32 720 EU-voorstel: Groenboek over de toekomst van de BTW COM(2010)695

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 april 2011

De vaste commissie voor Financiën1 heeft tijdens haar vergadering van 22 maart 2011 besloten naar aanleiding van het verschijnen van het Groenboek over de toekomst van de btw COM(2010)695) 2 3 daarover een aantal vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, PvdA en SP aan de regering te doen toekomen. De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de fracties van CDA en PvdA.

Naar aanleiding daarvan heeft zij de staatssecretaris van Financiën op 29 maart 2011 een brief gestuurd.

De staatssecretaris heeft op 26 april 2011 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Fred Bergman

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Den Haag, 29 maart 2011

Naar aanleiding van het verschijnen van het Groenboek over de toekomst van de btw COM(2010)695)2 heeft de vaste commissie voor Financiën tijdens haar vergadering van 22 maart jl. besloten daarover de navolgende vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van CDA, PvdA en SP aan de regering te doen toekomen. De leden van de fracties ChristenUnie en SGP sluiten zich aan bij de vragen van de fracties CDA en PvdA.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Groenboek over de toekomst van de btw. Zij beperken zich bij deze gelegenheid tot een aantal aandachtspunten waarvan zij van mening zijn dat deze realiter op afzienbare termijn kunnen bijdragen aan de oplossing van een aantal concrete knelpunten. Meer fundamentele oplossingen voor knelpunten in het btw-systeem (zoals het vervangen van de vrijstellingen zonder recht op aftrek door vrijstellingen/nultarieven met recht op aftrek) blijven derhalve hier buiten beschouwing.

De belangrijkste aandachtspunten zijn voor de leden van de CDA fractie, alsmede de leden van de fracties CU en SGP, de volgende:

  • 1. Het is naar de menig van deze leden niet wezenlijk van belang welke oplossing wordt gekozen (algemene verlegging, verlegging bij bepaalde goederen, oorsprongslandbeginsel) voor het oplossen van btw-carrouselfraude. Belangrijk is dat de lidstaten boven zichzelf uitstijgen en verdergaande maatregelen treffen dan een meer intensieve administratieve samenwerking. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering hierover.

  • 2. Ervan uitgaande dat een daadwerkelijke Interne Markt (ondernemers brengen ook hun buitenlandse klanten btw in rekening die deze klanten van hun eigen fiscus weer terugkrijgen, waarna de lidstaten btw met elkaar verrekenen) niet tot stand komt, heeft het bestemmingslandbeginsel de voorkeur. Dit beginsel was al leidend en is als gevolg van de nieuwe plaats van dienst regels per 1 januari 2010 nog meer leidend geworden. Het is de indruk van deze leden dat dit (relatief) goed werkt. Kan de regering deze indruk bevestigen?

  • 3. Btw-aftrek geeft problemen in situaties waarin belastingplichtigen zowel economische als niet-economische activiteiten verrichten. In principe dient een splitsing te worden gemaakt in aftrekbare en niet-aftrekbare btw, maar er is geen eenduidigheid over de wijze waarop dit dient te geschieden. Er is een gebrek aan rechtszekerheid op dit punt voor belastingplichtigen en belastingadministraties, aldus de genoemde leden. Hoe kijkt de regering hier tegen aan, zo vragen zij.

  • 4. Aannemende dat daadwerkelijke tariefharmonisatie geen haalbare kaart is, zou kunnen worden overwogen om op Europees niveau één btw-tarief verplicht te stellen. Onderzoek wijst uit dat dit economisch beter zou zijn (zie ook het rapport van de Commissie Van Weeghel). Dat zou bovendien de verwachte grensproblematiek kunnen voorkomen als Nederland eenzijdig over zou gaan tot invoering van één btw-tarief. Als dit geen haalbare kaart is, dan zou overwogen kunnen worden om alleen met verplichte verlaagde tarieven te werken op Europees niveau en om in ieder geval het onderscheid tussen traditionele producten die onder het verlaagde tarief vallen (bijvoorbeeld boeken) en vergelijkbare elektronische producten (bijvoorbeeld e-books) weg te nemen. Wat is de mening van de regering hierover? Welke voor- en nadelen zijn hieraan verbonden, zo vragen deze leden voorts.

  • 5. Het (internationale) bedrijfsleven is vooral uit op vermindering van compliancekosten. In dat kader zouden alle administratieve verplichtingen (onder andere btw-aangiften, listings/ opgaaf intracommunautaire prestaties, facturen) moeten worden geharmoniseerd. Doordat de lidstaten nog steeds zo veel vrijheid hebben, lijken ondernemers meer kosten te moeten maken dan nodig is. Kan de regering bevestigen dat dit zo is?

  • 6. Een groot deel van de grensoverschrijdende transacties betreft intra-groepstransacties. De compliancekosten die grensoverschrijdende transacties oproepen, kunnen worden beperkt door maatregelen te treffen voor grensoverschrijdende intra-groepstransacties. Een van de, ook door de Europese Commissie genoemde, mogelijkheden is de introductie van een verplichte, grensoverschrijdende fiscale eenheid btw. Genoemde leden vernemen graag hoe de regering tegenover dit voorstel staat.

  • 7. Door de introductie van een one-stop-shop systeem voor ondernemers die diensten verlenen aan (particuliere) klanten in andere lidstaten waarvoor deze ondernemers btw zijn verschuldigd in die lidstaten wordt volgens de aan het woord zijnde leden de rechtszekerheid gediend en worden compliancekosten verminderd. Is de regering het met deze zienswijze eens?

  • 8. In een Europese btw dienen uitzonderingen zo veel mogelijk te worden beperkt. Het verdient dan ook aanbeveling om het aantal derogaties voor lidstaten terug te dringen en terughoudend om te gaan met nieuwe derogatieverzoeken. Kan de regering deze conclusie onderschrijven?

  • 9. Van belang is verder dat steeds de passende Europese wetgevingsinstrumenten worden gebruikt. Zo treedt per 1 juli 2011 een vernieuwde Europese verordening in werking die de btw-richtlijn van uitleg voorziet. Het lijkt de aan het woord zijnde leden beter om de richtlijn zelf in een verordening om te zetten en die eventueel aan te passen, of te werken met een verordening en een toepassingsverordening net zoals in het douanerecht. Graag vernemen genoemde leden of de regering deze conclusie deelt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Groenboek. In dit stadium van de beleidsvoorbereiding tonen deze leden zich vooral geïnteresseerd in de opvattingen van de Nederlandse regering ten aanzien van het functioneren van het btw-stelsel en de mogelijke revisies van dit stelsel in de afzienbare toekomst. De leden van de PvdA-fractie, alsmede de leden van de fracties CU en SGP, vragen de regering om een beschouwing naar aanleiding van het Groenboek.

In het kader van deze beschouwing vragen deze leden meer in het bijzonder naar een overzicht van de btw-tarieven (algemeen en verlaagd) in de EU-lidstaten. Om tot een zuivere vergelijking te komen, vragen deze leden de regering dit overzicht van tarieven te relateren aan soortgelijke overzichten van de tarieven in de loon- en inkomstenbelasting, respectievelijk in de winst- en vennootschapsbelasting in de lidstaten. Op grond van deze vergelijkende cijfers zien de aan het woord zijnde leden graag een beschouwing van de regering tegemoet over de balans van belastingheffing op consumptie, arbeid en respectievelijk winst in de verschillende EU-lidstaten.

Wat betreft de btw tonen deze leden zich geïnteresseerd in de discussie over de toepassing van het verlaagde tarief, welke naar zij menen nogal grote verschillen laat zien tussen de lidstaten. Met name menen deze leden dat het verlaagde tarief door bijvoorbeeld Frankrijk veel frequenter wordt toegepast dan door bijvoorbeeld Duitsland. Deze leden horen graag de opvatting van de Nederlandse regering hierover, alsook over de hier en daar opduikende suggestie om het verlaagde tarief op den duur geheel af te schaffen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het Groenboek. In de loop van het Groenboek wordt een groot aantal nadelen van btw-heffing opgesomd – in de huidige variant of in andere varianten – zodat degene die er kennis van neemt welhaast tot de conclusie moet komen dat mogelijk overwogen moet worden om dit type belasting geheel af te schaffen, zo menen de leden van de SP-fractie. De Europese Commissie geeft daar expliciet en impliciet een reeks argumenten voor.

In het licht van een dergelijke overweging is het volgens deze leden opmerkelijk dat er in de inleiding van het Groenboek geen enkele kritische kanttekening bij dit type belasting gemaakt wordt; de inleiding noemt de voordelen maar niet de nadelen van verschuiving naar indirecte belastingen. Dit wekt de indruk van een bevooroordeeld uitgangspunt van het Groenboek. Zo wordt bijvoorbeeld niet vermeld dat btw-heffing ten opzichte van gebruikelijke inkomsten- en vermogensbelastingen onprogressief zijn.

Dat de kwestie van progressiviteit in de belastingen kennelijk geen overweging voor de Europese Commissie is, wordt volgens de leden van de SP-fractie nog eens versterkt door de volgende stellingname in §2.3: «Een btw-stelsel op brede grondslag, bij voorkeur met één tarief, zou het ideaal van een zuivere verbruiksbelasting met minimale nalevingskosten heel dicht benaderen.»

Het is deze leden niet duidelijk op welke gronden de Europese Commissie zich aanmatigt om een systeem met één tarief «ideaal» en «zuiver» te noemen. Zij beamen dat de opheffing van een systeem met een laag tarief op eerste levensbehoeften en een hoog tarief op luxe goederen een denivellerend effect heeft. Onderschrijft de regering deze stelling van de leden van de SP fractie? Indien het antwoord hierop bevestigend luidt, kan de regering dan aangeven of zij de kennelijke opvatting van de Europese Commissie deelt dat dit ideaal en zuiver zou zijn?

Een overeenkomstige aanmatiging zien de leden van de SP-fractie in §5.1 («Hoe kan de neutraliteit van het btw-stelsel worden gegarandeerd?»). De Europese Commissie acht btw-vrijstelling voor publiekrechtelijke lichamen «niet neutraal»: «Wanneer publiekrechtelijke lichamen vrijgesteld zijn van de btw of niet onder het toepassingsgebied van de btw vallen, is dit een prikkel voor hen om minder uit te besteden en zo te vermijden dat ze btw moeten betalen die ze niet kunnen aftrekken. De btw is daarmee een factor die hun investerings- en uitgavenbeslissingen beïnvloedt.» Met even veel of even weinig gronden is een mogelijke norm om deze lichamen onder de btw te laten vallen een niet-neutrale beïnvloeding van beslissingen te noemen, zo menen de aan het woord zijnde leden. Inderdaad, het gaat om normen die de Commissie kennelijk niet wenst te expliciteren – en hierin ligt volgens deze leden de vooringenomenheid van het Commissiedocument. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de Commissie haar normen in deze niet expliciteert?

De leden van de SP-fractie stellen dat de Europese Commissie voorts zijn vooringenomenheden lardeert met kwalijke retoriek, zoals (in §5.1.2): «Deze vrijstellingen moeten worden herzien,met name in het licht van de economische en technologische veranderingen.» Deze stelling van de Commissie behoeft kennelijk geen toelichting, want de Europese Commissie geeft die niet.

De kwalijke retoriek hier is er volgens de aan het woord zijnde leden in gelegen dat de Commissie het de lezer doet voorkomen dat economische en technologische veranderingen niet-politiek zijn, niet door mensen gemaakt zijn.

Het is de Europese Commissie volgens de leden van de SP-fractie vergund om vooringenomen te zijn. Voor de discussie over herziening van het belastingstelsel ware het echter beter om ten minste te trachten om steeds tegengestelde belangen bij voorstellen en vragen te poneren zodat de lezer, en wellicht ook de Europese Commissie, tot een afweging van belangen kan komen. Het gaat immers om politiek, en belangenafweging is daaraan inherent. Deelt de regering deze zienswijze van de leden van de SP-fractie?

Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat de 33 specifieke vragen van de Europese Commissie derhalve pas kunnen worden beantwoord tegen de achtergrond van een herzien Groenboek, waarin die tegengestelde belangen naar voren zijn gebracht?

De vaste commissie voor Financiën ziet de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

P. H. J. Essers

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2011

Naar aanleiding van uw brief van 29 maart 2011 inzake het groenboek «De toekomst van de BTW- naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTW-stelsel» (COM(2010) 695 def), zend ik u hierbij de kabinetsreactie op het groenboek.

Ik ben voornemens de kabinetsreactie vóór 31 mei 2011 te zenden aan de Europese Commissie in het kader van deze consultatie.

In uw brief zijn een aantal vragen opgenomen die niet in deze kabinetsreactie zijn beantwoord. Deels betreffen dat vragen van de fracties van CDA, PvdA, CU, SGP en SP over de opvatting van het kabinet over een verdergaande tariefharmonisatie en de verhouding tussen de directe en de indirecte belastingen. Voor een reactie daarop wil ik verwijzen naar de door mij op 14 april jl. verzonden Fiscale Agenda, waarin uitvoerig op deze thema’s wordt ingegaan.

Met betrekking tot de overige vragen deel ik u het volgende mee.

De leden van de fracties van CDA, CU en SGP vragen hoe de regering aankijkt tegen het gebrek aan rechtszekerheid op het punt van splitsing van voorbelasting voor de toedeling naar economische en niet-economische activiteiten.

Bij de splitsing geldt dat zo nauw mogelijk dient te worden aangesloten bij het werkelijke gebruik. Uit oogpunt van rechtszekerheid kunnen afspraken over de wijze van splitsing worden gemaakt tussen belastingadministraties en belastingplichtigen waarbij jurisprudentie op dit punt uitgangspunt kan zijn. Binnenkort verschijnt over aftrek van voorbelasting een nieuw beleidsbesluit.

De leden van deze fracties wijzen op één van de in het groenboek genoemde mogelijkheden om te komen tot vermindering van compliancekosten, t.w. een verplichte grensoverschrijdende fiscale eenheid voor de btw. Zij vragen hoe de regering tegenover dit voorstel staat.

In het groenboek is aangegeven dat de btw-nalevingskosten voor een groot aantal transacties binnen de EU kunnen worden verlaagd als transacties tussen gelieerde ondernemingen of goederenleveringen tussen bijkantoren zouden worden geacht buiten het toepassingsgebied van de btw te vallen, of als het territoriale toepassingsgebied van btw-groepen (fiscale eenheden) zou worden uitgebreid. De Commissie heeft daarbij al aangegeven dat wel moet worden gegarandeerd dat een dergelijke stap geen oneerlijke voordelen zou creëren voor grote bedrijven ten opzichte van kleinere, of de deur zou openzetten voor nieuwe vormen van belastingontduiking of -ontwijking. Op dat punt kleven zeker grote haken en ogen aan een dergelijke maatregel. Deze problemen liggen op het vlak van de financiële gevolgen voor de lidstaten, de uitvoering en de wettelijke inbedding van één onderneming met onderdelen in verschillende lidstaten. Voor deze problemen is op voorhand nog geen oplossing.

De leden van de SP-fractie proeven een vooringenomenheid bij de Commissie en gebrek aan tegenargumenten en explicatie op de onderwerpen in het groenboek. Zij vragen of de regering dit deelt en of zij met hen van mening is dat de 33 specifieke vragen in het groenboek pas beantwoord kunnen worden als het groenboek meer de tegenstellingen bij de diverse onderwerpen weergeeft.

Ik ben het met de leden van de SP-fractie eens dat een goede afweging van voors en tegens en het inzicht daarin nodig is voor een weloverwogen beslissing. Ik ben anders dan deze leden van mening dat de Commissie zich wel degelijk hiervan bewust is, getuige het feit dat zij zowel in het groenboek zelf als meer uitgebreid in het daarbij gevoegde Commission staff working document aandacht wijdt aan deze tegenstellingen. De vraagstelling van de Commissie komt dan ook naar mijn mening niet voort uit vooringenomenheid, maar benoemt juist zaken die in de ervaringen met het huidige stelsel reële knelpunten zijn gebleken.

