32 721 Wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de implementatie van richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 tot wijziging van de richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU L179) (Implementatiewet EG-richtlijn 2008/51 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 november 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 1 juni 2011 verslag uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel. Inbreng is geleverd door de fracties van VVD, PvdA, PVV, SP en D66.

Ik waardeer de belangstelling van de leden van deze fracties voor dit wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag beantwoord ik de vragen die nog leven bij de fracties. Bij de beantwoording wordt zoveel mogelijk de volgorde van de vraagstelling in het verslag aangehouden, met dien verstande dat daar waar dit de beantwoording van de vragen ten goede komt, antwoorden (thematisch) gecombineerd worden.

Richtlijn 2008/51/EG

Werkingssfeer

De leden van de VVD-fractie vragen of het wetsvoorstel wel volledig in lijn is met richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens en of er geen sprake is van aanvullingen (de zogenaamde nationale kop). Meer specifiek vragen deze leden naar de implementatie van de markeringsplicht voor verzamelaars en instellingen met een cultureel of historisch oogpunt. Dit lijkt in strijd te zijn met de richtlijn aldus deze leden. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op de positie van verzamelaars en de bovengenoemde instellingen zowel bij de eerste aankoop van een wapen als bij de doorverkoop. Tevens wensen deze leden te vernemen of het klopt dat bij de totstandkoming van richtlijn 2008/51/EG expliciet over verzamelaars is gesproken en of de regering de mening van de gezamenlijke Nederlandse wapen- en munitieverzamelaars, zoals uiteengezet in de brief van 19 mei 2011, deelt. De leden van de SP-fractie stellen vragen van gelijke strekking. Zij vragen of rekening wordt gehouden met de belangen van verzamelaars. Ook deze leden ontvangen graag een reactie op de bezwaren van de gezamenlijke Nederlandse wapen- en munitieverzamelaars.

Richtlijn 2008/51/EG wijzigt richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapenen (Pb L 256, van 13 september 1991 blz. 51, gerectificeerd in Pb L 54, van 5 maart 1993, blz. 22). Met richtlijn 2008/51/EG wordt beoogd om, onder meer, richtlijn 91/477/EEG te verduidelijken en deze richtlijn aan te passen aan het Protocol betreffende de bestrijding van illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, onderdelen daarvan en munitie, gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (Pb L 280 van 24 oktober 2001, blz. 5). Het juridisch kader wordt gevormd door de versie van beide richtlijnen (de zogenaamde geconsolideerde versie). Waar in deze nota naar aanleiding van het verslag wordt gesproken over de richtlijn, wordt de geconsolideerde versie bedoeld. Wanneer specifiek verwezen wordt naar de wijzigingsrichtlijn, wordt de term richtlijn 2008/51/EG gebruikt.

De verwerving en het voorhanden hebben van wapens en munitie door verzamelaars (en een aantal andere aangewezen categorieën) valt niet onder het toepassingsbereik van de richtlijn. Ten onrechte is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel geen aandacht besteed aan het toepassingsbereik van de richtlijn. Hieronder gebeurt dit alsnog.

De richtlijn regelt de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens. Artikel 2, eerste en tweede lid, van de richtlijn bevat een aantal uitzonderingen op het toepassingsbereik:

  • de richtlijn laat de toepassing van nationale bepalingen inzake het dragen van wapens onverlet;

  • de richtlijn laat de toepassing van nationale bepalingen inzake de reglementering van de jacht of het sportschieten onverlet;

  • de richtlijn is niet van toepassing op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens en munitie door:

    • de strijdkrachten;

    • de politie;

    • overheidsdiensten;

    • verzamelaars;

    • instellingen met een cultureel en historisch oogmerk op wapengebied, die als zodanig erkend zijn in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd.

  • de richtlijn is niet van toepassing op commerciële transacties in wapens en munitie voor oorlogsdoeleinden.

Eén en ander wordt wat betreft de uitzondering voor verzamelaars en instellingen met een cultureel en historisch oogmerk op wapengebied nog eens bevestigd in overweging 20 van richtlijn 2008/51.

Bij de implementatie van EU-richtlijnen in de Nederlandse wet- en regelgeving is het uitgangspunt dat geen andere regels opgenomen worden dan die voor de implementatie noodzakelijk zijn. (Aanwijzingen voor de regelgeving, aanwijzing 331). Deze aanwijzing strekt ertoe onnodige redenen voor vertraging van de implementatie te voorkomen. Bij de implementatie van richtlijn 2008/51/EG in de Wwm geldt dit uitgangspunt onverkort. Dit betekent dat alleen noodzakelijke wijzigingen worden doorgevoerd.

Gelet op het toepassingsbereik van de richtlijn is het niet noodzakelijk om bij de omzetting van de richtlijn regels over de markeringsplicht voor de categorieën die van de reikwijdte van de richtlijn uitgezonderd zijn, waaronder verzamelaars en voornoemde instellingen, vast te stellen. Dit wordt alsnog ongedaan gemaakt. De systematiek van de Wwm brengt mee dat vrijstellingen van voorschriften of verboden deels in de Wwm zelf en deels bij ministeriële regeling (Regeling wapens en munitie, hierna Rwm) worden geregeld. Artikel 3a van de Wwm bevat uitzonderingen op diverse verboden voor de krijgsmacht, de politie en overige openbare dienst en personen die daarvoor deel uitmaken of daarvoor werkzaam zijn. In dit artikel zullen alsnog bij nota van wijziging de krijgsmacht, politie en overige openbare dienst worden uitgesloten van de nieuwe markeringsverplichtingen in de voorgestelde artikelen 32a en 32b van de Wwm.

Artikel 4 van de Wwm brengt mee dat vrijstellingen van voorschriften of verboden voor bepaalde categorieën, waaronder verzamelaars, geregeld worden in de Rwm. De vrijstelling voor verzamelaars zal een plaats krijgen in de Rwm. Daarmee wordt tevens tegemoetgekomen aan de bezwaren van de gezamenlijke wapen- en munitieverzamelaars ten aanzien van de markeringsplicht, zoals geuit in de brief van 19 mei 2011. Deze wijziging zal tegelijk met het wetsvoorstel in werking treden. Voor instellingen met een cultureel en historisch oogmerk op wapengebied zal een vergelijkbare voorziening in paragraaf 10 van de Rwm worden getroffen.

Overigens vallen antieke wapens en replica’s daarvan niet onder de reikwijdte van het wapenbegrip in de richtlijn, waardoor de markeringseis niet geldt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (artikelsgewijze toelichting, onder C, artikel 32a) is al uiteengezet dat een vuurwapen uitsluitend hoeft te worden gemarkeerd als het een wapen is als bedoeld in artikel 2, categorie II, onderdeel 1° tot en met 4° en 7°, niet zijnde een wapen als bedoel in artikel 18, eerste lid, onder b tot en met e van de Rwm.

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat een aantal landen in de Europese Unie geen verdere maatregelen nemen, omdat zij mening zijn dat hun wapenwetgeving al voldoet aan de richtlijn. Deze leden wensen te vernemen of het klopt dat de richtlijn in die landen niet apart wordt geïmplementeerd. Voorts vragen deze leden aan te geven waar de huidige Nederlandse wetgeving afwijkt, waardoor de richtlijn in Nederland wel apart geïmplementeerd moet worden en in de desbetreffende lidstaten niet. De leden van de PvdA-fractie wensen nog specifiek te vernemen of de regering de mening deelt dat de richtlijn slechts minimumnormen vastlegt en aanscherping behoeft. Zij vragen of – en zo ja, hoe – de regering dit samen met andere lidstaten gaat bewerkstelligen

De leden van de PvdA-fractie stellen terecht vast dat sprake is minimumharmonisatie. Dit blijkt uit artikel 3 van de richtlijn. De lidstaten kunnen strengere voorschriften kunnen opnemen dan die in de richtlijn zijn vervat. Dat betekent dat de lidstaten in ieder geval de minimumeisen, zoals geformuleerd in de richtlijn, moeten omzetten in de nationale wet- en regelgeving, maar dat zij ook strengere voorschriften kunnen vaststellen. Het gevolg van de gedeeltelijke harmonisatie op Europees niveau is dat de vuurwapenwet- en regelgeving in de lidstaten uiteenloopt. Bij de implementatie van richtlijn 2008/51/EG in de eigen rechtsorde dienen de lidstaten aan de hand hun hun vuurwapenwet- en regelgeving te bezien of de richtlijn nog omzetting behoeft. Gelet op de verschillende uitgangsposities in de lidstaten verschilt de wijze van implementatie van lidstaat tot lidstaat. Uit een notificatie-overzicht van de Europese Commissie http://eurlex.europa.eu/Notice.do?val=478663:cs&lang=en&list=478663:cs,&pos=1&page=1&nbl=1&pgs=10&hwords=&checktexte=checkbox&visu=#texte) blijkt dat veel lidstaten hun omzettingsmaatregelen inmiddels hebben genotificeerd bij de Europese Commissie. Eén lidstaat (Zweden) heeft expliciet aangegeven geen noodzaak te zien tot omzetting van de richtlijn in de nationale wet- en regelgeving. Het resultaat van de omzettingsoperatie is dat alle lidstaten minimaal de normen hanteren voor de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens, zoals voorgeschreven door de richtlijn.

De transponeringstabel in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel maakt inzichtelijk welke onderdelen van de richtlijn via het onderhavige wetsvoorstel worden omgezet in nationale wetgeving om te voldoen aan de minimumnormen van de richtlijn. Het betreft één imperatief geformuleerde bepaling ten aanzien van de markering en registratie van onder het toepassingbereik van de richtlijn vallende vuurwapens en munitie (artikel 4 van de richtlijn, geïmplementeerd in de nieuwe artikelen 32a en 32b van de Wwm). Voorts bevat de richtlijn één facultatief geformuleerde bepaling – dat wil zeggen een bepaling op grond waarvan de lidstaten beleidsruimte hebben om al dan niet tot implementatie over te gaan – die geïmplementeerd wordt in de Wwm. Het betreft artikel 1, vierde lid, van de richtlijn. Deze bepaling strekt ertoe de geldigheidsduur van de Europese vuurwapenpas uit te breiden tot vijf jaar (geïmplementeerd in het nieuwe artikel 28a, derde lid, van de Wwm). Hiermee wordt de geldigheidsduur van de Europese vuurwapenpas gelijkgesteld aan de geldigheidsduur van wapenverloven, zoals voorgesteld in het wetvoorstel tot wijziging van de Wet wapens en munitie, houdende een volledig verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen en verduidelijking van de Wet wapens en munitie (volledig verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen (32 206), dat onlangs aanvaard is door de Eerste Kamer en binnenkort in werking zal treden.

Binnen de EU is en blijft, ondanks de minimumnormen voor de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens, sprake van een verschil in wapenculturen. De inzet van Nederland is gericht op een restrictief geharmoniseerd wapenbeleid. Hiervoor wordt regelmatig aandacht bij de steeds roulerende EU-voorzitterschappen. Recent is nog aan het Pools voorzitterschap verzocht om dit onderwerp in de tweede helft van 2011 expliciet op de agenda te zetten.

De leden van de PVV-fractie wensen te vernemen waarom alarmwapens en onbruikbaar gemaakte vuurwapens nog steeds niet onder de reikwijdte van de richtlijn vallen.

Het vuurwapenbegrip in de richtlijn is uitgebreid met voorwerpen die kunnen worden omgebouwd tot vuurwapens. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de richtlijn wordt onder vuurwapen verstaan: een draagbaar, van een loop voorzien wapen waarmee door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel wordt uitgestoten en dat daartoe ontworpen is, of daartoe kan worden omgebouwd, tenzij het is uitgesloten om een van de in punt II van Bijlage I genoemde redenen. Een object wordt geacht te kunnen worden ongebouwd wanneer het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen en ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt tot een vuurwapen kan worden omgebouwd. Deze systematiek van de richtlijn leidt ertoe dat alarmwapens en onbruikbaar gemaakte vuurwapens niet onder de richtlijn vallen, omdat deze zijn uitgezonderd van de definitie van vuurwapens in de (niet door de richtlijn gewijzigde) bijlage I, onder III, van de richtlijn. De winst van de richtlijn is (bijlage I, onder III, tweede alinea) dat de lidstaten controles dienen uit te voeren op het onbruikbaar maken van vuurwapens om te garanderen dat de desbetreffende vuurwapens door de bewerkingen inderdaad voorgoed onbruikbaar worden.

Markeringsplicht

De leden van de VVD-fractie stellen vragen over de markering. Zij vragen om een nadere toelichting op de plaats, aard en grootte van de markering, de inhoud van de markering als onbekend is om wat voor wapen het gaat, de datering van een wapen als de productiedatum onbekend is en de uitvoerder van de markering. Ook vragen zij wie er aansprakelijk is voor de markering. Tevens vernemen zij graag hoe bewerkstelligd wordt dat de markering in Europa zodanig uniek zal zijn dat er geen dubbele codes zullen bestaan, hoe dit gecontroleerd wordt en wie daarvan de kosten draagt. Tot slot vragen zij wat de meerwaarde is van het nieuwe systeem.

Artikel 4 van de richtlijn stelt eisen met betrekking tot de markering van vuurwapens en munitie en de registratie van vuurwapens. De meerwaarde van een verplicht voorgeschreven EU-brede markering is dat de tracering van vuurwapens binnen de EU wordt vergemakkelijkt. Elk vuurwapen dat onder het toepassingsbereik van de richtlijn valt, dient wanneer het wordt vervaardigd of op de markt wordt gebracht, te zijn gemarkeerd.

Met betrekking tot die markering schrijft de richtlijn voor dat de lidstaten de volgende eisen stellen (artikel 4, tweede lid):

  • een unieke markering met:

    • de naam van de fabrikant;

    • het land of de plaats van vervaardiging;

    • het serienummer;

    • het jaar van vervaardiging (indien dit niet reeds onderdeel uitmaakt van het serienummer).

Tevens zorgen de lidstaten ervoor dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie wordt gemarkeerd. De markering bevat:

  • de naam van de fabrikant;

  • het identificatienummer van de batch;

  • het kaliber;

  • het type munitie.

Voornoemde eisen zijn overgenomen in de nieuwe artikelen 32a, en 32b, van de Wwm.

Artikel 4, tweede lid, van de richtlijn biedt tevens de mogelijkheid om met betrekking tot de markering van vuurwapens enige unieke en gebruiksvriendelijke markering met een nummer of alfanumerieke code aan de hand waarvan alle lidstaten het land van vervaardiging eenvoudig kunnen vaststellen te handhaven. Deze mogelijkheid is niet opgenomen in artikel 32a van het wetsvoorstel. Bij nota van wijziging zal deze mogelijkheid worden toegevoegd. Gelet op de met markering gepaard gaande kosten, wordt het niet nodig geacht om in gevallen waarin het wapen al traceerbaar is door een unieke markering waaruit het land van herkomst blijkt tot aanvullende markering over te gaan.

In de praktijk zorgt de vuurwapenfabrikant voor een unieke markering in de vorm van een, voor die fabrikant, unieke wapenmarkering. In combinatie met de naam van de fabrikant en vaak ook nog de modelnaam, en eventueel in combinatie met het kaliber van het vuurwapen, ontstaat een unieke combinatie. In lidstaten waarin gewerkt wordt met verplichte proefbankkeuringen (keuring van onderdelen van essentiële aard zoals de kast of de loop) maakt de markering deel uit van de proefbankregistratie. Over het algemeen zullen de door fabrikanten van vuurwapens reeds aangebrachte merknaam of fabrieksnaam in combinatie met de modelnaam en/of het modelnummer, kaliberaanduiding en een serienummer voldoende zijn om aan de eisen van artikel 32a Wwm te voldoen. Mocht dat niet het geval zijn, dan dient alsnog een markering worden aangebracht (in Nederland zal dit ingevolge artikel 9 van de Wwm doorgaans een erkenningsplichtige handeling is, die door een erkenninghouder dient te worden verricht). Die markering dient vervolgens geregistreerd worden. Het is aan degene die de markering verricht om deze eis verder in vullen. De gebruikelijke (product)aansprakelijkheidsregels zijn van toepassing.

De richtlijn bevat een aantal voorschriften over de plaats en de aard van markering (artikel 4, tweede lid, van de richtlijn). De markering wordt aangebracht op een essentieel onderdeel van het vuurwapen (hieronder wordt ingevolge artikel 1ter van de richtlijn verstaan: het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop van vuurwapens, die als afzonderlijke voorwerpen, vallen onder de categorie waarin het vuurwapen waarvan zij deel uitmaken of waarvoor zij bestemd zijn, is ingedeeld). Het essentieel onderdeel is van zodanige aard dat het vuurwapen bij vernietiging van deze component onbruikbaar zou worden. Eén en ander wordt geregeld in het nieuwe artikel 32a, derde lid, van de Wwm. Het vierde lid van dit artikel bevat een delegatiebepaling waardoor het mogelijk is om bij ministeriële regeling (in de Rwm) nadere regels te stellen over de te markeren onderdelen en de aan te brengen gegevens.

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen van deskundigen dat het naderhand aanbrengen van een markering op een wapen dat daadwerkelijk gebruikt wordt, ertoe kan leiden dat het wapen beschadigd raakt en dat er daardoor sprake kan zijn van gevaarlijke situaties. Zij vragen of de regering dit herkent en hoe een en ander bij de totstandkoming van het wetsvoorstel in ogenschouw is genomen.

De richtlijn vereist dat, voorzover een vuurwapen nog niet gemarkeerd is, dit alsnog dient te gebeuren voordat het op de markt kan worden gebracht. Het betreft een imperatief geformuleerd voorschrift. Er is geen beleidsruimte voor de lidstaten om hiervan af te wijken.

Het huidige stelsel in de Wwm biedt voldoende waarborgen voor de kwaliteit van de markering. Handelingen met betrekking tot vuurwapens, waaronder de vervaardiging en transformatie, mogen op grond van artikel 9 van de Wwm in Nederland alleen worden verricht door erkenninghouders. Om in aanmerking te komen voor een erkenning, dient voldaan te zijn aan een aantal strikte eisen, waaronder (in de Rwm gestelde) vakbekwaamheidseisen. Onderdeel van die eisen is voldoende kennis van de technische aspecten van wapens.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de afgifte van wapenvergunningen afhankelijk wordt gesteld van het aanbrengen van een markering op het wapen en vragen wat dit in de praktijk betekent voor al afgegeven wapenvergunningen. Meer concreet wensen zij te vernemen of alle wapens waarvoor die vergunningen gelden gemarkeerd zijn volgens de eisen van de richtlijn en zo nee, of deze alsnog gemarkeerd dienen te worden. De leden van de SP-fractie stellen vragen van gelijke strekking over de markeringsplicht. Zij vragen of zij het goed begrijpen dat zonder markering op het vuurwapen geen wapenvergunning zal worden verstrekt. Tevens vragen zij wat er gebeurt met de reeds bestaande wapenvergunningen en de vuurwapens die op dit moment in omloop zijn en niet gemarkeerd zijn.

De markeringsplicht is niet geformuleerd als vergunningsvoorwaarde, maar als gebodsbepaling. Ingevolge artikel 32a dient wapen dat wordt vervaardigd of op de markt wordt gebracht gemarkeerd te zijn. Degene die in strijd handelt met dit gebod kan ingevolge artikel 55, zesde lid, van de Wwm bestraft worden met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie. De strafbepaling is gericht tot een ieder die in strijd met de markeringsplicht van artikel 32a Wwm een vuurwapen vervaardigt of op de markt brengt, dus ook aan houders van een wapenverlof. De markeringsplicht wordt van kracht vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavige wet. Ingevolge artikel II van het wetsvoorstel betreft dit een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Vanaf die datum moeten vuurwapens bij de vervaardiging of bij het op de markt komen, van een markering zijn voorzien. Niet gemarkeerde vuurwapens dienen alsnog van een markering te worden voorzien op het moment dat zij op de markt komen. Weliswaar schrijft de richtlijn voor dat de nationale maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de richtlijn te voldoen op uiterlijk 28 juli 2010 in werking dienden te treden, maar nu deze termijn niet is gehaald, wordt, gelet op het strafbaarstelling van de markeringsplicht in relatie tot het voorzienbaarheidsvereiste, hieraan geen terugwerkende kracht verleend. Bij de aanvraag (of verlenging) van een wapenverlof zal gecontroleerd worden of het wapen aan de eisen van artikel 32a voldoet.

Registratie

De leden van de VVD-fractie merken op dat nu al serienummers worden geregistreerd in het systeem PSV-HM (Verona). Zij wensen te vernemen of die registratie al voldoet aan de richtlijn.

Artikel 4, eerste lid, van de richtlijn eist niet alleen dat een op de markt gebracht vuurwapen of onderdeel daarvan wordt gemarkeerd, maar ook dat vuurwapens worden geregistreerd. De registratie van vuurwapens blijft ook na de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel plaatsvinden in het systeem PSV-HM (Verona). De wapenregistratie Verona bevat een unieke combinatie van gegevens en is opgebouwd uit het wapensoort, wapennummer, wapenmerk en wapenkaliber. Het land van herkomst valt af te leiden uit de naam van de fabrikant. Het land van herkomst van de fabrikant staat in de database van de Verona Vuurwapenencyclopedie, die deel uitmaakt van het Verona wapenregistratieprogramma. Hiermee wordt in de praktijk voldaan aan de eisen van de richtlijn.

De leden van de PVV-fractie stellen vragen over het register en de bewaartermijn van twintig jaar. Zij wensen te vernemen waarop de termijn van twintig jaar is gebaseerd. Zij kunnen zich voorstellen dat deze gegevens bewaard blijven zolang een wapen nog voorhanden is en vragen waarom deze gegevens niet bewaard worden tot het moment dat het desbetreffende wapen is vernietigd of onbruikbaar is gemaakt.

De richtlijn (artikel 4, vierde lid) schrijft voor dat van ieder vuurwapen type, merk, model, kaliber en serienummer, de namen en adressen van de leverancier en de persoon die het wapen verwerft en voorhanden heeft, ten minste twintig jaar worden bewaard in de registratie. De richtlijn hanteert een bewaartermijn van ten minste twintig jaar teneinde een goede tracering mogelijk te maken. Hierbij zijn blijkens overweging 8 bij de richtlijn het gevaarlijke karakter en de lange levensduur van wapens in ogenschouw genomen.

In het registratiesysteem Verona wordt een bewaartermijn van gegevens van twintig jaar na de laatste mutatie in het registratiesysteem Verona. Hiermee wordt voldaan aan de bewaartermijn die de richtlijn voorschrijft. Het betreft een ruime bewaartermijn. In Verona worden niet alleen de wapens, maar ook de verloven voor het voorhanden hebben van die wapens geregistreerd. Telkens wanneer verlof wordt verleend wordt een mutatie in het systeem verricht. Een bewaartermijn van twintig jaar na de laatste mutatie betekent in de praktijk dat de gegevens niet alleen tijdens het verwerven of voorhanden hebben van de wapens, maar ook tot ver daarna, tot twintig jaar nadat voor de laatste keer verlof is verleend voor de wapens, kunnen worden ingezien. Ook in het geval een laatste mutatie inhoudt dat een wapen vernietigd is of onbruikbaar is gemaakt, zullen de gegevens nog tot twintig jaar na die mutatie raadpleegbaar zijn.

De leden van de PVV vragen waarom het proces-verbaal van vernietiging of onbruikbaarmaking niet in het desbetreffende register wordt opgenomen.

In Verona wordt op grond van artikel 18 van de Rwm vastgelegd dat een wapen onklaar is gemaakt. Ook kan in Verona geregistreerd worden dat een wapen is vernietigd. Op dit moment wordt deze registratie binnen de korpsen nog verschillend uitgevoerd. In de loop van 2011 zal met het vaststellen van een « Beleidskader Bewaring» een eenduidige werkwijze gaan gelden.

Antieke vuurwapens

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het begrip antieke wapens in de memorie van toelichting. De leden van de VVD-fractie begrijpen van deskundigen dat het aanbrengen van markeringen op wapens die vanwege leeftijd of uitvoering een bijzondere waarde hebben, ertoe kan leiden dat die waarde daalt. Zij zijn van mening dat als zo’n markering leidt tot een substantiële verbetering van de veiligheid in Nederland, dit offer kan en moet worden gevraagd. Zij vragen de regering om een inschatting van de schade die hierdoor wordt veroorzaakt.

Met antieke wapens wordt gedoeld op de wapens, die van de werkingssfeer van de richtlijn zijn uitgesloten in Bijlage I, onder III van de richtlijn. De bijlage bepaalt dat voorwerpen die voldoen aan de definitie van vuurwapens, maar die als antieke wapens of replica’s daarvan worden beschouwd, niet onder de definitie vallen, mits zij aan de nationale wetgeving onderworpen zijn. Dat is in Nederland het geval. Artikel 4, eerste lid, onder b, van de Wwm bevat de mogelijkheid om vrijstelling of ontheffing te verlenen van de voorschriften en verboden in de Wwm voor wapens die het karakter dragen van oudheden. In artikel 18, eerste lid, onder b tot en met e, van de Rwm is uitgewerkt voor welke wapens vrijstelling kan worden verleend. De markeringsplicht in het nieuwe artikel 32a van de Wwm geldt alleen voor vuurwapens die onder het vuurwapenbegrip in de richtlijn vallen. Dit betekent dat de vuurwapens die het karakter dragen van oudheden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b tot en met e, van de Rwm niet gemarkeerd hoeven te worden.

Europese vuurwapenpas

De leden van de VVD-fractie wijzen op overweging 14 van de richtlijn, waarin staat dat de lidstaten de afgifte van een Europese vuurwapenpas niet afhankelijk zouden mogen stellen van de betaling van een vergoeding of heffing. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt hieraan gerefereerd. Daarin staat dat de erkenning van de zogeheten Europese vuurwapenpas niet afhankelijk mag zijn van de betaling van een vergoeding of heffing. Deze leden vragen hoe één en ander zich tot elkaar verhoudt, zeker nu voor een Europese vuurwapenpas in de praktijk gewoon moet worden betaald.

Op grond van artikel 12, tweede lid, van de richtlijn is het de lidstaten niet toegestaan de afgifte van de Europese vuurwapenpas afhankelijk te stellen van de betaling van een vergoeding of heffing. In de transponeringstabel in de memorie van toelichting (p. 8) is onder artikel 1, achtste lid, de implementatie van het artikel nader toegelicht. Uit een vergelijking van verschillende taalversies van de richtlijn blijkt dat de Nederlandse taalversie afwijkt van de overige taalversies. In plaats van het woord «afgifte» had in artikel 12 het woord « erkenning» moeten staan. In het Engels staat er het woord «acceptance», in het Duits het woord «Anerkennung» en in het Frans het woord «l’acception». De richtlijn hoeft op dit punt niet geïmplementeerd te worden, omdat in Nederland al voldaan wordt aan de eisen van de richtlijn. De Nederlandse wet- en regelgeving kent geen heffing voor erkenning, in de zin dat er kosten verbonden zijn aan de controle van een in een andere lidstaat verstrekte Europese wapenpas. Op grond van artikel 50 van de Rwm dienen, zoals gebruikelijk voor iedere (wapen)vergunning afkomstig van de overheid, wel leges betaald te worden voor de afgifte van de Europese wapenpas. De richtlijn laat dit toe.

De leden van de VVD-fractie vragen of de jachtakte en de Europese vuurwapenpas ook zes jaar geldig kunnen zijn.

Artikel 1, vierde lid, van de richtlijn schrijft voor dat de Europese vuurwapenpas ten hoogste vijf jaar geldig is. Het betreft een imperatief geformuleerde bepaling. Lidstaten mogen, gelet op minimumkarakter van de harmonisatie, wel strengere eisen stellen ingevolge de richtlijn, maar gunstiger bepalingen zijn niet toegestaan. Een uitbreiding van de geldigheidsduur van de Europese vuurwapenpas naar zes jaren zou derhalve strijd opleveren met de richtlijn. Jachtaktes vallen niet onder de reikwijdte van de richtlijn. De nationale wet- en regelgeving is leidend. Artikel 8 van het Jachtbesluit bepaalt nu nog dat een jachtakte geldt van 1 april tot 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar. In het plenaire debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet wapens en munitie, houdende een volledig verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen, alsmede uitbreiding en flexibilisering van het verbod van opvouwbare messen en verduidelijking van de Wet wapens en munitie (volledig verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen) (32 206) heb ik, na overleg met mijn ambtsgenoot van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, toegezegd dat het Jachtbesluit aldus wordt gewijzigd dat de geldigheidsduur van de jachtakte ook wordt uitgebreid tot vijf jaren.

Onbruikbaar maken

De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de eisen voor het onklaar maken van wapens. Als het uit de loop frezen van de blokkering voldoende is, zijn zij van mening dat de eisen aan het onbruikbaar maken onvoldoende zijn. De leden van de PVV-fractie stellen eveneens een vraag over het onbruikbaar maken van wapens. Deze leden verwijzen naar de memorie van toelichting waarin is aangegeven dat een beperkt aantal wapens uiterlijk intact kan blijven nadat deze voor gebruik ongeschikt zijn gemaakt. Zij wensen te vernemen waarom deze wapens niet binnen het bereik van de richtlijn gebracht zijn.

Ingevolge Bijlage I, ondder III, van de richtlijn vallen niet onder de definitie van vuurwapens voorwerpen die voldoen aan de definitie, maar die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt door een neutralisatie. Dit houdt in dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. Als gevolg hiervan vallen voorgoed onbruikbaar gemaakte vuurwapens, niet onder de reikwijdte van de richtlijn. De Nederlandse wet- en regelgeving kent striktere eisen dan de minimumnormen van de richtlijn met betrekking tot onbruikbaar maken (de richtlijn laat dit toe op grond van artikel 3). Wapens dienen onklaar gemaakt te zijn op de wijze, beschreven in bijlage II bij de Rwm. Deze bijlage bevat eisen ten aanzien van het voor gebruik ongeschikt maken van vuurwapens voor verschillende categorieën vuurwapens. Een beperkt aantal vuurwapens kan uiterlijk in tact blijven (basculerende hagelgeweren, enkelschots grendelgeweren en meerschots grendelgeweren), maar dienen uitvoerig bewerkt te worden om onklaar gemaakt te worden. Het betreft hier onder meer het boren van gaten, het doen van diverse lasbewerkingen en het verrichten van diverse inkortingen. Voor overige vuurwapens geldt dat deze overlangs dienen te zijn doorgezaagd of afgeslepen.

De leden van de VVD-fractie lezen tevens in de memorie van toelichting dat de korpschef een bewijs kan afgeven dat een bepaald wapen afdoende onbruikbaar is gemaakt. Zij hebben begrepen dat er discussie is of de korpsen de expertise hebben om vast te stellen of een wapen werkelijk onbruikbaar is. Deze leden vragen tevens om een reactie op de vraag of het niet voldoende is dat erkende wapenhandelaren deze verklaring afgeven onder dreiging van het verlies van hun vergunning bij veronachtzaming van hun verplichtingen.

Ik kan bevestigen dat er discussie bestaat binnen de korpsen of zij wel in staat zijn om vast te stellen of een wapen onbruikbaar is. Gelet hierop ben ik van plan om deze beoordeling uitsluitend bij de erkenninghouder neer te leggen. Om dit mogelijk te maken zal artikel 18 van de Rwm gewijzigd worden.

Handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen naar de aanpak van de regering van de verkoop en import van onderdelen van wapens en munitie via internet. De leden van de PvdA-fractie wensen specifiek te vernemen wat de stand van zaken is ten aanzien van de pilot van het Landelijk Platform Vuurwapens met betrekking tot het voorkomen van de illegale aanschaf van wapens via internet. De leden van de SP-fractie vragen eveneens naar de stand van zaken met betrekking tot deze pilot. Deze leden wensen graag specifiek te vernemen wat de werkwijze is per wanneer hier de resultaten van beschikbaar zullen zijn.

Binnen de politie wordt op dit moment niet proactief op het internet gerechercheerd naar illegale wapens en munitie of onderdelen daarvan. De pilot tot opsporing van de illegale handel in vuurwapens op internet van het Landelijk Platform Vuurwapens wordt doorgezet als project binnen de politie in samenwerking met de douane en de Koninklijke Marechaussee.

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een overzicht van voorheen legale wapens die illegaal zijn geworden als gevolg van de aanscherping van de richtlijn.

De richtlijn breidt het begrip vuurwapen uit met gaswapens, met uitzondering van alarmwapens. De richtlijn hanteert een engere definitie van het begrip vuurwapen dan de Wwm. Aangezien de richtlijn toestaat dat nationale regelgeving strenger is, is de definitie van het begrip vuurwapen in de Wwm niet gewijzigd. Van voorheen legale wapens die illegaal zijn geworden als gevolg van de aanscherping van de richtlijn is in Nederland geen sprake.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de regering oordeelt over de effectiviteit van het aanbrengen van markeringen in wapens in het licht van het voorkomen van wapengebruik voor criminele doeleinden. Ook de leden van de SP-fractie vragen hiernaar. Zij vragen welke voordelen de markeringsplicht biedt in de praktijk en in hoeverre de handhaving of de controle op legale vuurwapens hierdoor gemakkelijker wordt. De leden van de PvdA-fractie wensen nog specifiek te vernemen of de mening wordt gedeeld dat het grootste probleem het illegaal bezit van wapens betreft die uit de aard der zaak niet geregistreerd en gemarkeerd zullen worden. De leden van de VVD-fractie vragen of de wet niet eenvoudig te omzeilen is door de markering te wissen, zoals nu ook gebeurt met de gewone serienummers.

Het doel van de markeringsplicht in het VN-vuurwapenprotocol en de richtlijn is dat individuele vuurwapens getraceerd kunnen worden van fabrikant tot koper. Dit maakt de bestrijding van illegaal wapenbezit effectiever, omdat op deze wijze eenvoudig valt vast te stellen waar het vuurwapen van legaal bezit naar illegaal bezig is overgegaan. Bij de vondst van een vuurwapen in illegaal bezit kan op basis van de markering en de registratie achterhaald worden wie de laatste legale bezitter van het vuurwapen was. Op deze wijze kan de illegale vervaardiging en de illegale handel beter worden tegengegaan. Bezit van niet gemarkeerde wapens wordt strafbaar gesteld in artikel 55 van de Wwm.

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de controle op vuurwapens en wapenvergunningen. Deze leden stellen dat uit diverse nieuwsartikelen blijkt dat een relatief klein deel van de mensen met een wapenvergunning jaarlijks thuis wordt gecontroleerd. Zij vragen in hoeverre een markeringsplicht zoals nu wordt voorgesteld dan helpt. Tevens wensen zij te vernemen of het Bureau bijzondere wetten, dat bij de politie verantwoordelijk voor deze controles, voldoende capaciteit heeft om te kunnen voldoen aan de controlefrequenties, zoals voorgeschreven. Specifiek vragen deze leden of de jaarlijkse controle kan worden gegarandeerd, en zo niet, hoe ernstig de regering dit vindt.

De vragen van de SP-fractie zien op de controle van het legaal wapenbezit. Artikel 28, vijfde lid, van de Wwm (na inwerkingtreding van het op 27 september 2011 door de Eerste Kamer aanvaarde wetsvoorstel tot wijziging van Wwm houdende een volledig verbod op stiletto’s, valmessen en vlindermessen (32 206) schrijft voor dat er jaarlijks controle plaatsvindt door de politie of een houder van een verlof nog aan de vereisen voor verlening van een verlof voldoet. Wat betreft de uitvoering door de politie van de Wwm-taken wordt verwezen naar de reactie op het onlangs verschenen OVV-onderzoek naar het Nederlandse systeem ter beheersing van het legaal wapenbezit, die Uw Kamer op korte termijn zal ontvangen.

De leden van de SP-fractie vragen of de strafbedreiging hoog genoeg is, mede gelet op het feit da uit de memorie van toelichting valt af te leiden dat niet correct gemarkeerde wapens en munitie zeer gewild zijn in het criminele circuit. Zij vragen tevens hoe het staat met de pakkans en hoe vaak er controle plaatsvindt.

De strafbedreiging voor handelen in strijd met de markeringsplicht zoals voorgesteld in artikel 55 van de Wwm sluit aan bij de straf voor handelen in strijd met de overige verboden handelingen op grond van de Wwm. Overtreding van de voorgestelde artikelen 32a en 32b van de WWM wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Hiermee wordt voorzien in een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie, zoals vereist in artikel 16 van de richtlijn. Verwacht wordt dat de markeringsplicht kan bijdragen aan een efficiëntere bestrijding van illegaal wapenbezit – en daarmee de pakkans – omdat de traceringsmogelijkheden toenemen. De Wwm biedt een ruime grondslag voor het doorzoeken en onderzoeken van plaatsen, goederen, vervoersmiddelen en personen. De beleidslijn van de politie is opvolging te geen aan elke melding over illegaal vuurwapenbezit. Het vervolgingsbeleid van het OM is vastgeled in de richtlijn wapens en munitie.

Airsoftsport

De leden van de PVV-fractie vragen of bij de implementatie rekening is gehouden met de toezeggingen die gedaan zijn aan de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging (NABV) in het debat over het wetsvoorstel volledig verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen (Kamerstuk 32 206).

De richtlijn bevat geen bepalingen over de airsoftsport. Bij de implementatie van EU-richtlijnen in de Nederlandse wet- en regelgeving is het uitgangspunt, zoals al eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag aan de orde is geweest, dat geen andere regels opgenomen worden dan die voor de implementatie noodzakelijk zijn. De regeling om de airsoftsport binnen stringente voorwaarden mogelijk te maken, die ik heb toegezegd in het debat over het bovenvermelde wetsvoorstel, zal zijn beslag krijgen in een ander traject. Op dit moment wordt binnen mijn ministerie onderzoek gedaan naar de voorwaarden waaronder een dergelijke regeling gestalte zou kunnen krijgen. De resultaten hiervan zullen voor 1 januari 2012 aan Uw Kamer worden toegestuurd.

Wapenmakelaars

De leden van de SP-fractie constateren dat Nederland bepaalde activiteiten van wapenmakelaars reeds reguleert. Zij vragen welke activiteiten van wapenmakelaars niet worden gereguleerd en of het organiseren van de overbrenging van wapens hier ook onder valt. Zij wensen te vernemen of deze activiteit niet ook gereguleerd zou moeten worden.

De richtlijn bevat een facultatieve bepaling over de regulering van wapenactiviteiten van wapenmakelaars door de lidstaten (artikel 4ter). Ingevolge artikel 1, eerste lid sexies, wordt onder wapenmakelaar verstaan: iedere natuurlijke of rechtspersoon, anders dan een wapenhandelaar, wiens handel of bedrijf geheel of gedeeltelijk bestaat in het kopen, verkopen of organiseren van de overbrenging van wapens. Blijkens overweging 9 van de richtlijn dient deze definitie ter nadere definiëring van de toepassing van artikel 15 van het VN-protocol. De richtlijn definieert niet nader wat onder «organiseren van de overbrenging» verstaan dient te worden. Hieronder kunnen zeer diverse activiteiten vallen. Gelet op het facultatieve karakter van artikel 4ter van de richtlijn is het aan de lidstaten om de regulering van de activiteiten van wapenmakelaars wel of niet te implementeren in de nationale rechtsorde. Nederland heeft ervoor gekozen om deze bepaling niet specifiek te implementeren, omdat de activiteiten van wapenmakelaars al deels in de Wwm en andere wetgeving worden gereguleerd. Voor zover een wapenmakelaar vuurwapens verhandelt, is hij vergunningplichtig op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wwm. Voorts worden de transito- en driehoekshandel van vuurwapens gereguleerd door het Besluit financieel verkeer strategische goederen 1996. Voorts is onlangs een wetsvoorstel aanvaard door de Eerste Kamer dat internationale handel in strategische goederen, waaronder ook begrepen tussenhandel, regelt (Kamerstukken, 2010/11, 32 665). Op dit moment bestaat geen behoefte aan nadere regulering. Mocht in de toekomst blijken dat regeling van andere aspecten met betrekking tot de activiteiten van wapenhandelaren wenselijk is, dan zal dit alsnog plaatsvinden.

