De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de minister in de beleidsbrief aangeeft twee van de vier aangeschafte Oceangoing Patrol Vessels (OPV) af
te willen stoten;
constaterende, dat met het inzetten van de overgebleven twee OPV’s voor SAR-taken in de Noordzee en in de West er geen ruimte
meer is voor een Nederlandse bijdrage aan bijvoorbeeld de strijd tegen piraterij, het tegengaan van illegale immigratie, Europese
grensbewakingsoperaties en drugsbestrijding, de aanpak van mensensmokkel, visserijtoezicht en humanitaire inzet;
constaterende, de door de Marinestudie van 2005 gestelde behoefte van vier OPV’s naast vier M-fregatten, vier onderzeeboten
en vier LC-fregatten;
overwegende, dat het in het Nederlands belang is dat er juist aan dit soort internationale operaties gericht tegen het oplossen
van grensoverschrijdende problemen een bijdrage geleverd wordt;
overwegende, dat het behouden van vier OPV’s Nederland een unieke en ook noodzakelijke capaciteit geeft om deel te nemen aan
dit soort operaties;
overwegende, dat de Nederlandse en Belgische marine tot de meest geïntegreerde ter wereld horen en dat deze samenwerking bovendien
erg succesvol is, zij het dat ook hier nog verdere integratie op meer oppervlakteschepen in de rede ligt;
verzoekt de regering geen OPV’s af te stoten en de dekking hiervoor te vinden in structurele besparingen door concentratie
van infrastructuur en het afzien van nieuwbouw ter hoogte van 15 mln. vanaf de begroting van 2014, dan wel en/of uit opbrengsten
van het uit te besteden project grote wielvoertuigen;
verzoekt de regering voorts, te kijken naar de voordelen van mogelijke samenwerking met de Belgen bij het operationeel houden
van één OPV,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ten Broeke
Knops
Hernandez