Wat hier verder overigens ook van zij, kan uiteraard een ieder reageren op de specifieke vragen vanuit zijn eigen beleving en ervaring. De Commissie stelt hier niet een norm maar vraagt naar wat anderen van de onderwerpen vinden. Ook laat de Commissie de ruimte om, los van deze vragen en aangestipte onderwerpen, te reageren op het BTW-systeem in brede zin. Ik ben dan ookvoornemens de bij deze brief gevoegde kabinetsreactie aan de Commissie te zenden.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Kabinetsreactie op het groenboek van de Commissie «De toekomst van de BTW – naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTW-stelsel»

De Europese Commissie publiceerde op 3 december 2010 het groenboek «De toekomst van de BTW – naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTW-stelsel» (COM (2010) 695 def.). Het groenboek betreft een consultatie van alle betrokkenen. De consultatie bevat geen politieke lijn van de Commissie, maar zij nodigt hiermee een ieder uit op tal van onderwerpen vóór 31 mei 2011 een reactie te geven, al dan niet aan de hand van de in dit groenboek opgenomen 33 vragen. De resultaten van deze consultatieronde worden door de Commissie verwerkt en zullen naar verwachting aanleiding geven tot een witboek eind van dit jaar. Pas daarin zal een lijn voor de toekomst van de BTW worden geschetst. Mogelijk zal de Commissie daarna, in begin 2012, concrete voorstellen voorleggen aan de Raad.

Het kabinet is positief over het initiatief van de Commissie om iedereen, waaronder ook het bedrijfsleven, uit te nodigen om bij te dragen aan het denkproces over het stelsel van de BTW en het streven naar een eenvoudiger, solider en efficiënter systeem. Daarmee is niet gezegd dat het huidige systeem in het geheel niet voldoet. Het kan evenwel niet worden ontkend dat het vatbaar is gebleken voor carrouselfraude en dat op zich is al voldoende reden om te bezien wat daarin kan worden verbeterd. Ook is het systeem, met tal van uitzonderingen voor met name Europees opererende bedrijven, moeilijk en gaat het daardoor gepaard met extra kosten voor het bedrijfsleven of beïnvloedt het de ontwikkeling van de interne markt in negatieve zin, doordat bedrijven door die moeilijkheden afzien van grensoverschrijdende handel. Het kabinet is dan ook zeer benieuwd naar de uitkomst van deze consultatieronde en de daaruit door de Commissie te distilleren conclusies. Ook de insteek van de Commissie om hierdoor de BTW steviger te verankeren in relatie tot de directe belastingen wordt onderschreven.

Het kabinet verwelkomt de consultatie als aanzet tot een BTW-systeem dat vereenvoudigd is en rekening houdt met de effecten van het systeem. Zonder een systeem bij voorbaat uit te sluiten of te omarmen, gaat de voorkeur van het kabinet uit naar een systeem dat voor de toekomst zo bestendig mogelijk is tegen fraude in brede zin. Dit waarborgt immers ook op de lange termijn een solide basis voor de grote inkomstenbron die de BTW voor Nederland, en ook voor de andere lidstaten, is. Wel is daarbij voor het kabinet het uitgangspunt dat de belastingopbrengst in ieder geval ten goede komt aan de lidstaat waar consumptie plaatsvindt. Daarnaast geldt dat hoe eenvoudiger het systeem is, hoe minder kosten dit met zich brengt voor het bedrijfsleven maar ook voor de uitvoering en handhaving door de overheid. Daarbij zal eenvoud ook bijdragen aan de bereidheid en de mogelijkheid voor de welwillende bedrijven om aan de BTW-verplichtingen te voldoen.

Dit streven naar eenvoud betekent wel dat we het bestaansrecht van bestaande uitzonderingen in het BTW-stelsel moeten heroverwegen. Een serieuze discussie over het afschaffen van vrijstellingen, het afschaffen van optiemogelijkheden in de Richtlijn of de beperking van het toepassingsgebied van het verlaagde BTW-tarief en zelfs het perspectief van één BTW-tarief op termijn dient, wat het kabinet betreft, hierbij niet te worden geschuwd. In deze discussie zullen ook inconsistenties in bestaande regelgeving zoals tariefindeling, kunnen worden betrokken, zoals de toepassing van het verlaagde tarief op drukwerk en van het normale tarief op e-books. Ook het bezien van knelpunten bij uitbesteding van werkzaamheden door niet aftrekgerechtigden kan hiervan deel uitmaken. Hierdoor wordt het systeem niet alleen eenvoudiger maar ontstaat er hiermee ook een bredere grondslag van heffing.

Overigens is het kabinet van mening dat in deze discussie ook het instrument van derogaties moet worden besproken. Met name oude derogaties met een onbeperkte tijdsduur maken consensus over gewenste wijziging van de Richtlijn nagenoeg onmogelijk. Wel hecht het kabinet waarde aan het behoud van dit instrument, mits voorzien van een korte tijdsduur met een evaluatiemoment. De kracht van een derogatie, mits snel verleend, is het flexibele karakter. Dit stelt lidstaten in staat sneller te handelen dan via een wijziging van de Richtlijn. Daarbij kan gedacht worden aan fraudemaatregelen. In die gevallen dienen ook alle lidstaten, desgevraagd, in gelijke situaties eenzelfde derogatie te krijgen al dan niet gevolgd door een voorstel tot wijziging van de Richtlijn. Ook biedt een derogatie uitkomst voor specifieke nationale omstandigheden.

De vereenvoudiging dient zich wat het kabinet betreft niet te beperken tot de regelgeving sec. Ook de uitvoeringsprocessen zouden in deze discussie moeten worden betrokken, zoals bijvoorbeeld een meer gelijke registratieprocedure voor een BTW-nummer in elke lidstaat. Vooral in het aanreiken van knelpunten op dit vlak, ziet het kabinet ook een rol weggelegd voor het bedrijfsleven. Het initiatief van de Commissie om ook op Europees niveau de overlegstructuur tussen bedrijven en belastingdiensten structureel vorm te geven, wordt dan ook toegejuicht.

De maatregelen om eenvoud te bereiken, kunnen ook al worden gevonden in het – meer dan voorheen gebruikelijk was – transparant maken van de intentie van de nieuwe communautaire regels door meer uitleg te geven over die regel, en zo interpretatieverschillen zoveel mogelijk te voorkomen. De recentelijk verschenen uitvoeringsverordening over ondermeer de regels voor de plaats van dienst is daar een goed voorbeeld van. Dit neemt overigens niet weg dat voorop blijft staan dat de richtlijntekst zelf reeds zo eenduidig mogelijk dient te zijn. Dit vereist bereidheid van de lidstaten tot een zo open mogelijk wetgevingsproces. Het kabinet ziet wat dat betreft geen noodzaak om richtlijnen te vervangen door verordeningen.

In het streven naar een beter systeem past ook het bezien van het gebruik van moderne technologische mogelijkheden, die op termijn een kostenbesparing kunnen betekenen voor overheid en bedrijfsleven, als ook betekenis kunnen hebben wat betreft nieuwe systemen voor de inning van BTW.

Concluderend kan worden vastgesteld dat het kabinet de consultatie als aanzet tot een heroverweging van het BTW-systeem positief waardeert en met belangstelling de uitkomst daarvan tegemoet ziet. Het kabinet is van mening dat het BTW-stelsel – welk systeem dan ook, maar ook de uitvoering daarvan – een goede werking van de interne markt moet verbeteren en nu en in de toekomst bestendig dient te zijn tegen BTW-fraude in brede zin. Hierbij dient oog te worden gehouden voor de structurele administratieve- en uitvoeringslast van het BTW-systeem voor alle partijen. Deze dient verlaagd te worden. Het kabinet zal zich actief inzetten om deze ambitie te verwezenlijken.


X Noot
1

Samenstelling: Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Doek (CDA), Essers (CDA), voorzitter, Terpstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Van Driel (PvdA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Ten Hoeve (OSF) Leijnse (PvdA), Engels (D66), Asscher (VVD), Hermans (VVD), Hofstra (VVD), Elzinga (SP), Peters (SP), Reuten (SP), De Boer (CU), vice-voorzitter, Böhler (GL), Laurier (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Zie dossier E100074 op www.europapoort.nl

X Noot
3

Bij dit verslag is COM(2010)695 ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke Ondersteuning.

Naar boven