32 712 Wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 29 april 2011

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater). Deze leden ondersteunen het streven naar een verbetering van de huidige situatie.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater). Deze leden onderschrijven het achterliggende doel van de wijziging. De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vragen het kabinet om een verdere toelichting op een aantal punten. Deze vragen zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende wetswijziging, maar willen de regering nog enkele vragen ter verduidelijking voorleggen. Deze vragen zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ze verwelkomen het dat de regering reeds de eerste stap zet om, in afwachting van de meer integrale modernisering van de Wet bodembescherming (Wbb), initiatieven die reeds in het veld worden genomen te faciliteren. Op deze wijze kan stapsgewijs het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties daadkrachtig worden uitgevoerd.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wijzigingsvoorstel. De leden van de SP-fractie onderkennen de noodzaak om te komen tot een gebiedsgerichte aanpak van diffuus verspreide en gemengde bodemverontreinigingen. Het maakt de sanering en het kostenverhaal een stuk eenvoudiger. Deze leden hebben nog enkele verhelderende vragen en opmerkingen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel waarmee de regering een gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging wil faciliteren. Zij hebben hierover een aantal vragen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling en enige zorg kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij willen graag nog enkele vragen hierover stellen. Deze zijn verderop in dit verslag verwerkt.

Inleiding

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen over de grote aantallen ernstig verontreinigde grondwatersaneringslocaties. Het grondwater is van groot belang voor een gezonde leefomgeving, nu, maar ook zeker in de toekomst. De huidige generatie is opgezadeld met een giftige erfenis van het verleden, en heeft de verantwoordelijkheid deze op te ruimen en om nu alles op alles te zetten om geen nieuwe verontreinigingen te laten ontstaan. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het van groot belang de verspreiding van de verontreinigingen die er nu al zijn, tegen te houden, en de bronnen en bestaande verontreinigingspluimen waar mogelijk te saneren.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat het voorliggende wetsvoorstel onvoldoende saneringen tot gevolg zal hebben. De oorzaken van het feit dat op dit moment het aantal saneringen achterblijft, lijken niet bekend te zijn bij de regering. Deze leden vragen in hoeverre de regering een beeld heeft van de redenen waarom er momenteel maar zo weinig wordt gesaneerd, en op welke manier het voorliggende wetsvoorstel voor een versnelling van het aantal saneringen zal zorgen. Zij vragen tevens waarop het oordeel van de regering hierover gebaseerd is. Verder vragen zij of de regering bereid is nader onderzoek te doen naar de reden voor de stagnatie in het aantal saneringen. Ten slotte vragen zij waarom er niet voor gekozen wordt om in het wettelijk kader voor de gebiedsgerichte aanpak een regeling op te nemen voor sanering van bronnen in het gebied met een bindend karakter. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat dit een absolute noodzaak is, en vragen hierop een reactie.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen of de regering hun mening deelt dat er een regeling moet komen met een bindend karakter voor sanering van bronnen die significant verontreinigde stoffen afstaan aan het langsstromende grondwater. Zo nee, waarom niet en op welke wijze is de voortgaande verontreiniging die hierdoor veroorzaakt wordt acceptabel? Zo ja, op welke termijn en wijze wil de regering dit gaan regelen?

Enkele begrippen

De leden van de SP-fractie hebben altijd grote scepsis als het gaat om definitiekwesties. Het wijzigingsvoorstel gaat in plaats van sanering nu uit van beheersing. Dat betekent in de praktijk dat de vervuiling gewoon blijft zitten en dat risico’s voor omgeving worden beperkt. Dat levert volgens deze leden nu wellicht een kostenbesparing op, maar voor de langere termijn blijven er altijd kosten voor monitoring en eventuele maatregelen ter voorkoming van gevaar voor milieu en volksgezondheid. De leden van de SP-fractie vragen op welke manier die kosten op de langere termijn worden meegewogen.

De leden van de SP-fractie vragen verder hoe die overstap naar beheersing in plaats van sanering zich verhoudt tot de lijst ernstige gevallen, die juist op de nominatie staan voor acute sanering en waar dit wijzigingsvoorstel zich op lijkt te focussen. Staan die niet haaks op elkaar?

De leden van de SP-fractie constateren dat er gewerkt wordt met een zogenaamde bronzone. Dit heeft als gevolg dat diep weggezakte verontreinigingen niet worden gesaneerd. Dat kan volgens deze leden nu efficiënt en kostenbesparend zijn, maar voor de langere termijn het risico van vervuiling van grond en drinkwater met zich mee brengen. De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze bevoegd gezagen verplicht worden tot monitoring van de verspreiding van deze verontreinigingen.

De nadruk op het beheer van de verontreiniging, in plaats van het saneren ervan, baart de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ernstige zorgen. Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat het nu niet saneren van locaties waarvan bekend is dat ze ernstig verontreinigd zijn, in de toekomst kan leiden tot hogere kosten wanneer uiteindelijk blijkt dat er toch gesaneerd moet worden. Hoe groot acht de regering de kans dat dit inderdaad voor gaat komen? Waarom wordt dan toch gekozen voor het beheermodel? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen verder of de regering de mening deelt dat zij een verantwoordelijkheid heeft naar toekomstige generaties om zoveel mogelijk verontreinigingen op te lossen. Op welke wijze is de regering voornemens dit aan te jagen, en welke rol speelt dit wetsvoorstel daarin?

De contouren die worden getrokken om het verontreinigde gebied zullen naar de mening van de leden van fractie van de Partij voor de Dieren bepalend zijn voor het succes met betrekking tot het beheersen van de verontreiniging. Deelt de regering deze mening? Deze leden vragen op welke manier het bevoegd gezag tot de afbakening van een verontreinigingscontour zal komen. Wat staat er wat dit punt betreft in de handreiking Gebiedsgerichte aanpak? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herinneren zich dat de Technische Commissie Bodem (TCB) in haar advies Gebiedsgerichte aanpak grootschalige grondwaterverontreiniging (24 december 2009) voor heeft gesteld om twee contouren vast te stellen: een contour die nauw om de verontreiniging ligt, en een bredere contour hieromheen voor de bredere gebiedsgerichte insteek en de bescherming van kwetsbare objecten. Deze leden vragen in hoeverre dit advies is overgenomen in het voorliggende wetsvoorstel en de handreiking die daarbij hoort.

Introductie van de gebiedsgerichte aanpak in twee stappen

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel bedoeld is als een «tussenstap». Wel vragen deze leden zich af waarom ervoor gekozen wordt om met meerdere wetswijzigingen te werken. Genoemde leden lezen dat deze wijziging ertoe leidt dat verontreiniging effectief kan worden aangepakt. Waarom is het dan noodzakelijk om met nog een wetswijziging te komen? De leden van de VVD-fractie horen graag waarom een aanvullende wijziging nodig is en welke verbetering de regering daarmee verder mogelijk acht.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in een tijdslijn kan aangeven wanneer de Kamer de fundamentele herziening van de Wbb kan verwachten en wanneer de transitie zal zijn gemaakt. Kan de regering aangeven of dit proces op schema ligt en, indien mogelijk, versneld kan worden?

De relatie tot de Europese Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn

De leden van de PVV-fractie vragen of de voorgestelde gebiedsgerichte aanpak, op welke wijze dan ook, een Nederlandse kop op het Europese bodemsaneringsbeleid betekent, aangezien in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat het huidige bodemsaneringsbeleid al voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting: «Het richtsnoer spreekt van een «significante toename van concentratie van een verontreinigende stof in het grondwater». Enige toename van concentraties boven het natuurlijke achtergrondniveau van de stof in het grondwater kan worden toegestaan.» Dit is voor de leden van de SP-fractie wat vaag en lokt volgens deze leden willekeur tussen bevoegd gezagen uit. Zij vragen de regering om, ter voorkoming hiervan, nadere duiding te geven van de begrippen «significant» en «enige».

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de boring naar schaliegas onder artikel 6, lid 1 van de Grondwaterrichtlijn valt. Het is volgens deze leden te verwachten dat door die boringen flinke hoeveelheden vervuild water in de bodem worden gebracht. De leden van de SP-fractie horen graag hoe met deze logisch te verwachten verontreiniging van de bodem wordt omgesprongen in de zin van preventie, beheersing en, indien nodig, sanering.

Informatie

De leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van opmerkingen van Vewin (Vereniging van waterbedrijven in Nederland), die stelt dat informatie over bodemverontreiniging momenteel in beperkte mate beschikbaar is en vraagt om deze informatie op te nemen in de Basisregistratie Ondergrond. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.De leden van de VVD-fractie vragen de regering daarbij onder andere in te gaan op de gevolgen van dit voorstel van Vewin voor de administratieve lastendruk. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of de stelling van Vewin waar is en welke kosten er gemoeid zouden zijn met de uitvoering van het voorstel van Vewin.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat informatie over bodemverontreiniging slecht vindbaar is en vragen de regering daar verandering in te brengen. Naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren heeft een ieder, maar natuurlijk ook zeker de drinkwaterbedrijven, recht op deze informatie. Deze leden vragen de regering of zij bereid is deze informatie bijvoorbeeld op een overzichtelijke website aan te bieden, zodat een ieder er kennis van kan nemen. Zo nee, waarom niet?

De relatie tot enige andere regelingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel kan leiden tot staatssteun aan de saneringsplichtigen, als de afkoopsom voor de verantwoordelijkheid voor de sanering van hun verontreinigingspluim veel te laag uitvalt. De regering geeft aan dit in Brussel te moeten melden. De leden van de VVD-fractie vragen of dit toegestaan is. Betekent een dergelijke melding van staatssteun immers niet dat er iets «mis» is met het wetsvoorstel, waardoor de Europese Commissie alsnog zal verzoeken deze wet te herzien? De leden van de VVD-fractie horen graag de reactie van de regering op dit punt. Wat is daarnaast de consequentie voor de eigenaar en anderen als de financiering van een gebiedsgerichte aanpak als staatssteun wordt aangemerkt?

De leden van de PvdA-fractie lezen ook dat het niet uit te sluiten is dat een gebiedsgerichte aanpak leidt tot staatssteun en dat de regering aangeeft dat in dat geval bij de Europese Commissie een aanmelding moet worden ingediend. Deze leden vragen of de regering een inschatting kan geven van hoe vaak dit in de praktijk zal kunnen voorkomen. Zij vragen tevens welke consequenties het heeft als een aanmelding ingediend moet worden.

De leden van de PVV-fractie zouden graag van de regering een toelichting willen op de wijze waarop hoogte van de financiële bijdrage voor meewerkende bedrijven wordt bepaald en hoe risico’s van een tekortschietende bijdrage worden tegengegaan teneinde niet te botsen met staatssteunregels uit Brussel.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering denkt dat aanmeldingsplichtige staatssteun kan worden voorkomen, door te verwijzen naar de «de-minimis» regeling. Deze leden vragen de regering om aan te geven waarom dit werkelijk de beste wijze is van opereren, gelet op de omvangrijke kosten en de langjarige verplichtingen. Is het in dit verband niet beter om te onderzoeken of er voor steun aan bodemsanering een nationale uitzondering kan worden aangemeld bij de Europese Commissie? Deze leden van de CDA-fractie vragen dit in het bijzonder omdat de maximumbedragen, die onder de de-minimissteun zijn toegestaan, snel zijn bereikt, de termijn beperkt is en stapeling van de-minimissteun snel (en onbewust) gebeurt. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om met een voorstel te komen waarmee het mogelijk wordt om staatssteun te geven voor bodemsanering, bijvoorbeeld door in Europees verband een uitzonderingspositie te creëren.

De leden van de SP-fractie constateren dat, nu gewerkt gaat worden met de gebiedsgerichte aanpak, het zaak is de kosten te verhalen op meerdere vervuilers. Dat is kostenverlagend voor de individuele vervuiler, maar vergt enig extra rekenwerk om tot vaststelling van de toedeling te komen. Deze leden vragen wie de hoogte van de individuele bijdrage gaat vaststellen en hoe en door wie de ingebrachte gelden beheerd worden.

«Gebiedsgerichte aanpak»

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat door deze wetswijziging een extra aanpak mogelijk wordt gemaakt. Deze leden vragen de regering om aan te geven welke impuls hiermee wordt gegeven aan nieuwe technieken en innovaties.

De leden van de CDA-fractie hebben gehoord dat de gebiedsgerichte benadering een uitkomst biedt voor vooral binnenstedelijke ontwikkelingen. Deze leden vragen de regering de samenhang tussen de gebiedsgerichte aanpak en binnenstedelijke ontwikkelingen te verduidelijken en aan te geven (aan de hand van voorbeelden) tot welke kostenbesparing voor steden en gebiedsontwikkelaars dit kan leiden. Zij vragen verder of dit ook leidt tot betere en efficiëntere benutting van het budget.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien, in gebieden waar een gevals- of clusterbenadering gewoon mogelijk is, geen toegevoegde waarde in de gebiedsgerichte aanpak. De aanpak van grondwaterpluimen kan naar de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren simpelweg niet los worden gezien van de aanpak van de bronnen. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan toch voor de voorliggende aanpak gekozen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat afwijken van gevals- of clusterbenadering maar in een beperkt aantal gevallen zou mogen. Deze leden vragen op welke manier het bevoegd gezag straks moet motiveren waarom van deze benaderingen wordt afgeweken en er voor een gebiedsgerichte aanpak wordt gekozen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat opschaling naar gebiedsniveau voor veel meer complexiteit zorgt, en daardoor naar alle waarschijnlijkheid ook voor minder effectiviteit. Deelt de regering deze mening? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat alleen wanneer er sprake is van grootschalige en complexe verontreiniging (bijvoorbeeld daar waar pluimen met elkaar vermengd zijn geraakt) gekozen kan worden voor een gebiedsgerichte benadering. Deelt de regering deze mening? Deze leden vragen op welke wijze wordt geborgd dat er ook alleen wanneer dat de effectiviteit ten goede komt, gekozen wordt voor een gebiedsgerichte benadering.

De te beschermen functies

De leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van opmerkingen van Vewin, die stelt dat bodemverontreiniging gesaneerd moet worden zodra drinkwaternormen worden overschreden in grondwater dat voor waterwinning wordt gebruikt. Deze leden zijn benieuwd naar de reactie van de regering op deze opmerking, waarbij zij de regering vragen onder andere in te gaan op de consequenties van het uitvoeren van deze suggestie van Vewin. De leden van de PvdA-fractie vragen verder of het een optie is om dit alleen te doen in gebieden waar drinkwater wordt gewonnen. En zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de aangewezen grondwaterwinningen voor menselijke consumptie tot de te beschermen functies behoren. De relatie met drinkwaterwinning is uiteraard evident. Vandaar dat de leden van de CDA-fractie de regering verzoeken om aan te geven op welke wijze de drinkwaterbedrijven betrokken worden bij uitvoering van de gebiedsgerichte aanpak, danwel geïnformeerd worden over vorm en mate van verontreiniging in een bepaald gebied.

De leden van de SP-fractie missen in het voorstel de rol van de waterschappen en de drinkwaterbedrijven als het gaat om beheersing van verontreiniging. Deze leden vragen de regering om aan te geven welke rol deze partijen hebben in het proces. Er is immers van die zijde een aanmerkelijk maatschappelijk belang.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de interventiewaarden uit de Wet bodembescherming niet zijn afgestemd op de normen die voor de productie van drinkwater gelden. Deze leden vinden dit niet logisch. Op deze wijze draait het drinkwaterbedrijf volgens hen op voor kosten die door de vervuiler gedragen zouden moeten worden. Deelt de regering deze mening? Op welke wijze wil zij dit gaan veranderen? Is zij bereid de interventiewaarden vast te stellen op de normen die gelden voor drinkwater? Zo nee, kan het drinkwaterbedrijf dan de extra kosten voor zuivering verhalen op de vervuilers?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze de ontwikkelingen met betrekking tot warmte- en koudeopslag (WKO) geïntegreerd worden in de benadering van diepe grondwaterverontreinigingen en de sanering daarvan. Is er onderzoek gedaan naar de samenhang hiertussen, en de effecten die deze op elkaar kunnen hebben? Zo nee, waarom niet en is de regering bereid hier nader onderzoek naar te verrichten?

Criteria voor instelling van een gebiedsgerichte aanpak; doelstellingen van de gebiedsgerichte aanpak

De leden van de CDA-fractie vinden het criterium «andere bijzondere omstandigheden» onduidelijk geformuleerd. Kan de regering aan de hand van voorbeelden dit «vangnet-criterium» nader duiden en aangeven welke gevallen hieronder zouden kunnen vallen?

De initiatiefnemer en het bevoegd gezag

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering ervoor gekozen heeft om bij een gebiedsgerichte aanpak het initiatief te laten aan een willekeurig bestuursorgaan. Deze leden vragen of de regering het gevaar ziet dat in de praktijk geen enkel bestuursorgaan initiatief neemt, omdat vanaf dat moment dat orgaan ook de verantwoordelijkheid heeft voor de uitvoering. Zij vragen tevens of een «hoger» bestuursorgaan, bijvoorbeeld het Rijk, een lager bestuursorgaan (een provincie of gemeente) kan dwingen om over te gaan tot een gebiedsgerichte aanpak. En waarom wel of niet?

De leden van de CDA-fractie willen graag een nadere toelichting op het «bevoegd gezag». Allereerst vragen ze of de regering kan aangeven wat de bevoegdgezaggemeenten zijn. Kan de regering hier een opsomming van geven? Daarnaast vragen deze leden op welke wijze de afspraken in het regeerakkoord (met betrekking tot een heldere taak- en functietoedeling van overheden onderling en met betrekking tot het decentraliseren van bevoegdheden richting met name de provincie) invloed hebben op de gezagtoedeling. Blijft bijvoorbeeld in de toekomstige opzet het onderscheid tussen gemeenten en bevoegdgezaggemeenten bestaan? En verandert hierdoor de positie van de Gedeputeerde Staten?

De leden van de CDA-fractie begrijpen de afweging van de zijde van de regering met betrekking tot de privaatrechtelijke rechtspersonen. Zij verzoeken de regering in te gaan op de mogelijkheid dat een overheidsorgaan een overheids-NV heeft gecreëerd. Gelden dezelfde overwegingen voor deze privaatrechtelijke constructie? Graag krijgen de leden van de CDA-fractie nadere duiding van de afwegingen met betrekking tot «een privaatrechtelijk vormgegeven havenbedrijf».

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben zorgen over het behalen van de milieudoelen met de voorliggende aanpak. Immers, bevoegd gezag volgens de Wet bodembescherming en de gebiedsbeheerder zullen in voorkomende gevallen dezelfde overheid zijn. Hierdoor kan volgens deze leden de aanpak van ernstige verontreinigingen, waarbij een gebiedsgerichte aanpak niet afdoende zal zijn, ernstig belemmerd worden omdat er geen stok achter de deur meer bestaat, geen externe partij die het bevoegd gezag kan manen om over te gaan tot actie. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen hoe de regering dit ziet. Deelt zij deze zorgen, en hoe wil zij dit probleem oppakken? Deze leden vragen verder welke waarborgen er zijn om ervoor te zorgen dat verontreinigingen door het bevoegd gezag aangepakt gaan worden. Zij vragen tevens of er sprake is van enige terugkoppeling naar de rijksoverheid met betrekking tot dit punt.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen dat de beheerplannen een te vrijblijvend karakter zullen hebben, waardoor geen voortvarende vooruitgang wordt geboekt met het aanpakken van de vervuiling van grondwater. Hoe ziet de regering dit, en op welke wijze wil zij voorkomen dat beheerplannen tot nog meer uitstel van sanering zullen leiden?

De uitvoering van het plan en de overname van de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor een verontreiniging in het grondwater

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting van het geval dat extra kosten niet zijn opgenomen in het plan. Er wordt hierbij in de memorie van toelichting gesproken over het wijzigen van het plan. Deze leden vragen of het bestuursorgaan in dit geval een carte blanche heeft ontvangen van de saneringsplichtigen en na het vaststellen van het plan de kosten zelfstandig kan verhogen. Zij vragen verder op welke wijze wordt bekeken of deze extra maatregelen noodzakelijk zijn en of deze zo doelmatig en effectief worden aanbesteed. Welke manieren zijn er om de kosten te beheersen en te controleren? De leden van de CDA-fractie hebben er overigens begrip voor dat de eventuele extra lasten niet ten laste komen van het uitvoerende bestuursorgaan.

Met betrekking tot de publieke vrijwaring vragen de leden van de CDA-fractie de regering om nadere duiding te geven over wat er gebeurt als een saneringsplichtige niet meewerkt. Op welke wijze wordt er onderscheid gemaakt tussen de verschillende saneringsplichtigen? Deze leden vragen dit in het bijzonder omdat de vervuiling mobiel is en eerder werd aangegeven dat het onderscheid tussen de verantwoordelijken voor de vervuiling vaak niet (meer) mogelijk is.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de gebiedsgerichte aanpak van verontreiniging van het diepere grondwater zich richt op gebieden buiten de bronzone van de verontreiniging. Bedrijven die willen meewerken, leveren een financiële bijdrage aan deze aanpak, waarmee ze de verantwoordelijkheid voor deze «pluim» onder hun verontreinigingsbron afkopen. Genoemde leden vragen wat de risico’s hiervan zijn voor het bevoegd gezag indien op de lange termijn de verontreiniging fors tegen blijkt te vallen. Kan het bevoegd gezag ook beperkingen overeenkomen in de afkoopregeling zodat in extreme gevallen de bedrijven wel verantwoordelijk blijven?

Vrijwillige deelname

De leden van de VVD-fractie lezen dat eigenaren en anderen in wiens bodem zich verontreiniging bevindt, gevraagd kan worden mee te werken aan de gebiedsgerichte aanpak. Dit is niet verplicht. De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet wordt gekozen voor een verplichting om mee te werken voor diegenen die ook verantwoordelijk zouden zijn voor bodemsanering.

De leden van de PvdA-fractie vragen ook waarom de regering ervoor heeft gekozen om bedrijven op vrijwillige basis mee te laten werken aan een gebiedsgerichte aanpak. Deze leden vragen of de regering het gevaar ziet dat één of enkele bedrijven weigeren om mee te werken, waardoor het lastiger en mogelijk duurder wordt om het gebied volledig te saneren. Zij vragen tevens wat de regering vindt van de kritiek op dit punt van de Raad van State, die stelt dat zij niet overtuigd is van de effectiviteit bij een vrijwillige aanpak.

De leden van de PvdA-fractie vragen verder waarom de vraag of een eventuele verplichting aan de orde moet komen, wel in de volgende fase van de ontwikkeling van de gebiedsgerichte aanpak wordt meegenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens wat de regering vindt van het voorstel om bij een bepaald percentage bedrijven dat meedoet (bijvoorbeeld 70%) de overige bedrijven in het gebied te verplichten om mee te doen. Als de regering dit niet wenselijk vindt, wat is daarvan dan de reden?

De leden van de CDA-fractie vragen in algemene zin op welke wijze wordt voorkomen dat er «free riders»-gedrag zou kunnen optreden. Zeker ten aanzien van de berekening van de individuele bijdrage aan de gebiedsgerichte aanpak vragen deze leden enige nadere duiding. Zij vragen hoe wordt vermeden dat de kostentoerekening aan de verschillende saneringsplichtigen tot discussie leidt, nu het immers gaat over «mobiele verontreiniging», en het afbakenen van verschillende verontreinigingen moeilijk is. Is het in praktische zin mogelijk om – naast de scheiding van bronzone en pluim – ook de mate van verontreiniging en daarmee de mate van «de vervuiler betaalt» te berekenen?

De leden van de CDA-fractie begrijpen de methodiek van de wortel (de ontheffing) en de stok (normale verplichtingen volgens de Wbb). Toch vragen deze leden of er nog andere mogelijkheden zijn om te stimuleren dat er zoveel mogelijk partners meedoen aan de gebiedsgerichte aanpak.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering een doorkijk kan geven naar de mogelijkheden om verplichtingen op te leggen, die tijdens de brede integrale herziening worden overwogen. Welke overwegingen en (al dan niet) behaalde resultaten zullen er toe leiden dat bij die herziening tot een verplichting wordt overgegaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen dat bedrijven in het desbetreffende gebied die niet meewerken aan de gebiedsgerichte aanpak, verantwoordelijk blijven voor hun gehele verontreiniging (bronzone en pluim), onder de reguliere saneringsregels. De Raad van State pleit voor een verplichting voor de saneringsplichtigen om mee te werken aan de gebiedsgerichte aanpak. Genoemde leden constateren dat door het ontbreken van een mogelijkheid tot zo’n verplichting, het bevoegd gezag tot de conclusie kan komen dat een gebiedsgerichte aanpak niet verantwoord is als een bedrijf niet mee wil werken. Volgens de memorie van toelichting zal de vraag of saneringsplichtigen verplicht zouden moeten worden om aan een gebiedsgerichte aanpak mee te werken, wel aan de orde komen in de volgende fase van de ontwikkeling van de gebiedsgerichte aanpak. Genoemde leden vragen waarom deze optie dan niet nu al als ultimum remedium wordt ingebouwd.

De verhouding tussen de nieuwe en de reguliere saneringsregels van de Wbb

De leden van de CDA-fractie vragen in verband met de gevalsdefinitie om in te gaan op de mogelijkheid van «free riders». Deze leden hebben er vertrouwen in dat een groep saneringsplichtigen in een gebied samen zal willen optrekken om gebiedsgericht de vervuiling aan te pakken, maar zij vragen of er niet een mogelijkheid is dat één vervuiler (en saneringsplichtige) hier niet aan meedoet en wegloopt voor zijn verantwoordelijkheid. Doelt de regering hierop als ze spreekt over de onmogelijkheid om een specifiek geval van verontreiniging af te bakenen? Graag horen deze leden op welke wijze de regering er aan denkt om hier in een nader stadium op terug te komen (in verband met de tweede fase van de herziening van de Wbb).

Naleving en handhaving

Het monitoren van de vervuiling en de verspreiding ervan is volgens de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren cruciaal in het beheer van de verontreinigde gebieden. Het is deze leden niet duidelijk op welke manier dit wordt gedaan, en welke eisen aan de monitoring worden gesteld. Kan de regering dit toelichten?

Gevolgen voor het bedrijfsleven en voor de rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie lezen weinig over de financiële consequenties van dit wetsvoorstel. Kan de regering uiteen zetten wat het voorstel betekent voor haar bijdrage aan bodembescherming, die nu via een decentralisatie-uitkering verloopt? Wordt deze verlaagd? Waar zal dit in de begroting verantwoord worden?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het meewerken aan een gebiedsgerichte aanpak een kostenreductie van 10–90% oplevert. Waar kan de grootste besparing precies worden gehaald?

De leden van de PVV-fractie juichen voordelen voor het bedrijfsleven toe en zouden daarom graag een uitgebreide onderbouwing krijgen van de regering van het verwachte financiële voordeel voor meewerkende saneringsplichtigen en een uiteenzetting van uit welke componenten dat voordeel bestaat. In het verlengde hiervan zouden deze leden ook graag de regering willen vragen de door MKB-Nederland en VNO-NCW gedane suggestie te onderzoeken om het gebied dat onder de gebiedsgerichte aanpak valt uit te breiden naar de gehele ondergrond, wat voor bedrijven mogelijk nog meer voordelen oplevert. De leden van de PVV-fractie delen tevens de mening van MKB-Nederland en VNO-NCW dat het niet zo moet zijn dat bedrijven die niet tot sanering kunnen worden verplicht, straks mogelijk toch additionele verplichtingen krijgen opgelegd door de gebiedsgerichte aanpak. Deze leden vragen de regering om aan te geven op welke wijze in het wetsvoorstel rekening wordt gehouden met deze zorg van beide organisaties.

De eventuele voordelen voor de rijksbegroting zijn de leden van de PVV-fractie niet helemaal duidelijk geworden. Daarom vragen zij de regering om een toelichting te geven op de vraag waar het verwachte financiële voordeel voor de rijksbegroting op is gebaseerd.

Evenmin wordt het de leden van de PVV-fractie helemaal duidelijk wat de financiële consequenties zullen zijn voor de decentrale overheden als deze gebiedsgerichte aanpak wordt ingevoerd. Ook daarover zouden deze leden dan ook graag aanvullende informatie van de regering krijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke kosten er worden gemaakt om de verschillende saneringsplichtigen bij elkaar te brengen.

Na het stellen van enkele technische vragen, spreken de leden van de CDA-fractie het vertrouwen uit dat een nieuwe gebiedsgerichte aanpak kan leiden tot kostenbesparing en het vermijden van het maken van onnodige kosten om te komen tot inperking van verontreiniging van het diepere grondwater. Deze leden zijn van mening dat met deze aanpak zowel voor de overheden als voor de saneringsplichtigen een mogelijkheid wordt geschapen om verder te innoveren om deze problematiek aan te pakken. De nieuwste technologie kan volgens deze leden immers na invoering van deze wetswijziging worden toegepast. De leden van de CDA-fractie vragen de regering daarom om te bevorderen dat de gebiedsgerichte aanpak zowel door medeoverheden als door private partijen wordt opgepakt en wordt geperfectioneerd.

De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe wordt omgegaan met bedrijven die reeds hebben gesaneerd op basis van een gevalsaanpak. Hebben zij de zekerheid dat ze niet opnieuw saneringsplichtig worden gesteld?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren begrijpen dat de kostenbesparing die volgens de regering het gevolg is van de gebiedsgerichte benadering door de TCB in twijfel wordt getrokken. Deze leden vragen de regering om op dit aspect in te gaan.

Gevolgen voor het milieu

De leden van de PVV-fractie zijn in principe te spreken over het vrijwillige karakter van het wetsontwerp, maar vinden het advies van de TCB, zoals genoemd in de memorie van toelichting, interessant om nader te bekijken. Deze leden vragen de regering daarom om aan te geven welke mogelijkheden er zijn, de vrijwillige basis van dit wetsvoorstel in het oog houdend, om in lijn van het advies van de TCB meewerkende saneringsplichtigen te stimuleren tevens de bronzone aan te pakken in de gebiedsgerichte aanpak.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat het wijzigingsvoorstel zich in hoofdzaak richt op de diepgelegen verontreinigingen en als het gaat om de bronzone vooral rekent op de goede bedoelingen van bevoegd gezag. Gelet op de huidige economische situatie van die overheden en de resultaten uit het verleden als het gaat om voortvarende aanpak van bodemverontreinigingen, lijkt het deze leden niet voor de hand te liggen dat zij uit zichzelf veel prioriteit zullen geven aan de bronzone. De leden van de SP-fractie horen graag op welke wijze wordt bevorderd dat naast de diepgelegen verontreinigingen ook de bronzones worden aangepakt.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de TCB hecht aan een verplichte aanpak van de bronzone door de (meewerkende) saneringsplichtigen. Genoemde leden vragen waarom deze verplichting niet is opgenomen in het wetsvoorstel en hierover aparte afspraken moeten worden gemaakt tussen de initiatiefnemer en de meewerkende saneringsplichtigen. Ook hier wordt aangekondigd dat eventuele extra verplichtingen worden meegenomen bij de bredere modernisering van de Wbb. Genoemde leden vragen waarom hiermee wordt gewacht.

De voorbereiding van het wetsvoorstel en de begeleiding van de invoering

De leden van de PVV-fractie zijn te spreken over het voornemen om betrokken overheden te ondersteunen bij het werken met de gebiedsgerichte aanpak, maar zouden ook graag zien dat er een uitgebreide evaluatie wordt ingepland teneinde plooien glad te strijken met betrekking tot de bredere modernisering van de Wbb. Graag vernemen deze leden daarom suggesties hiervoor van de regering.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om deze wetswijziging, die een nieuwe aanpak introduceert, goed op zijn effecten te beoordelen en de Kamer op redelijke termijn een evaluatie te zenden.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen op welke wijze en termijn de werking van dit voorstel geëvalueerd wordt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 55h

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden over verzoeken van bestuursorganen aan het bevoegd gezag om het initiatief te mogen nemen tot een gebiedsgerichte aanpak, over het voorbereidende bodemonderzoek, over beheerplannen en over monitoring en evaluatie van een gebiedsgerichte aanpak. In hoeverre is het voornemen gebruik te maken van deze mogelijkheid om aanvullende regels te stellen, zo vragen deze leden. Deze leden vragen een toelichting en waarom er hier niet gekozen is voor een voorhangprocedure.

Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen of dit wetsvoorstel op enige manier consequenties kan hebben voor huidige en toekomstige geothermieprojecten, in positieve dan wel negatieve zin. Graag ontvangen zij een toelichting hierop van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De adjunct-griffier van de commissie,

Tijdink


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Voorzitter, Slob, A. (CU), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), Ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Vacature, SP (), Agema, M. (PVV), Grashoff, H.J. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Koopmans, G.P.J. (CDA).

Naar boven