32 719 (R1950) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en het Koninkrijk Zweden ter bevordering van de economische betrekkingen; Parijs, 10 september 2009

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 maart 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 28 april 2011.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 maart 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 september 2009 te Parijs totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en het Koninkrijk Zweden ter bevordering van de de economische betrekkingen (Trb. 2009, 176 en Trb. 2010, 106).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneur van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 30 maart 2011 over te leggen aan de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Minister van Aruba is van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

Het onderhavige Verdrag met Zweden is op 10 september 2009 te Parijs tot stand gebracht. Het Verdrag is supplementair aan het op dezelfde dag tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en het Koninkrijk Zweden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 175). Het Verdrag heeft als doel de economische diversiteit van Aruba te bevorderen.

Het Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Aruba en vertegenwoordigers van de «Nordic Steering Group on exchange of information» (NSG). De NSG is een project van de Ministers van Financiën van de Noordse landen (Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, met inbegrip van de Deense overzeese gebiedsdelen, de Faeröer en Groenland). De primaire bedoeling van het project is dat de genoemde landen gezamenlijk in onderhandeling treden met landen – in dit geval Aruba – over verdragen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s). Onderdeel van het beleid in het kader van het NSG-project is om naast die belastinginformatieverdragen tevens verdragen ter bevordering van de economische betrekkingen met zoveel mogelijk verdragspartners aan te gaan.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Dit artikel bepaalt voor beide partijen op welke belastingen het Verdrag van toepassing is.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat een omschrijving van de grondgebieden waarop het Verdrag van toepassing is. Tevens worden de competente autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd en wordt vastgelegd op welke ondernemingen («lichamen») het Verdrag ziet.

Artikel 3 Inwoner

In dit artikel wordt de fiscale woonplaats van een onderneming vastgesteld. Dit artikel komt overeen met artikel 4 van het OESO-modelverdrag; voor de toelichting wordt dan ook naar dit verdrag verwezen.

Het tweede lid bepaalt dat in het geval dat de toepassing van het eerste lid van dit artikel zou leiden tot de conclusie dat een onderneming in beide partijen is gevestigd, op de partijen een inspanningsverplichting rust om dit probleem in onderlinge overeenstemming te regelen.

Artikel 4 Vermijden van dubbele belasting

In het eerste lid is bepaald dat Zweden een aftrek zal toestaan van de belasting, die in Aruba door een vaste inrichting van een in Zweden gevestigd lichaam wordt betaald. Hierbij wordt voor de bepaling van het bedrag aan belasting uitgegaan van de belasting die in principe verschuldigd zou zijn, zonder dat rekening wordt gehouden met tegemoetkomingen waarin de Arubaanse wetgeving voorziet. Voor het begrip vaste inrichting wordt aangesloten bij het OESO-modelverdrag

In het tweede lid is bepaald dat Zweedse lichamen, die 100% van de stemrechten bezitten in een Arubaanse dochteronderneming waaruit zij dividenduitkeringen ontvangen, worden vrijgesteld van de Zweedse belastingen op die uitkeringen. Als voorwaarden worden gesteld dat de dividenduitkeringen uit hoofde van het Zweedse recht zouden zijn vrijgesteld indien beide lichamen Zweeds zouden zijn geweest en dat de dividenduitkeringen betrekking moeten hebben op winst gegenereerd uit specifieke ondernemingsactiviteiten. Deze zijn limitatief opgesomd in artikel 5.

De faciliteiten die in het eerste en tweede lid aan Zweedse ondernemingen worden verleend voor in Aruba ontplooide activiteiten zijn in beginsel geldig voor een periode van 10 jaar. Deze periode zal worden verlengd als de bevoegde autoriteiten van beide partijen hiermee instemmen.

Artikel 5 Activiteiten waarop dit Verdrag van toepassing is

Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 worden de buitenlandse winst en de dividenduitkering uit hoofde van een buitenlandse deelneming vrijgesteld, voorzover deze afkomstig zijn uit ondernemingsactiviteiten als genoemd in de onderdelen a tot en met g in het eerste lid. Het moet daarbij gaan om actief ondernemen; financieringsactiviteiten buiten de normale bedrijfsvoering zijn expliciet uitgezonderd.

Het recht van een onderneming met een fiscale woonplaats in Zweden, om op Aruba ondernemingsactiviteiten als genoemd in het eerste lid te ontplooien, is ter toetsing voorbehouden aan Aruba.

Artikel 6 Procedure voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling overleg voor situaties waarin belastingplichtige lichamen worden geconfronteerd met een belastingheffing in strijd met het Verdrag. In het eerste lid is bepaald dat de belastingplichtige, binnen een termijn van drie jaren nadat een dergelijke situatie is ontstaan, een verzoek kan indienen bij de competente autoriteit van de staat waarin hij inwoner is tot het opstarten van een onderlinge overlegprocedure. Bij een dergelijke procedure treden de competente autoriteiten van de beide Partijen in overleg om tot een gezamenlijke oplossing te komen, waarmee belastingheffing die niet in overeenstemming is met het onderliggende Verdrag, kan worden weggenomen.

In het tweede lid is de inspanningsverplichting neergelegd in het geval dat de bezwaren waaraan het verzoek ten grondslag ligt, gerechtvaardigd blijken te zijn en de competente autoriteit niet in staat is zelf tot een bevredigende oplossing te komen, hij in overleg treedt met de competente autoriteit van de andere staat om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De uitkomst van de onderlinge overlegprocedure dient te worden geïmplementeerd. De Inspecteur handelt daarbij in overeenstemming met de uitkomst van de overlegprocedure..

Artikel 7 Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat beide Partijen elkaar schriftelijk, langs diplomatieke kanalen, hebben laten weten dat aan alle voorwaarden voor de inwerkingtreding is voldaan. Het Verdrag is van toepassing op inkomsten verdiend in enig fiscaal boekjaar op of na 1 januari van een kalenderjaar volgend op het jaar waarop het Verdrag in werking is getreden.

Het Verdrag is supplementair aan het Verdrag inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 175). In het tweede lid is dan ook bepaald dat op het moment dat het onderhavige Verdrag pas van kracht kan worden als het belastinginformatieverdrag in werking is getreden.

Artikel 8 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. In het tweede lid is bepaald dat op het moment dat het belastinginformatieverdrag wordt opgezegd, het onderliggende Verdrag ook wordt beëindigd.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven