die samenwerking te verbeteren en te verdiepen dan te beëindigen.

Ten slotte introduceert het businessplan een nieuw beveiligingsplan voor het kazerneterrein: «geen beveiliging aan de poort». Dit kom voort uit de vergaande interactie tussen het civiele en militaire onderwijs, waardoor het kazerneterrein bevolkt wordt door een gemend civiel en militair publiek. Dit concept voldoet echter niet aan de beveiligingseisen die Defensie aan haar terreinen stelt.

Conclusie

Het blijft voor Defensie onverminderd noodzakelijk om in het Herbeleggingsplan Vastgoed de beoogde bezuinigingen te verwezenlijken.

Het businessplan van de gemeente Weert en de provincie Limburg bevat vooral voorstellen die Defensie al in een eerder stadium heeft afgewezen. Afgezien van de eenmalige investering van € 3 miljoen door verduurzaming, worden er geen voor Defensie aanvaardbare maatregelen voorgesteld om de exploitatielasten van de KMS in Weert aanzienlijk te verminderen.

Defensie heeft, mede op verzoek van de Kamer, de regio ruim de gelegenheid geboden om alternatieven te ontwikkelen. Ook na de hernieuwde inspanning van gemeente, provincie en onderwijsinstellingen zie ik geen voorstellen die Defensie voldoende tegemoet komen. Ik blijf dan ook bij het oorspronkelijke voornemen en besluit tot de verhuizing van de Koninklijke Militaire School uit Weert naar Ermelo.

Ondanks de lichte vertraging in de uitvoering van dit voornemen is verhuizing in de zomer van 2014 nog steeds mogelijk, zodat de Van Hornekazerne in 2015 gereed is voor afstoting.

De minister van Defensie, J. A. Hennis-Plasschaert

Naar boven