Dereguleringskosten, uitvoeringskosten en effecten voor bedrijfsleven en burger

De leden van de PvdA-fractie, de PVV-fractie en de D66-fractie stellen vragen over het bewaren van gegevens over gemarkeerde wapens gedurende 20 jaar. Deze leden vragen welke uitvoeringskosten hiermee gepaard gaan voor de politie en andere overheidsorganisaties die hiermee te maken krijgen, waar die kosten op gebaseerd zijn en waaruit deze bestaan en welke capacitaire gevolgen dit heeft. De leden van de PvdA-fractie wensen nog specifiek te vernemen in hoeverre de druk op de politie met de eisen die voortvloeien uit het wetsvoorstel niet nog groter zal worden, mede gezien het feit dat de praktijk van handhaving en naleving van bestaande wetgeving nu al op problemen stuit.

De controle van vuurwapens behoort tot de reguliere taken van de handhavingsinstanties, zoals politie, douane en Koninklijke Marechaussee. Het huidige registratiesysteem, Verona, wordt gehandhaafd. Extra financiële of capacitaire gevolgen voor handhavingsinstanties als gevolg van het wetsvoorstel worden niet voorzien.

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen welke administratieve lasten het wetsvoorstel meebrengt voor eigenaren van vuurwapens. Zij vragen of de inschatting gerechtvaardigd is dat 200 000 wapens gemarkeerd moeten worden. Tevens stellen deze vragen over de uitvoering van de markering. Zij vragen wie in Nederland de markering gaat uitvoeren, in welke tijdsbestek, wie de fysieke controle verricht en wat de kosten van een markering naar verwachting zijn.

Door de wetswijziging zal een eigenaar van een vuurwapen waarvoor de markeringsplicht geldt en wiens wapen nog niet voldoet aan normen van de markeringsplicht, bij het op de markt brengen van het wapens er voor moeten zorg dragen dat het wapens alsnog gemarkeerd wordt. Er is geen gegevensbestand van in privébezit zijnde wapens die niet voldoen aan de nieuwe markeringseisen. Het is dan ook niet bekend om hoeveel eigenaren dit gaat. De kosten van een markering zullen bepaald worden door de erkenninghouders die een machtiging hebben voor het transformeren van een vuurwapen. De marktwerking zal hier naar verwachting een rol gaan spelen.

De leden van de VVD-fractie vragen of er overgangsregeling komt met betrekking tot de markeringsplicht.

Artikel 2 van richtlijn 2008/51/EG schrijft voor dat de nationale maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de richtlijn te voldoen op uiterlijk 28 juli 2010 in werking dienen te treden. De richtlijn bevat geen overgangstermijn. De implementatietermijn is inmiddels overschreden. Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Er wordt geen terugwerkende kracht verleend. De markeringsplicht zal derhalve van kracht zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze implementatiewet.

Artikelsgewijs

Artikel 32a

De leden van de VVD-fractie stellen verschillende vragen over de introductie van de markeringsplicht in relatie tot verzamelaars.

In het algemene deel van deze nota naar aanleiding van het verslag is reeds uitgebreid aandacht besteed aan de positie van de verzamelaars. Erkend is dat verzamelaars buiten de reikwijdte van de richtlijn vallen. Er wordt alsnog een passende voorziening getroffen om de uitsluiting van de markeringsplicht voor verzamelaars (en de overige door de richtlijn uitgesloten categorieën) te regelen (respectievelijk in de Rwm en – bij nota van wijziging – in de Wwm).

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij een pistool de wezenlijke onderdelen de loop, de kast en de slede zijn. Bij een revolver zijn dit de loop, de kast en de cilinder. Bij een geweer zijn dit het de loop, de grendel en het staartstuk. In de richtlijn wordt echter gesproken over het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop van vuurwapens. Deze leden vragen of de regering dit verschil nader kan uitleggen.

Artikel 4, tweede lid, van de richtlijn bepaalt dat de markering dient te worden aangebracht op een essentieel onderdeel van het vuurwapen dat van die aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van deze component onbruikbaar wordt. Ingevolge artikel 1ter van de richtlijn wordt onder essentieel onderdeel verstaan het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop van vuurwapens die, als afzonderlijke voorwerpen, vallen onder de categorie waarin het vuurwapen waarvan zij deel uitmaken of waarvoor zij bestemd zijn, is ingedeeld. In het wetsvoorstel is dit nu aldus geïmplementeerd (artikel 32a, derde lid) dat de markering wordt aangebracht op een wezenlijk onderdeel van het vuurwapen dat van dien aard is dat het vuurwapen bij vernietiging van dit onderdeel onbruikbaar zou worden. Bij ministeriële regeling kunnen hierover nadere regels worden gesteld (artikel 32a, vierde lid). In de Rwm zal worden geregeld dat hieronder wordt verstaan: het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop van vuurwapens. Dit komt overeen met de onderdelen genoemd in de memorie van toelichting (het sluitingsmechanisme, de kamer en de loop).

De leden van de VVD-fractie vragen waarom in de toelichting staat dat niet uitgesloten is dat er meerdere wezenlijke onderdelen gemarkeerd zijn, terwijl in de richtlijn zelf staat (artikel 4, tweede lid) dat de markering wordt aangebracht op een essentieel onderdeel van het vuurwapen.

De formulering in de richtlijn (artikel 4, tweede lid, in combinatie met artikel 1ter van de richtlijn) sluit niet uit dat er per vuurwapen meerdere wezenlijke onderdelen bestaan en als zodanig gemarkeerd kunnen zijn of worden.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven

Naar boven