32 724 (R1951) Verdrag ter bevordering van de economische betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en het Koninkrijk Noorwegen; Parijs, 10 september 2009

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 6 april 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 6 mei 2011.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 september 2009 te Parijs totstandgekomen Verdrag ter bevordering van de economische betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en het Koninkrijk Noorwegen (Trb. 2009, 164 en Trb. 2010, 79).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 6 april 2011 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Toelichtende nota

I. Inleiding

Het onderhavige Verdrag met Noorwegen is op 10 september 2009 te Parijs tot stand gebracht. Het Verdrag is supplementair aan het op dezelfde dag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en Noorwegen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 163). Het Verdrag heeft als doel de economische diversiteit van Aruba te bevorderen.

Het Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Aruba en vertegenwoordigers van de «Nordic Steering Group on exchange of information» (NSG). De NSG is een project van de ministers van Financiën van de Noordse landen (Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, met inbegrip van de Deense overzeese gebiedsdelen, de Faeröer en Groenland). De primaire bedoeling van het project is dat de genoemde landen gezamenlijk in onderhandeling treden met landen – in dit geval Aruba – over verdragen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s). Onderdeel van het beleid in het kader van het NSG-project is om naast die belastinginformatieverdragen tevens verdragen ter bevordering van de economische betrekkingen met zoveel mogelijk verdragspartners aan te gaan.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat een omschrijving van de grondgebieden waarop het Verdrag van toepassing is. Het eerste lid, onderdeel d, van dit artikel komt overeen met artikel 4 van het OESO-modelverdrag; voor de toelichting wordt dan ook naar dit verdrag verwezen.

Tevens worden de competente autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd en wordt vastgelegd op welke ondernemingen («lichamen») het Verdrag ziet. Daarnaast bevat het artikel een uitgebreide omschrijving van het begrip vaste inrichting en is een bepaling opgenomen met betrekking tot de fiscale woonplaats van een onderneming. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een onderneming als inwoner van Noorwegen aangemerkt indien deze onderneming ingevolge de wetgeving van Noorwegen aldaar belastingplichtig is op grond van zijn vestigingsplaats, verblijf, plaats van feitelijke leiding of een ander soortgelijke criterium. Ter bevordering van de bedrijvigheid van Noorse ondernemingen op Aruba worden de ondernemingen die enkel inkomsten uit Noorse bron verwerven, uitgezonderd van de toepassing van dit Verdrag.

Het tweede lid bepaalt dat in het geval dat de toepassing van het eerste lid van dit artikel zou leiden tot de conclusie dat een onderneming in beide partijen is gevestigd, op de partijen een inspanningsverplichting rust om dit probleem in onderlinge overeenstemming te regelen.

Artikel 2

Ter stimulering van de economische activiteiten van Noorse ondernemingen op Aruba, verleent Noorwegen aan die ondernemingen een vrijstelling van de buitenlandse winst behaald met behulp van een vaste inrichting op Aruba. De vrijstelling is echter beperkt tot inkomsten genoten uit een van de in artikel 3 limitatief opgesomde (actieve) ondernemingsactiviteiten. Hiermee worden de doorstroomactiviteiten uitgesloten van de voordelen voorvloeiend uit dit Verdrag.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 1 wordt de buitenlandse winst van een buitenlandse deelneming vrijgesteld, voor zover deze grotendeels afkomstig zijn uit ondernemingsactiviteiten als genoemd in de onderdelen a tot en met g in het eerste lid. Het moet daarbij gaan om actief ondernemen.

Als voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling wordt gesteld dat het grootste deel van de winst betrekking moet hebben op winst gegenereerd uit specifieke ondernemingsactiviteiten die limitatief zijn opgesomd in artikel 3. Alhoewel door Noorwegen het begrip «grootste deel» nader zal moeten worden ingevuld kan worden opgemerkt dat in de fiscaliteit dit begrip zou worden ingevuld door te bepalen dat meer dan 70% van de winst afkomstig zou moeten zijn uit de genoemde activiteiten.

Het recht van een onderneming met een fiscale woonplaats in Noorwegen, om op Aruba ondernemingsactiviteiten als genoemd in het eerste lid te ontplooien, is ter toetsing voorbehouden aan Aruba.

Artikel 4

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling overleg voor situaties waarin belastingplichtige lichamen worden geconfronteerd met een belastingheffing in strijd met het Verdrag. In het eerste lid is bepaald dat een lichaam dat inwoner is van Noorwegen binnen een termijn van drie jaar nadat een dergelijke situatie is ontstaan, een verzoek kan indienen bij de competente autoriteit van Noorwegen tot het opstarten van een onderlinge overlegprocedure. Bij een dergelijke procedure treden de competente autoriteiten van de beide Partijen in overleg om tot een gezamenlijke oplossing te komen, waarmee belastingheffing die niet in overeenstemming is met het onderliggende Verdrag, kan worden weggenomen.

Het tweede lid bevat de inspanningsverplichting om, in het geval dat de bezwaren waaraan het verzoek ten grondslag ligt gerechtvaardigd blijken te zijn en de competente autoriteit van Noorwegen niet in staat is zelf tot een bevredigende oplossing te komen, in overleg met de competente autoriteit van Aruba tot een gezamenlijke oplossing te komen. De uitkomst van de onderlinge overlegprocedure dient te worden geïmplementeerd. De Inspecteur handelt daarbij in overeenstemming met de uitkomst van de overlegprocedure.

Artikel 5

Het Verdrag is aangegaan voor een periode van 5 jaren en kan bij onderling overleg tussen de competente autoriteiten van de beide staten worden verlengd. Een dergelijke verlenging komt neer op een verdrag dat op grond van artikel 7, onderdeel e, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Rijkswet.

Mocht één van beide partijen binnen deze periode het verdrag wensen te beëindigen, dan dient artikel 7, eerste lid, in acht te worden genomen.

Artikel 6

Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat beide Partijen elkaar schriftelijk, langs diplomatieke kanalen, hebben laten weten dat aan alle voorwaarden voor de inwerkingtreding is voldaan. Het Verdrag is van toepassing op inkomsten verdiend in enig fiscaal boekjaar op of na 1 januari van een kalenderjaar volgend op het jaar waarop het Verdrag in werking is getreden.

Artikel 7

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. Het Verdrag is supplementair aan het Verdrag inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 163). In het tweede lid is dan ook bepaald dat op het moment dat het belastinginformatieverdrag wordt opgezegd, het onderliggende Verdrag ook wordt beëindigd.

Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven