32 710 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2010

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft over het jaarverslag 2010 van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Kamerstuk 32 710 XIII, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop 6 juni 2011 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

1

Kunt u voor alle door het Ministerie van Economische Zaken (EZ) uitgevoerde subsidieregelingen een overzicht geven van de benodigde uitvoeringskosten, in de vorm van een overzicht, met per regeling de besteding in fulltime equivalent (FTE), het beleidsbudget en de daadwerkelijk gerealiseerde uitgaven?

Onderstaand is een overzicht hiervan weergegeven. De verhouding tussen de uitgekeerde subsidie en de daarvoor benodigde fte’s hangt sterk af van de complexiteit van de regeling en de criteria waarop getoetst moet worden. Subsidieregelingen kennen naast het feitelijke subsidieproces flankerende werkzaamheden, zoals promotie, informatieverstrekking en kennisverspreiding van projectresultaten. Deze zijn inbegrepen.

regeling

fte

Subsidie-budget 20101

Subsidie-realisatie 2010

2getthere

14,1

20 500 000

20 819 000

2xplore

3,2

1 500 000

2 065 000

BBMKB2

13,4

765 000 000

742 511 000

Bedrijsbeëindigingshulp

0,2

985 000

975 000

Beroepsonderwijs in bedrijf

6,9

12 600 000

13 314 000

BSRI

1,4

10 403 000

15 661 000

Duurzame Warmte Regeling voor bestaande gebouwen

14,6

66 000 000

44 823 000

Energie Investerings Aftrek

44,8

298 000 000

Fiscaal

Energie Onderzoeks Subsidie

14,5

57 786 000

36 508 000

G2G & G2B

10,6

4 900 000

4 900 000

Groeifaciliteit2

3,6

170 000 000

24 469 000

Industriële Warmtebenutting

4,1

10 500 000

9 700 000

Innovatie Prestatie Contracten

15,2

40 000 000

41 525 000

Innovatiekrediet

13,7

50 574 000

56 143 000

Innovatieprogramma's

46,1

232 450 000

314 850 000

Innovatieve Onderzoeksprogramma's

14,2

14 426 000

14 550 000

Innovatievouchers

14,1

31 933 000

30 100 000

Luchtvaart

10,2

4 490 000

5 899 000

Microkredieten

1,3

700 000

14 705 000

OEPS

0,6

19 500 000

13 730 000

Package4Growth

5,8

25 422 000

26 417 000

Pieken in de Delta

5,1

47 758 000

51 073 000

Prepare2Start

9,0

15 000 000

14 996 000

PRIMA

1,2

10 126 000

20 137 000

Subsidieregeling Duurzame Energie

65,8

17 379 000

7 249 105 000

Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw

1,7

17 500 000

13 100 000

Subsidieregeling Internationaal Innoveren (incl. Eurostars)

20,5

12 278 000

12 435 000

TechnoPartner

8,3

22 375 000

23 789 000

Tijdelijke Garantieregeling Ondernemersfinanciering – Cure2

1,4

0

33 766 000

Tijdelijke Garantieregeling Ondernemersfinanciering2

6,0

500 000 000

651 560 000

Veiligheid Kleine Bedrijven

14,7

10 000 000

18 120 000

WBSO (fiscaal)

128,8

700 000 000

Nog niet bekend

X Noot
1

Stand Ontwerpbegroting 2010.

X Noot
2

Betreft garanties, gerelateerd aan af te geven garantieverplichting

2

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven betreffende het topsectorenbeleid en specifiek de vergoedingen aan leden en betrokkenen van de topteams?

De vergoedingen die de voorzitters en leden van de topteams ontvangen staan vermeld in het instellingsbesluit topteams dat op 5 mei 2011 in de Staatscourrant is gepubliceerd. Deze vergoedingen passen binnen de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Daarnaast is vanuit EL&I per topteam een werkbudget van maximaal 50 000 euro toegezegd voor het uitbesteden van noodzakelijke activiteiten die passen binnen de aan de topteams verstrekte opdracht. Het is nog niet bekend in hoeverre deze budgetten worden benut omdat de desbetreffende activiteiten, die onderdeel vormen van de eerste fase van de topsectorenaanpak, nog niet zijn afgerond. De uitgaven voor fase 2 van de topsectorenaanpak, het implementeren en uitvoeren van de sectoragenda's, zijn momenteel nog niet bekend.

3

Kunt u voor alle door het Ministerie van Economische Zaken uitgevoerde subsidies, financieringsinstrumenten en garanties een overzicht geven van de bijdrage vanuit het bedrijfsleven en/of vanuit publieke instellingen, met per regeling het aantal FTE, het beleidsbudget en de daadwerkelijk gerealiseerde uitgaven of uitgiften en de gerealiseerde cofinanciering?

De subsidieinstrumenten van het voormalige Ministerie van Economische Zaken kennen geen co-financiering vanuit de private sector. Bij een regionaal instrument als Pieken in de Delta kan sprake zijn van co-financiering door mede-overheden. Normaliter wordt subsidie verstrekt die berekend is als percentage over de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. De door Europa toegestane subsidiepercentages in het kader van staatssteun zijn hierbij uitgangspunt. De percentages zijn vastgelegd in de Regeling steunintensiteit die de subsidiepercentages standaardiseert. De aanvrager zal steeds een substantieel deel van de kosten zelf privaat moeten financieren. Daarnaast zal hij (gerelateerde) kosten maken die niet voor subsidie in aanmerking komen, maar wel noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld het commercialiseren van een ontwikkeling of het in bedrijf stellen van een milieuvriendelijke installatie.

4

Waarom wordt er geen (eind)verantwoording meer afgelegd over de kabinetsdoelen van 2007 en innovatie? Hoe is de tabel op bladzijde 13 te kwalificeren? Is het juist dat het hier om een combinatie van input- en outputfactoren gaat, die niet altijd evenveel zeggen over het behalen van het kabinetsdoel?

Het begrotingsjaar 2010 was een bijzonder jaar omdat het grootste deel van het jaar sprake was van een demissionair kabinet. Met de Rijksbegrotingsvoorschriften is derhalve Rijksbreed bepaald dat de beleidsdoelstellingen van het kabinetsprogramma «Samen werken, samen leven» niet langer worden gevolgd in het beleidsverslag van het jaarverslag 2010. Om op hoofdlijnen toch informatie te verschaffen over de afloop van het vorige kabinetsprogramma, is, conform de rijksbegrotingsvoorschriften, voor de doelstellingen uit de verantwoordingsbrief waar het Ministerie van Economische Zaken voor verantwoordelijk was, een tabel opgenomen met de eindresultaten 2010.

In de tabel zijn dezelfde gegevens opgenomen als in voorgaande jaren en waar mogelijk geven deze direct informatie over de betreffende doelstelling. Het is juist dat niet alle gegevens direct informatie geven over of de doelstelling is gehaald. Dit is ook niet altijd mogelijk, omdat bij deze doelstellingen de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van EL&I ligt bij het creëren of borgen van de randvoorwaarden en waarbij het uiteindelijke resultaat mede afhankelijk is van externe factoren waar de Minister ven EL&I beperkte invloed op heeft.

5

Is het juist dat de gerapporteerde resultaten op het gebied van de reductie van administratieve lasten berekend worden op basis van aannames, in plaats van daadwerkelijke lastenreductie? Waarom wordt er niet aan burgers of bedrijven gevraagd in hoeverre zij zelf reductie van administratieve lasten ervaren?

Voor de berekening van mogelijke reductiemaatregelen wordt het standaardkosten model gebruikt. Het standaardkosten model is een internationaal gebruikte methode om de lastenontwikkeling te monitoren. Hierin worden harde gegevens gebruikt zoals bijvoorbeeld het aantal bedrijven, daarnaast worden aannames/normtijden gebruikt. Daar waar aannames worden gebruikt, zijn deze gebaseerd op beschikbaar materiaal van uitvoeringsorganisaties en over het algemeen afgestemd met de doelgroepen.

Het zou een kostbare en tijdrovende zaak zijn om per maatregel ex-post metingen uit te voeren. Om de merkbaarheid van maatregelen te monitoren wordt er onderzoek uitgevoerd, waarin ondernemers gevraagd wordt wat zij gemerkt hebben van genomen maatregelen. Daarnaast worden eventuele signalen van het bedrijfsleven dat ingeboekte reducties niet merkbaar zouden zijn, altijd onderzocht.

6

Wie heeft Consuwijzer.nl in 2010 uitgeroepen tot «Beste Overheidswebsite»? Waarom is er nog geen uitslag van de prestatie-indicator voor de klanttevredenheid in 2010?

De verkiezing Website van het Jaar is een initiatief van Emerce en MetrixLab en wordt mede mogelijk gemaakt door TerreMark en verschillende brancheverenigingen. Het is een publieksprijs, wat inhoudt dat iedereen een stem kan uitbrengen. Dus het zijn burgers die ConsuWijzer hebben verkozen tot beste website van het jaar in de categorie Overheid. Meer informatie over de procedure is te vinden op: http://www.websitevanhetjaar.nl/Methode_van_selectie_genomineerden_en_publieksstemming.pdf

De klanttevredenheid wordt tweejaarlijks gemeten en gerapporteerd in het jaarverslag. In 2009 scoorde ConsuWijzer gemiddeld een 7,3 voor de klanttevredenheid.

7

Wat is de verklaring dat er meer starters zijn dan de toename van het aantal bedrijfsbeëindigingen?

Er is geen 1-op-1 relatie tussen het aantal starters en het aantal bedrijfsbeëindigingen. In 2010 zagen ondernemers meer kansen om een nieuwe onderneming te starten dan aanleidingen om een onderneming te stoppen. Dat betekent dat het aantal bedrijven in Nederland is toegenomen.

De verhouding tussen het aantal starters en beëindigingen staat in de volgende tabel:

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

starters

40 633

48 284

55 356

62 865

70 527

79 263

70 300

82 200

beëindigingen

48 348

47 404

46 978

46 427

48 960

50 567

62 800

67 200

verhouding

119%

98%

85%

74%

69%

64%

89%

82%

Hierin is te zien dat in tijden van goede conjunctuur zoals 2007 het aantal beëindigingen relatief laag is. In tijden waar de conjunctuur slechter is, zoals 2003 of 2009, zijn er relatief meer beëindigingen. De aantallen die zijn geraamd voor 2010 vertonen daarin geen afwijkende trend.

8

Wat zijn de redenen, naast de crisis, dat er nog steeds een daling is in de bruto bedrijfsinvesteringen? Hoe wordt de daling verklaard tegenover de groei met 1,8% van het bruto binnenlands product (BBP)?

De huidige economische groei leidt tot het herstel van de bezettingsgraad van bedrijven. Omdat bedrijven tijdens de crisis te maken hadden met overcapaciteit, blijven de bruto investeringen nog wel achter bij de bbp-groei.

Toch zijn de achterblijvende investeringen niet enkel een gevolg van de economische crisis. De Nederlandse investeringsquote2 vertoont al vanaf begin jaren zeventig een dalende trend. Dit kan deels verklaard worden door het toegenomen belang van ICT- investeringen en het feit dat de prijzen voor ICT- producten sterk zijn gedaald3. Hierdoor blijft de prijsontwikkeling van investeringsgoederen achter bij de prijsontwikkeling van de toegevoegde waarde. Omdat de investeringsquote niet voor dit verschil corrigeert, betekent dit dat de investeringsquote ook daalt wanneer de hoeveelheid investeringen ongewijzigd is.

In Nederland blijkt de dalende investeringsquote echter een effect van beiden. Ook de hoeveelheid investeringen vertoont sinds de eeuwwisseling een dalende trend. Belangrijk om hierbij te benadrukken is dat de buitenlandse investeringen van in Nederland gevestigde bedrijven niet worden meegewogen in de investeringsquote. De afgelopen decennia zijn deze buitenlandse investeringen sterk toegenomen. Dit kan betekenen dat binnenlandse investeringen deels vervangen worden door buitenlandse investeringen.

De dalende investeringsquote heeft de aandacht binnen EL&I. Op dit moment loopt een onderzoek naar de vraag of deze trend ook in andere Europese landen zichtbaar is, in welke sectoren/bedrijfstakken deze daling zich voordoet en wat de achtergronden daarbij zijn.

9

Kunt u aangeven waarom er een aanzienlijke toename is van het aantal bedrijven dat gebruik maakt van de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en is het mogelijk om aan te geven in hoeverre bedrijven ook gebruik maken van de (verruimde) mogelijkheden van de innovatiebox door de koppeling aan de WBSO met hierbij een onderscheid tussen grote bedrijven en het midden- en kleinbedrijf (MKB)? Kunt u hierbij ook een uitsplitsing geven van bedrijven die gebruik maken van de verschillende wijzen van gebruik van de innovatiebox, in de vorm van een overzicht, met hierbij inzicht in de mogelijke voordelen die gepaard gaan met enerzijds de indirecte en anderzijds de indirecte toewijzing van winst?

De WBSO is de afgelopen jaren flink gegroeid van zo’n 16 000 aanvragers in 2009 naar ruim 19 000 in 2010. Deze groei in S&O-uren alsmede het aantal ondernemers wordt vrijwel geheel bepaald door het MKB. Vooral de microbedrijven (1 t/m 9 medewerkers) zijn verantwoordelijk voor de sterke toename van het aantal S&O-uren, maar ook de categorie daar direct boven (tot 50 medewerkers) draagt sterk bij.

De oorzaken van deze toename zijn nog niet voldoende onderzocht. Voorlopig kunnen drie factoren worden genoemd die relevant kunnen zijn:

  • in 2009 is de definitie van de WBSO verruimd, ICT-programmatuur voor innovatieve diensten werd er onder gebracht;

  • om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden is in 2009 een pakket maatregelen ingevoerd waaronder verruiming van de WBSO (verhoging percentages, verlenging eerste schijf en verhoging plafond);

  • de verbeteringen die zijn gekoppeld aan de invoering van de innovatiebox die de Octrooibox heeft vervangen.

Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat de verruimde mogelijkheden een bijdrage hebben geleverd aan het groeiende gebruik van de WBSO. Zo hebben de Belastingdienst en AgentschapNL in hun contacten met bedrijven en adviseurs die veronderstelling in zekere mate kunnen bevestigen waar het de koppeling tussen de innovatiebox en de WBSO betreft.

De beantwoording van de overige vragen naar het toenemende gebruik van de WBSO en de koppeling met de innovatiebox zal plaatsvinden tijdens de evaluatie van de WBSO over de jaren tot en met 2010 waarvan de resultaten in 2012 bekend zullen worden en de evaluatie van de Innovatiebox in 2013.

10

Waarom is het verzilveringpercentage van in het voorafgaande jaar verstrekte vouchers nog niet bekend? Wanneer verwacht u dit bekend te maken aan de Tweede Kamer?

De laatste vouchers van 2010 zijn in juni 2010 uitgegeven. De vouchers kunnen tot een jaar na uitgifte gedeclareerd worden, dus in dit geval juni 2011. Daarnaast bestaat er in bijzondere gevallen de mogelijkheid tot het aanvragen van verlenging en kan er, als het declaratieverzoek wordt afgewezen, nog bezwaar aangetekend worden. Het definitieve verzilveringspercentage kan daarom eind juli worden gegeven.

11

Het Ministerie van EL&I zorgde voor professionalisering van het aanbesteden bij publieke opdrachtgevers, aldus het jaarverslag. Heeft het ministerie nieuwe cijfers over de prestaties van aanbestedingen, oftewel welk percentage zich aan de regels heeft gehouden?

In 2010 is het rapport Nalevingsmeting Europees aanbesteden 2008 uitgebracht, het tweejaarlijks onderzoek naar de naleving van de Europese aanbestedingsregels in Nederland. De rapportage is bij brief van 27 mei 2010 aangeboden aan uw Kamer. Het rapport geeft een beeld van de mate waarin een groot aantal aanbestedingsplichtige sectoren de Europese aanbestedingsregels hebben nageleefd in 2008. Het is een vervolg op de metingen van 2002, 2004 en 2006. De naleving van de Europese aanbestedingsregels lag in 2008 over het algemeen hoger dan in 2006. Over het jaar 2010 zal opnieuw een onderzoek worden uitgevoerd naar de naleving. Zodra dit onderzoek gereed is, zal dit aan uw Kamer worden toegezonden. Het streven is het onderzoek begin 2012 af te ronden.

12

Waarom zijn de ontvangsten van de Consumentenautoriteit in 2009 en 2010 zo drastisch gedaald ten opzichte van de jaren daarvoor?

De ontvangsten van de Consumentenautoriteit zijn in de jaren 2009 en 2010 toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. De ontvangsten voortkomend uit financiële sancties van de Consumentenautoriteit bedroegen in 2008 € 363 000, in 2009 € 368 000 en in 2010 € 2 661 000.

De lagere bedragen in 2010 en 2009 op de regel «Ontvangsten Consumentenautoriteit» ten opzichte van de jaren ervoor, wordt veroorzaakt door het feit dat tot en met het verslagjaar 2008 zowel de boeteontvangsten als de apparaatsbudget gerelateerde ontvangsten van de Consumentenautoriteit onder deze noemer werden verantwoord. Met ingang van het verslagjaar 2009 worden de boeteontvangsten van de Consumentenautoriteit (evenals de boete-ontvangsten van de toezichthouders Agentschap Telecom, OPTA en de NMa) verantwoord op de ontvangstenregel «High trust» op artikel 1. Als gevolg hiervan resteren onder «Ontvangsten Consumentenautoriteit» vanaf 2009 enkel nog de (geringe) apparaatsgerelateerde ontvangsten.

Bij de cijfers past een kanttekening. Belangrijker dan het aantal en de hoogte van de boetes is in hoeverre collectieve inbreuken op het consumentenrecht worden beeindigd. Veruit de meeste inbreuken worden beëindigd door informele handhaving door de Consumentenautoriteit en niet door het opleggen van boetes. Daarnaast worden niet alle overtredingen bestuursrechtelijk gehandhaafd, maar vindt ook handhaving plaats via een verzoekschriftprocedure bij de rechter. In dat geval is er geen sprake van boetes.

13

Is reeds begonnen met de landelijke uitrol van TenderNed? Waarom duurt dit al 4 jaar?

De bouw van de eerste fase van TenderNed, het zogenoemde aankondigingenplatform, is eind 2010 afgerond en de proefperiode is gestart. Het aankondigingenplatform wordt dit najaar landelijk uitgerold. Na deze uitrol kunnen alle aanbestedende diensten hun aanbestedingen publiceren op één centrale plaats. Inmiddels is ook de bouw van de tweede fase (digitale inschrijfmodule en bedrijvenregister) van TenderNed begonnen. Met dit onderdeel van TenderNed kunnen bedrijven straks digitaal hun offertes indienen. Een onderneming kan dan ook zijn organisatiegegevens registreren en belangrijke documenten online in een persoonlijke database bewaren. Op deze manier hoeft de onderneming niet voor iedere aanbesteding opnieuw alle papieren bij elkaar te zoeken. Deze staan al geregistreerd in het systeem en kunnen direct worden gekoppeld aan een inschrijving. Dit bespaart veel administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Zoals tijdens de behandeling van de EL&I-begroting 2011 is gemeld, is in april 2008 besloten de nieuwbouw van TenderNed uit te laten voeren door de Stichting ICT-Uitvoeringsorganisatie (ICTU). Uit onafhankelijk onderzoek (mei 2009) bleek echter dat de innovatieve techniek die door ICTU werd gebruikt, risico’s meebracht voor de realisatie en het toekomstig onderhoud van TenderNed. Naar aanleiding daarvan is besloten om de bouw van TenderNed voort te zetten op basis van een meer conventionele techniek en de bouw te gunnen aan een marktpartij. Hiervoor is (na een aanbestedingsproces) het bedrijf Atos Origin geselecteerd. De ICTU heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het functionele ontwerp van TenderNed dat door Atos Origin wordt afgebouwd.

14

Hoe komt het dat AgentschapNL zichzelf niet aan de aanbestedingsregels houdt, terwijl het ministerie van EL&I een voorbeeldfunctie heeft naar andere overheden? Wat houdt een serviceplein in? Welke rol gaan de servicepleinen spelen bij het inkoopbeheer?

EL&I heeft inderdaad een voorbeeldfunctie op het gebied van inkoop en mede daarom is medio 2009 besloten tot oprichting van het Inkoop Expertise Centrum, dat is ondergebracht bij AgNL. Het jaar 2010 heeft in het kader gestaan van de oprichting van het IEC maar ook in het kader van de fusie tussen SN, EVD en OCNL. Voor de fusie én de inrichting van het IEC was tijd nodig om organisaties en processen te integreren en de werkwijzen te harmoniseren. Zoals ook de AR heeft gerapporteerd, is door het IEC een verbeterproces voor het inkoopbeheer ingezet waarbij de administratieve organisaties (AO's) voor inkoop van de drie voormalige agentschappen zijn geïntegreerd in één AO en er verschillende beheersinstrumenten zijn ontwikkeld die moeten bijdragen aan de naleving van de inkoopregels. Verdere versterking van de inkoop en borging van de inkoopprocedures vindt in 2011 onder andere plaats door de adviserende functie van het IEC te intensiveren, door intensieve communicatie van inkoopregels (bijvoorbeeld via communicatie op intranet) en door nauwere inkoopsamenwerking binnen EL&I.

Ook zal bundeling gaan plaatsvinden van inkoopbeheer en inkoopregistratie in servicepleinen per divisie van Agentschap NL. In deze servicepleinen worden daartoe financiële medewerkers bij elkaar gezet en worden de inkoopstromen via deze servicepleinen geleid. Hierdoor wordt de kennis van inkoopregels gebundeld en kan de toetsing van de rechtmatigheid van de inkopen tijdiger plaatsvinden.

15

Waarom vertonen de private uitgaven op het gebied van Research & Development (R&D) al jaren (2007, 2008, 2009) een dalende lijn? Hoe valt dit te rijmen met oplopende percentages voor het EU-gemiddelde? Hoe gaat het nieuwe topsectorenbeleid hierin verandering brengen?

Bij de ontwikkeling van de private R&D-uitgaven in de jaren 2007, 2008 en 2009 is een onderscheid te maken tussen de jaren 2007–2008 en het jaar 2009:

  • In de jaren 2007–2008 is sprake geweest van een stijging van het bruto binnenlands product, maar zijn de private R&D-uitgaven per saldo gedaald in Nederland. Dat is gepaard gegaan met een vrij sterke daling van de private R&D-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product, van 1,01% in 2006 naar 0,88% in 2008. Het CBS heeft aangegeven dat de daling van de private R&D-investeringen in Nederland in 2007–2008 niet is toe te schrijven aan gedaalde R&D-uitgaven van slechts enkele multinationals, maar een daling breder onder het Nederlandse bedrijfsleven weergeeft. Bij relatief veel bedrijven zijn de R&D-uitgaven in die periode gedaald, die stijgingen bij andere bedrijven hebben overheerst. Daarbij is ook het aantal bedrijven dat R&D verricht gedaald.

  • In 2009 zijn de private R&D-uitgaven in Nederland negatief beïnvloed door de economische crisis. De R&D-uitgaven daalden daarbij iets sterker dan het bruto binnenlands product, ondanks de doorgevoerde crisismaatregelen (verruiming WBSO, regeling Hightech Topprojecten en de Kenniswerkersregeling). Dat heeft geleid tot een lichte verdere daling van de private R&D-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product ten opzichte van het in 2008 bereikte niveau. In andere EU-landen was de daling van de R&D-uitgaven in 2009 gemiddeld genomen minder sterk dan de daling van het bruto binnenlands product, waardoor gemiddeld in de EU een stijging van de private R&D-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product plaatsvond.

Er is op dit moment nog geen duidelijke verklaring voorhanden voor de neergaande ontwikkeling die zich de laatste jaren in Nederland heeft voorgedaan bij de R&D-uitgaven in verhouding tot het bruto binnenlands product en de daarbij vergrote achterstand ten opzichte van het EU-gemiddelde. Er zijn geen tekenen dat het R&D-investeringsklimaat in Nederland de laatste jaren verslechterd is in vergelijking met andere landen. Ook geeft een eerste interne EL&I- analyse op basis van WBSO-data geen aanleiding te vermoeden dat internationale fusies en overnames voor Nederland per saldo leiden tot minder R&D-investeringen. Uit CBS cijfers blijkt verder dat het percentage van buitenlandse R&D-investeringen in de totale private R&D tussen 2006 en 2008 is gestegen. De verklaring is mogelijk gelegen in strategische overwegingen bij Nederlandse bedrijven, onder andere wat betreft de spreiding van R&D over vestigingen in Nederland en het buitenland.

Met het nieuwe bedrijfslevenbeleid wordt beoogd om de private R&D-inspanningen in Nederland de komende jaren fors te verhogen. Het topsectorenbeleid is daarvan een belangrijk onderdeel. Publiek onderzoek zal sterker ten dienste van het bedrijfsleven in de topsectoren worden verricht, waarbij eisen worden gesteld aan de co-financiering van het bedrijfsleven. De hefboom van publieke naar private R&D wordt daarmee vergroot. Voorts worden belemmeringen voor innovatie in de topsectoren weggenomen en vindt gerichte acquisitie van buitenlandse R&D plaats binnen de topsectoren. Sterke topsectoren met een duidelijk profiel hebben ook een aanzuigende werking op R&D-investeringen van buitenlandse bedrijven. Een versterking van topsectoren heeft ten slotte een positieve invloed op het aandeel van R&D-intensieve sectoren in de Nederlandse economie (positief sectorstructuureffect).

16

Wat is de verklaring dat er veel gegevens in de tabel met prestatiegegevens nog niet bekend zijn? Hoe kan het dat dit voor twee gegevens geldt uit het jaar 2009? Wanneer worden deze gegevens aan de Tweede Kamer bekendgemaakt?

Het betreft kengetallen over R&D-uitgaven, aangevraagde Europese octrooien en innoverende bedrijven, waarvan de waarden verkregen worden uit statistische gegevens. De statistische gegevens komen geruime tijd na het aflopen van een verslagjaar beschikbaar, vanwege de tijd die nodig is voor het verzamelen en verwerken van de gegevens. Dat heeft als consequentie dat ten tijde van het opstellen van het jaarverslag nog geen realisatiecijfers van de betreffende kengetallen beschikbaar waren over 2010; overigens zijn deze gegevens thans ook nog niet beschikbaar.

Bij de R&D-uitgaven in de private en de publieke sector geldt zelfs dat over 2009 nog geen gegevens beschikbaar zijn voor de OECD-gemiddelden. De reden hiervoor is dat voor diverse niet-EU-landen in de OECD de gegevens over 2009 nog ontbreken in de meest recente R&D-statistiek van de OECD. De OECD-gemiddelden over 2009 komen beschikbaar in de eerstvolgende editie van de Main Science and Technology Indicators van de OECD, die in juli van dit jaar te verwachten is. Ze worden aan de Tweede Kamer bekendgemaakt in het jaarverslag over 2011 en bij eerdere gelegenheden die zich daarvoor lenen, bijvoorbeeld in het kader van de begroting en de bedrijfslevenbrief.

17

Wat is de reden van de sterke daling voor Nederland van het aantal aangevraagde Europese octrooien per miljoen personen van de beroepsbevolking van 2008 naar 2009?

In Nederland daalde het aantal aangevraagde Europese octrooien met 8%, voor de hele EU was dit 6%. De sterkere daling voor Nederland van het aantal aangevraagde Europese octrooien kan verscheidene oorzaken hebben. Een belangrijke oorzaak voor de daling in 2009 is de economische crisis. Doordat Nederland al relatief veel Europese octrooien aanvraagt kan de klap hier dan ook harder aangekomen zijn. De extra daling kan ook worden veroorzaakt door de strategieën van Nederlandse bedrijven, helemaal doordat een relatief beperkt aantal bedrijven verantwoordelijk is voor een groot deel van de aanvragen. Zo is bekend dat Philips, de grootste Nederlandse aanvrager, door een verandering in de bedrijfsactiviteiten (tijdelijk) minder octrooien heeft aangevraagd.

18

Kunt u een uitsplitsing geven van de gelden binnen de post innovatieprogramma’s en de benodigde uitvoeringskosten, met per onderdeel het aantal FTE, het beleidsbudget en de daadwerkelijk gerealiseerde uitgaven?

Onderstaand treft u een specificatie aan van de beleidsbudgetten cf. de begroting en de gerealiseerde verplichtingen. Daarnaast vindt u het gerealiseerde aantal fte’s. De budgetten zijn * € 1 000,-.

Onderdeel

Realisatie fte 2010

Begroting 2010

Realisatie verplichtingen 2010

Beleidsontwikkeling en voorbereiding

18,5

   

Innovatieprogramma’s Algemeen

 

17 499

0

Innovatieprogramma Water

2,0

18 431

16 373

Innovatieprogramma Maritiem

1,7

7 695

10 788

Innovatieprogramma Food & Nutrition Delta

3,8

12 700

12 635

Topinstituut Food & Nutrition

0

39 900

Innovatieprogramma Point One/Phase2

6,8

54 350

54 292

Holst Centrum

25 388

0

Innovatieprogramma Automotive

2,4

9 000

10 120

Project Electrische auto

0

19 497

Innovatieprogramma Logistiek

7 500

4 255

Innovatieprogramma Life Sciences & Health

4,3

8 000

5 603

CTMM

31 005

31 115

BMM

11 689

10 655

Innovatieprogramma Chemie

3,3

13 242

15 757

B-Basic

0

59 900

Scheidingstechnologie

7 251

6 815

Innovatieprogramma Materialen

1,5

8 700

8 700

Innovatieprogramma Diensten (incl.pensioenen)

1,9

0

8 445

Totaal

46,1

232 450

314 850

19

Waarom is er zo’n groot gat tussen de waarde voor personeelinnovatie in de Vastgestelde begroting 2010 en de Realisatie 2010?

Het budget Personeel Innovatie op artikel 2 vormt samen met het budget Personeel Ondernemingsklimaat op artikel 3 één budget voor het Directoraat Generaal Ondernemen en Innovatie (DGO&I). De verdeling van de budgetten tussen artikel 2 en 3 was in de begroting nog niet bijgesteld voor personele herschikkingen binnen het betreffende Directoraat Generaal. Het totale budget voor DGO&I kende een kleine onderschrijding van € 0,27 mln.

20

Kunt u aangeven aan welke organisaties een bijdrage is verleend onder de post «bijdrage aan organisaties» en deze uitsplitsen over de verschillende organisaties die deze bijdrage hebben ontvangen?

Onder de post «bijdrage aan organisaties» is aan de volgende organisaties een bijdrage verleend:

(in 1 000 euro’s)

Gerealiseerd 2010

Materiële uitgaven Eureka-secretariaat

108

Projectdirectie Innovatieplatform

1 535

Projectdirectie Nederland Ondernemend Innovatieland

642

Bijdrage aan WIPO

347

Totaal

2 632

21

Wat is de reden dat de committering aan de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) met een jaar wordt vertraagd? Temeer daar de verplichtingenruimte alsnog is gebruikt om TNO van een voorschot te kunnen voorzien?

De subsidieverleningsbrief 2011 is begin 2011 aan TNO gestuurd. Omdat het penvoerderschap voor TNO verschoven is van het Ministerie van OCW naar EL&I, was het om administratief technische redenen niet mogelijk om de subsidieverlening 2011 te verrichten voor aanvang van dat jaar. Het eerste voorschot (voor januari 2011) is derhalve uit de reeds op de EL&I-begroting aanwezige TNO-middelen betaald.

22

Kunt u aangeven wat de effectiviteit, doelmatigheid en benutting is van de (internationale) Innovatie Prestatie Contracten (IPC)?

De Regeling IPC is in 2010 geëvalueerd. Het evaluatierapport is bij brief van 25 oktober 2010 aan uw Kamer aangeboden.

Uit de evaluatie blijkt dat een IPC een effect heeft op het innovatiegedrag van de deelnemende bedrijven. Van de bedrijven zegt 86% dat door deelname aan het IPC in de toekomst meer aan research en development zal worden gedaan. Bijna 80% van de ondernemers geeft aan meer aan het management van innovatie te (gaan) doen.

Een ander belangrijk resultaat is dat de bedrijven een positief effect melden van de deelname aan een IPC op de resultaten van het bedrijf: 69% meldt een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de winst en 74% rapporteert een positieve bijdrage aan de omzetontwikkeling.

86% van de ondervraagde ondernemers zegt dat zij, als zij niet hadden deelgenomen aan een IPC, hun innovatieplannen dan niet zouden hebben uitgevoerd, later zouden hebben uitgevoerd of er minder geld in hadden geïnvesteerd. Het wel of niet deelnemen aan een IPC is dus een belangrijke factor voor de uitvoering van innovatieplannen.

De IPC regeling heeft een breed bereik; de groep van deelnemers is divers. Een groot aantal sectoren is vertegenwoordigd. Het gaat om startende bedrijven zowel als bedrijven met een lange historie. Ook de spreiding in de omvang van de bedrijven is groot. Een IPC dat gericht is op branches komt het vaakst voor (50%), en een thematisch georganiseerd en een regionaal georganiseerd zijn elk met 25% vertegenwoordigd. Ongeveer 2 350 bedrijven namen tot dusverre deel aan een IPC.

23

De prestatie-indicator die betrekking heeft op de IPC’s gaat enkel over het aantal aangesloten bedrijven, valt er ook iets te zeggen over de output en het succes van de IPC’s?

Zie antwoord bij vraag 22.

24

Hoeveel van de nieuwe starters die voortkomen uit de verschillende jaargangen van het Subsidieprogramma KennisExploitatie (SKE) zijn nog altijd actief (uitgesplitst per jaargang) en wat is hun omzet(gemiddelde)?

De subsidieregeling KennisExploitatie (SKE) is een onderdeel van het Actieprogramma TechnoPartner (2004–2010). Dit jaar vindt een eindevaluatie plaats van het gehele Actieprogramma TechnoPartner. De resultaten zullen eind dit jaar ter verantwoording naar de Tweede Kamer worden verstuurd.

25

In het jaarverslag is opgenomen dat Syntens als doel heeft het MKB aan te zetten tot succesvol innoveren. Syntens geeft voorlichting, activeert en ondersteunt op het gebied van innovatie. Kunt u een uitsplitsing geven van de kosten die gepaard gaan met de verschillende taken van Syntens en kunt u aangeven wat de effectiviteit en doelmatigheid is van de verschillende activiteiten?

Verdeling uren en kosten Syntens 2011, Bron: Activiteitenplan Syntens 2011

activiteit

% uren

€ x 1 000

Directe voorlichting

(Syntens direct, workshops e.d.)

22

7 190

Activering en clustervorming

60

19 456

Overig (bijdrage EZ beleid, netwerkvorming en instrumentontwikkeling)

18

6 139

Totaal

100

32 785

Syntens is sinds 1998 regelmatig geëvalueerd. In 2007 heeft de derde evaluatie van Syntens plaatsgevonden, door het EIM. Hierbij zijn de legitimiteit, doelmatigheid, doeltreffendheid en de uitvoeringskwaliteit van de werkwijze en diensten van Syntens in de periode 2003 – 2006 geëvalueerd. De Tweede Kamer is daarover in het voorjaar van 2008 geïnformeerd.

Uit de evaluatie blijkt o.a. dat de doeltreffendheid van Syntens goed is. Een meerderheid van de klanten (69%) rapporteert op enige manier een verbetering in het innovatievermogen, bijna de helft gaat strategisch nadenken over innovatie in het bedrijf. Ruim 40% van de klanten heeft concrete verbeteringen gerealiseerd. Door gebruik te maken van Syntens realiseren bedrijven extra omzet en werkgelegenheid ten opzichte van vergelijkbare bedrijven in het MKB.

De doeltreffendheid is daarbij groter als het contact intensiever is. Dat betekent dat de doeltreffendheid van de activiteit Activering bij een ondernemer doorgaans groter is dan van Voorlichting. Met de activiteit Voorlichting worden echter veel meer ondernemers bereikt, wat weer kosteneffectiever is.

Syntens laat elk jaar een Klanttevredenheidsonderzoek uitvoeren. De klanttevredenheid in 2010 kwam uit op een 8.

De doelmatigheid van Syntens is, volgens het onderzoek van EIM, gelijk aan die van vergelijkbare organisaties.

26

Wat is de reden van de grote fluctuatie van de totale R&D-investeringen in innovatieprogramma’s voor de jaren 2008, 2009 en 2010?

In 2009 en 2010 is sprake geweest van extra investeringen in Innovatieprogramma’s als onderdeel van het maatregelenpakket ter bestrijding van de economische crisis. De bedrijven en kennisinstellingen actief in de Innovatieprogramma’s hebben gebruik gemaakt van dit extra budget via de Kenniswerkersregeling en de regeling High Tech Topprojecten

27

Kan er een toelichting worden gegeven op de zin «Daarnaast is ervoor gezorgd dat innovatie is opgenomen als gunningscriterium in een aantal inkooptrajecten, onder andere op het gebied van schoonmaak en fysieke veiligheid?

Om innovatiegericht inkopen te bevorderen verleent EL&I ondersteuning aan tenders van overheden. Dat gebeurt door het laten uitvoeren van voorbereidende activiteiten, zoals het uitvoeren van een marktverkenning en een risico-analyse of door het geven van advies en begeleiding bij tenders.

Bij een recente aanbesteding van de belastingdienst op het gebied van schoonmaak is een plan van aanpak voor innovatie verplicht gesteld. Hieruit is een aantal waardevolle initiatieven gekomen, die mogelijk geïmplementeerd worden. Denk aan een nieuwe schoonmaakmethode met Ozon of het hanteren van een digitaal instrument voor planning, uitvoering en borging van schoonmaak.

28

Hoe kan het dat het «Aantal door de aanbestedende diensten uitgevoerde innovatiegerichte aanbestedingen» nog niet bekend is? Wanneer zal dit wel het geval zijn en hoe wordt de Tweede Kamer hier dan over geïnformeerd?

De meting had vertraging opgelopen, omdat de response aanvankelijk laag was. Oorzaken daarvan waren de herinrichting van de inkoopfunctie door samenvoeging van ministeries en de onbekendheid met het meetinstrument. Inmiddels zijn de gegevens bekend. De streefwaarde is gehaald: 19 aanbestedingen waarvan de indicator uitwees dat het proces innovatiegericht is en 25 aanbestedingen met als resultaat een innovatieve oplossing.

29

Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven betreffende bijdragen en het verlenen aan opdrachten aan TNO? Kunt u een uitsplitsing maken van de kosten die gepaard gaan met de verschillende taken van TNO en kunt u aangeven wat de effectiviteit en doelmatigheid is van de verschillende activiteiten?

Opdrachten

In 2010 gaf de rijksoverheid voor bijna € 73 mln aan opdrachten aan TNO:

Opdrachten rijksoverheid aan TNO 2010 (miljoen euro)

Ministerie AZ+Ju+BZK+Fin.

2,9

Ministerie BuZa

0,2

Ministerie OC&W

0,9

Ministerie Defensie

29

Ministerie VROM

2,6

Ministerie V&W

8,5

Ministerie EZ

10,1

Ministerie LNV

0,2

Ministerie SZW

1,3

Ministerie VWS

9,3

Lagere Overheden

7,9

Totaal

72,9

Taken en kosten TNO

De hoofdtaak van TNO is het doen van toegepast onderzoek ten behoeve van publieke kennis die van het belang is voor overheidsbeleid, maatschappij en bedrijfsleven. Valorisatie van kennis ligt in het natuurlijk verlengde daarvan. De subsidie van de rijksoverheid is gericht op het uitvoeren van vraagsturingsprogramma’s binnen de vraagsturingsthema’s van de overheid. In het jaarverslag van TNO wordt een globaal beeld gegeven van de opbrengsten en kosten, maar niet ingedeeld naar het programmatisch onderzoek. Onderstaand is die verdeling voor 2010 weergegeven.

Bestedingen aan de vraagsturingsthema's in 2010

Nr.

Vraagsturingsthema

Besteding (miljoen euro)

1

Maatschappelijke Veiligheid

5,3

2

Defensie

45,4

3

Gezond leven

7,2

4

Voeding

14,2

5

Omgaan met de samenleving

 

6

Arbeidsparticipatie en Vergrijzing

12,5

7

Bereikbaarheid

4,2

8

Bouwen voor ruimte

4,9

9

Leven met water

 

10

Energie(huishouding)

5,6

11

Leefomgeving

19,9

12

Hoogwaardige systemen, materialen en processen

38,6

12b

Optimale inzet van ICT

6,6

 

KaVoT (Kennis als Vermogen over de Thema's)

28,8

 

SBIR

1,3

 

Diversen

0,5

 

Totaal

195

Effectiviteit en doelmatigheid

De onderzoekstaak van TNO wordt uitgevoerd in het kader van de vraagsturing TNO/GTI’s/DLO.

De activiteiten van TNO worden op diverse manieren gemonitord en geëvalueerd.

Voor thema 12 is een aantal indicatoren ontwikkeld en een aantal jaren toegepast ter indicatie van de economische impact, met name octrooiaanvragen, opdrachten van bedrijven en licentie-contracten.

Op 23 mei 2011 heb ik de evaluatie van de vraagsturing TNO/GTI’s aan de Kamer gestuurd. Uit het rapport blijkt dat er bescheiden, overwegend kwalitatieve aanwijzingen zijn dat de vraagsturing bijdraagt tot verbetering van de effectiviteit van TNO en de andere instituten.

In vervolg op deze evaluatie wordt thans nagegaan hoe door middel van structurele impactmeting een beter beeld kan worden verkregen van de effectiviteit van de vraagsturing en van de instituten.

Verder wordt jaarlijks de klanttevredenheid van het cofinancieringsonderzoek (onderzoek met cofinanciering van in hoofdzaak bedrijven) op een groot aantal punten gemeten door een onafhankelijk onderzoeksbureau.

30

Kunt u een overzicht geven van het aantal FTE's en de uitgaven betreffende het Netwerk Technisch Wetenschappelijke Attachés (TWA-Netwerk)? Kunt u een uitsplitsing maken van de kosten die gepaard gaan met de verschillende taken van het TWA-netwerk en kunt u aangeven wat de effectiviteit en doelmatigheid is van de verschillende activiteiten?

De Technisch Wetenschappelijke Attachés zijn gestationeerd in België, China, Duitsland, Frankrijk, India, Japan, Singapore, Verenigde Staten en Zuid-Korea. In 2011 bestaat het netwerk op de posten uit 35,8 FTE, waarvan 11,2 FTE uitgezonden medewerkers, 20,1 FTE lokale medewerkers en 4,5 FTE in Den Haag.

Het jaarbudget voor het TWA netwerk in 2011 is afgerond € 5,0 mln. Hiervan is € 2,6 mln. voor kosten van uitgezonden medewerkers; € 1,1 mln. voor kosten van lokale medewerkers en € 1,3 mln. voor werkbudgetten, activiteiten en de thuisbasis in Nederland. Het overall klanttevredenheidscijfer voor het TWA netwerk is 8,5. Daarnaast scoort het netwerk zeer goed op een viertal indicatoren waarop het ministerie van EL&I de effectiviteit en doelmatigheid van het TWA netwerk beoordeelt in 2010: inhoudelijke bijdrage beleidsontwikkeling, vergroting kennisbasis NL bedrijfsleven en kennisinfrastructuur, vergroting internationale samenwerking en nieuwe contacten en versterking positionering NL innovatieprogramma's in het buitenland.

31

Wat zal het effect zijn van een geëffectueerd Europees octrooi op de uitgaven voor NL Octrooicentrum?

De huidige onderhandelingen over een EU-octrooi zullen in de toekomst leiden tot een derde octrooi, naast de nationale en Europese octrooien die er nu al staan. Beide bestaande systemen zullen blijven functioneren. De invloed op de uitgaven van het te effectueren EU-octrooi is op dit moment nog onduidelijk.

32

Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen waardoor Nederland op de ranglijst van het World Economic Forum is gestegen van de 10e naar de 8ste plaats en kunt u aangeven wat de belangrijkste factoren zijn waarop gemeten?

  • De Global Competitiveness Index (GCI) van het World Economic Forum (WEF) is een ranglijst die is opgebouwd uit een brede set van in totaal 111 deelindicatoren. Deze bestrijken terreinen als infrastructuur, onderwijs, arbeidsmarkt, financiële markt en innovatie.

  • De Nederlandse overall-score is licht verbeterd van 5,32 naar 5,33 op een schaal van 1 tot 7. De stijging op de ranglijst hangt dan ook samen met de lagere scores van veel andere landen.

  • We zijn sterk verbeterd op het thema infrastructuur (van plaats 15 naar plaats 7) en ook de specifieke indicator «innovatief aanbesteden door de overheid», waar we zijn gestegen van de 31e naar de 24e plaats.

  • Op het thema van de financiële markt is Nederland gedaald van plaats 23 naar plaats 26 waar we 2 jaar gelden nog op de 11e plaats stonden voor dit thema. Dit is dan ook een prioriteit waar het kabinet het komende jaar aan zal blijven werken.

33

Wat zijn de redenen, naast de crisis, dat de investeringsquote nog verder is gedaald ten opzichte van vorig jaar?

Zie het antwoord op vraag 8.

34

Op welke manier is door het ministerie gewerkt aan het stimuleren van ondernemerschap in het onderwijs?

De ministeries van EL&I (voorheen EZ en LNV) en OCW stimuleren sinds 2000 ondernemendheid en ondernemerschap in het onderwijs. Het kabinet richt zich – via het actieprogramma onderwijs en ondernemerschap – hierbij op het verder aanmoedigen, ondersteunen en professionaliseren van de onderwijsinstellingen op dit gebied. De doelstellingen tot 2012 zijn:

  • Een toenemend aantal onderwijsinstellingen in Nederland heeft ondernemerschap in het onderwijs geïntegreerd in beleid, organisatie en lesprogramma.

  • Meer leerlingen en studenten gedragen zich ondernemender, zijn positief over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar na afronding van hun opleiding een eigen bedrijf.

Het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen concentreert zich vanaf 2008 op verschillende actielijnen, zoals:

  • Onderwijs Netwerk Ondernemen (ONO). Scholen richten een netwerk op waarin zij samen met bedrijven werken aan het stimuleren van ondernemend gedrag bij studenten, docenten en onderwijsmanagers.

  • Onderwijs & Ondernemerschap 2007. Eind 2007 startten 28 ondernemende projecten. Zes daarvan zijn de zogenaamde Centers of Entrepreneurship in het Hoger Onderwijs. De overige 22 zijn projecten uit het primair- tot en met middelbaar beroepsonderwijs.

  • Scholingsaanbod voor docenten. In samenwerking met SLO is het «train-the-trainer» traject uitgezet voor meer ondernemende docenten in alle onderwijssectoren.

  • Valorisatie. Dit programma koppelt activiteiten die ondernemerschap en ondernemendheid in het HO stimuleren aan het stimuleren en faciliteren van startende bedrijven.

  • Global Scholarship Programme. Een stageprogramma in de VS voor excellente studentondernemers.

  • Effectmeting. De ontwikkeling van ondernemend onderwijs in Nederland wordt d.m.v. onderzoek in kaart gebracht. Ook worden de actielijnen geëvalueerd.

Naast de actielijnen weergegeven in het schema richt het actieprogramma zich op een aantal activiteiten die het bewustzijn over ondernemerschap vergroten bij leerlingen/studenten, docenten en onderwijsinstellingen, zoals de Global Entrepreneurship Week, de Leren ondernemen prijs: The next level en de Nationale Entrepreneurship Quiz. Bovendien ondersteunt het kabinet initiatieven als Jong Ondernemen en New Venture.

Evaluatie en onderzoek wordt uitgevoerd om te bepalen wat de stand van zaken is in Nederland als het gaat om ondernemend onderwijs en wat de effecten zijn van het uitgevoerde beleid. In 2010 zegt 23% van de studenten zeker ondernemer te willen worden tegenover 13% in 2007. 62% van de studenten vindt in 2010 ondernemerschap een tamelijk tot zeer belangrijk deel van de beroepswens. Dit percentage is verdubbeld t.o.v. 2007. In de periode 2007 tot en met begin 2010 is een verschuiving waar te nemen naar meer stimulering van ondernemerschap en ondernemendheid.

35

Er is tussen 2008 en 2010 ruim 50 miljoen geïnvesteerd in het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Kunt u aangeven welke doelstellingen hiermee zijn behaald en wat de effectiviteit van iedere geïnvesteerde Euro is voor het Nederlandse bedrijfsleven en hoeveel het bedrijfsleven hier zelf aan heeft bijgedragen?

Voor de periode 2008–2010 had EL&I drie doelstellingen met NBTC afgesproken:

  • Groei van het inkomend toerisme met ten minste 2% per jaar;

  • Groei van het inkomend stedenbezoek met ten minste 4% per jaar;

  • Een marktaandeel van 19% van alle internationale congressen in Noordwest-Europa (België, Denemarken, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) ultimo 2010.

Het NBTC heeft van 2008 tot 2010 een groot aantal activiteiten geïnitieerd, zoals de meerjarige City Break Campagne, het evenementenjaar «Holland Art Cities» en de voorbereiding van bids voor grote, internationale congressen. Het NBTC heeft daarbij samengewerkt met partners uit het bedrijfsleven en van regionale overheden. Deze hebben ruim 40% hebben bijgedragen aan de NBTC begroting.

Het inkomend toerisme is in 2008 en 2009 gedaald, en herstelde zich in 2010 weer tot het niveau van 2007. Dat betekent dat de afgesproken doelstellingen niet zijn behaald. Dit resultaat valt echter niet één op één aan het NBTC toe te schrijven. De economische crisis heeft een sterk dempend effect gehad op het inkomend toerisme, alsook de relatief dure euro.

36

Om een duurzame energiehuishouding te realiseren, stimuleert het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de productie van duurzame energie, de verbetering van efficiency en een reductie van de CO2-emissie. De streefwaarde van 9% duurzame elektriciteitsproductie is al in de eerste negen maanden van 2010 bereikt. Wat is het eindpercentage voor geheel 2010?

Volgens de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het jaarverslag van Tennet over 2010 was het percentage hernieuwbare energie eind 2010 9%.

37

Op een klein bedrag na is nu de complete financiële impuls van de Innovatie Agenda Energie aanbesteed. Kunt u dit nader toelichten en verklaren? Wat betekent dit voor de Innovatie Agenda?

In de periode 2008–2010 is een groot aantal specifieke innovatieprogramma's die deel uitmaken van de Innovatieagenda Energie (2008–2012) uitgewerkt en opgestart. Van het met deze innovatieagenda gemoeide budget van € 450 mln is inmiddels ruim 90 % belegd met door de Ministerraad goedgekeurde programma's/projecten. Het betreft hier interdepartementaal opgezette programma's op het gebied van duurzame elektriciteitsvoorziening, groene grondstoffen (biobased economie), groen gas, energiebesparing gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, energie-efficiency in de industrie, kas als energiebron. Deze programma's zijn uitgewerkt in concrete subsidieregelingen en andere instrumenten. De Innovatieagenda bevindt zich dus in de realisatiefase.

38

Verschillende factoren hebben geresulteerd in relatief lage prijzen voor CO2-emissierechten in de Europese Unie, hetgeen nadelig is voor investeringen in duurzame energie en energiebesparing. Welke consequentie heeft dit voor het Nederlandse gevoerde beleid op CO2-reductie? Welke lessen kunnen wij trekken uit deze ervaringen met het CO2-emissierechtensysteeem? Waar liggen kansen voor verbetering?

Met de keuze voor het instrument van emissiehandel maken wij de keuze om de markt zijn werk te laten doen. Dit heeft tevens tot gevolg dat geaccepteerd dient te worden dat er prijsfluctuaties kunnen optreden. Het ETS zorgt ervoor dat reductiemaatregelen dáár worden genomen, waar dat het goedkoopste is.

De lage CO2 prijs heeft geen consequenties voor het Nederlands gevoerde beleid. Binnen het emissiehandelssysteem is de CO2-prijs geen doel op zich, maar een resultante van vraag en aanbod van rechten. Als de vraag lager is door economische teruggang resulteert dat in een lagere prijs. Dat heeft inderdaad ook consequenties voor de inzet van duurzame energie en energiebesparing. De kern hierbij is dat de CO2 prijs in directe relatie staat met het ETS plafond; wanneer er teveel ruimte zit onder het ETS plafond, zal ook de CO2 prijs relatief laag zijn. Alleen verlaging van het ETS plafond op EU-niveau – op korte of langere termijn – zal resulteren in een opwaartse druk op de Co2prijs. Andere oplossingen zijn ineffectief en leiden tot verstoringen van de markt.

39

U geeft in tabelvorm een overzicht van de budgettaire gevolgen van de projecten die behoren bij de doelmatige en duurzame energiehuishouding. De projecten zijn dus op basis van kosten met elkaar te vergelijken. Wat zijn de indicatoren waarop u de prestaties van deze projecten meet? Kunt u ook eenzelfde vergelijking maken in tabelvorm van de prestaties van deze projecten?

In de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» wordt per operationele doelstelling een financieel overzicht gegeven van de verschillende financiële instrumenten in beleidsartikel 4, Doelmatige en duurzame energiehuishouding. Deze instrumenten kennen een verschillende vormgeving en hebben verschillende doelstellingen. Gezien deze verschillen is het niet mogelijk om met een uniforme indicator de prestaties van deze instrumenten te meten, maar wordt in de toelichting van het beleidsartikel ingegaan op de resultaten en prestatiegegevens van de individuele instrumenten.

40

Uiteindelijk is gebleken dat elektriciteitsbedrijven minder declaraties hebben ingediend dan was geraamd. Hoe komt dit?

De declaraties in kwestie dienen desbetreffende elektriciteitsbedrijven in op basis van de Overgangswet Elektriciteitsproductiesector (OEPS). Deze wet kent een aantal compenserende maatregelen voor elektriciteitsbedrijven die ook warmte leveren aan stadsverwarming, voor zogenaamde niet markt-conforme kosten die voortkomen uit langlopende contracten die zijn aangegaan voordat de sector is geliberaliseerd. Veel verschillende en lastig te voorspellen variabelen spelen een rol bij de berekening van de compensatie die deze bedrijven kunnen declareren. De gasprijs is bijvoorbeeld één van de variabelen, een hogere gasprijs resulteert vervolgens in een lagere compensatie. Andere relevante variabelen zijn bijvoorbeeld de hoeveelheid gerealiseerde productie en de MEP-subsidie. In de begroting is een raming voor deze declaraties opgenomen, naar nu blijkt hebben desbetreffende bedrijven afgelopen jaar minder hoeven declareren dan was geraamd.

41

De ontvangsten inzake het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) in 2010 waren hoger dan geraamd, omdat het volume waarover de heffing plaatsvond groter is gebleken dan geraamd. In 2010 zijn namelijk meer autobrandstoffen verbruikt. Kunt u het verschil tussen het geschatte verbruik en gerealiseerde verbruik verklaren?

In de begroting wordt voor het volume waarover de voorraadheffing wordt berekend, doorgaans de laatste realisatie voor alle jaren doorgetrokken. De ontwikkeling van de economie heeft tot een geringe toename van het motorbrandstoffenverbruik geleid. Een belangrijkere oorzaak van de hogere realisatie van de ontvangsten is de opheffing van de tijdelijke verlaging van de voorraadheffing per 1 augustus 2009, waardoor de voorraadheffing in 2010 € 5,90 per 1 000 liter heeft bedragen in plaats van € 5,30 per 1 000 liter. Deze aanvullende toelichting is per abuis niet in het jaarverslag meegenomen.

42

Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde subsidiekosten in 2010 per gerealiseerde megawatt (MW) aan duurzame energie voor de verschillende technieken (zoals zon, wind op land, wind op zee, enzovoort) onder zowel lopende projecten in het kader van de Tegemoetkomingsregeling, de Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) als de Subsidieregeling Duurzame Energieproductie (SDE)?

In dit antwoord zal worden ingegaan op de gemiddelde subsidiekosten in 2010 per gerealiseerde eenheid aan duurzame energie. Daarnaast zal, conform de toezegging tijdens het AO van 19 mei, een inzicht worden gegeven in de kosten en energieopbrengsten van het Nederlandse stimuleringsmodel, afgezet tegen het Duitse stimuleringsbeleid van de Erneuerbare-Energien-Gesetz (EEG). Met het beantwoorden van deze vraag bij het jaarverslag wordt dus ook aan de toezegging uit het AO van 19 mei voldaan.

Concluderend kan het volgende worden gesteld: De gemiddelde subsidiekosten in 2010 in het Nederlandse systeem zijn 7,46 cent per kilowattuur (690,3 miljoen/9 253 GWh). Het Duitse systeem is ruim 18% duurder met 8,8 cent per kilowattuur (8 989 miljoen/101 681 GWh). Dit verschil zal in de komende jaren verder toenemen omdat Duitsland nog steeds investeert in relatief dure technologieën om de verplichte EU-doelstelling te realiseren, terwijl Nederland inzet op de meest kosteneffectieve opties.

Met behulp van de EEG is in 2010 ongeveer 17% duurzame elektriciteit geproduceerd5. In de EEG hebben de netbeheerders de plicht duurzame energie van producenten af te nemen tegen een vooraf vastgestelde EEG-vergoeding. De duurzame energie wordt door de netbeheerders verkocht op de energiemarkten. Het verschil tussen de kosten van inkoop en de (lagere) verkoopopbrengsten wordt omgeslagen over alle verbruikers via de zogeheten EEG-Umlage. In totaal is er in 2010 voor € 12,7 mld aan duurzame energie ingekocht door de netbeheerders, waarvan de meerkosten € 8,9 mld bedragen. Deze meerkosten zijn omgeslagen over alle energiegebruikers.

In 2010 bedroeg voor een gebruiker de EEG-Umlage 2,2 cent per kilowattuur6. Voor grootverbruikers is deze gemaximeerd op 0,05ct/ kWh. In 2011 is de opslag met 60% gestegen tot 3,5 cent per kilowattuur. Dit komt met name door de grote toename van zon-pv productie.

Ter vergelijking: in Nederland is in 2010 in totaal € 690,3 mln uitbetaald aan de productie van duurzame elektriciteit7.

Hierbij dient bedacht te worden dat Nederland een vlak en dichtbevolkt land is. Nederland heeft voornamelijk potentie voor windenergie en toepassingen voor biomassa. Duitsland haalt bijvoorbeeld eenvijfde van zijn duurzame productie uit waterkracht, wat daar een goedkope optie is. Desondanks is de energieconsument in Nederland nog steeds goedkoper af ten opzichte van het Duitse systeem. Voor de toekomst zullen duurzame energieproducenten in het Nederlandse systeem namelijk moeten concurreren om ondersteuning te krijgen.

Bijlage Overzicht kosten en opbrengsten Duitse stimuleringssysteem voor duurzame energie (EEG) en Nederlandse stimuleringssysteem

I. Duitse situatie:101681 GWh duurzame productie5

Uitgaven via de EEG-Umlage in 2010: 8 989 miljoen

II. Nederlandse situatie:9253 GWh duurzame productie9

Uitgaven in 2010 via de MEP,SDE, SDE+: 690,3 miljoen

43

Kunt u een uitsplitsing geven van de gelden binnen de post «Energie-innovatie» en de benodigde uitvoeringskosten, met per onderdeel het aantal FTE, het beleidsbudget en de daadwerkelijk gerealiseerde uitgaven?

De post «energie-innovatie» omvat behalve middelen voor energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie en EOS) ook middelen voor energiebesparing (Meerjarenafspraken energie-efficiency). Onderstaand treft u een specificatie aan van de beleidsbudgetten cf. de begroting en de gerealiseerde verplichtingen. Daarnaast vindt u het gerealiseerde aantal fte’s. De budgetten zijn * € 1 000,-.

Onderdeel

Realisatie

fte 2010

Begroting 2010

Realisatie verplichtingen 2010

Meerjarenafspraken energie-efficiency

58,8

13 244

11 151

Innovatie Agenda Energie

15,8

5 000

62 440

Energie-onderzoek

38,0

57 786

36 508

Totaal

112,6

76 030

110 099

44

Bij de suppletoire begroting is het verplichtingenbudget opgehoogd om de committering aan te kunnen gaan voor het door de Europese Commissie geselecteerde demonstratieproject voor Carbon Capture & Storage (CCS) van E.ON/Electrabel (het zogenaamde «ROAD-project»). Hoe groot is de geschatte CO2-reductie bij de Nederlandse CCS-projecten? Kunt u een vergelijking maken tussen de totaal geïnvesteerde kosten in CCS en de hierdoor geschatte CO2-reductie? Hoe verhoudt zich dit met andere CO2-reductieprojecten? Kunt u een overzicht maken van de CO2-reductie per project en de hierbij behorende kosten?

De CCS-technologie, met name de afvangtechnologie, bevindt zich momenteel nog in de ontwikkelingsfase. Daardoor zijn kosten nog te hoog voor commerciële toepassing van CCS. Om de technologische ontwikkeling te versnellen en kosten terug te dringen, ondersteunt de overheid onderzoek naar CCS en verleent zij subsidie aan demonstratieprojecten. Door praktijkervaring op te doen in grootschalige demonstratieprojecten worden leereffecten gerealiseerd, waardoor de kosten van CCS kunnen verminderen.

Het Rijk heeft aan het ROAD-project een cofinancieringsbijdrage toegekend van € 150 mln voor zowel de investeringsfase als de demonstratieperiode van 5 jaar. Naar verwachting zal in die periode in het project ca. 5,5 Mton CO2 worden afgevangen en opgeslagen.

Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, 201 –2011, 31 239, nr. 119), heb ik de intentie ook een cofinancieringsbijdrage van € 60 mln tot maximaal € 90 mln bij te dragen voor het Green Hydrogen-project, onder voorwaarde dat de Europese Commissie het project selecteert en een subsidie toezegt vanuit de NER300-middelen. Het Green Hydrogen-project is een tweede grootschalig CCS-demonstratieproject met CO2-opslag onder de zeebodem. De cofinancieringsbijdrage zal worden toegezegd voor een periode van 10 jaar. Naar verwachting zal in die periode ca. 5,0 Mton CO2 in het project worden afgevangen en opgeslagen.

In reactie op de motie Verburg waarin de regering wordt verzocht «de effectiviteit en rentabiliteit alsmede de mate van overheidsstimulering van verschillende mogelijkheden tot CO2-reductie te onderzoeken» bereidt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu onderzoek voor. In dat onderzoek zal de effectiviteit van de verschillende CO2-reductie maatregelen voor 2 030 en 2 050 in kaart worden gebracht. De uitkomsten van het onderzoek zullen dit najaar door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Kamer worden toegezonden.

45

Wat is de reden van de vertraging (verleggen van de einddatum pilot) voor het project Acquisitie buitenlandse bedrijven?

De reden voor de vertraging is gelegen in het feit dat het meer tijd dan voorzien heeft gekost om de experts aan te werven voor de 2 pilots (Chemie en Agro/Food). Daardoor zijn de pilots ook later gestart (Chemie eerst en later Agro/Food) waardoor de looptijd ook is verlegd.

46

Wat wordt precies bedoeld met de zin «zij het vaker dan in voorgaande jaren op hoogambtelijk in plaats van ministerieel niveau als gevolg van de politieke situatie in Nederland.»?

Er zijn afgelopen jaar meer bezoeken op hoogambtelijk niveau afgelegd dan de jaren daarvoor vanwege de demissionaire status van het kabinet.

47

In het jaarverslag is opgenomen dat het onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) doet ten behoeven van de informatievoorziening richting de overheid. Kunt u aangeven in hoeverre het CBS gegevens verzameld die buiten de internationale verplichtingen vallen zoals bijvoorbeeld binnen Europa is afgesproken en kunt u aangeven in hoeverre dit tot extra kosten leidt voor het bedrijfsleven?

De lastendruk bij bedrijven veroorzaakt door het CBS wordt jaarlijks gemeten met de enquêtedrukmeter. De totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van uitvraag door het CBS bedragen € 19,8 mlnin 2009. 98% van de enquêtes zijn gebaseerd op Europese verordeningen en voor 2 % op additionele behoeften. De hiermee gemoeide kosten bedragen € 400 000.

Het CBS heeft de taak en de uitdaging het statistisch programma met zo min mogelijk administratieve lasten uit te voeren. In de vorige kabinetsperiode is bijvoorbeeld een reductie van ruim 14% gerealiseerd. Het CBS dient zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande registers, zodat eigen enquêtering zoveel mogelijk kan vervallen. Het succesvol reduceren van de uitvraag onder bedrijven is voor een groot deel toe te schrijven aan de toenemende mogelijkheden van het gebruik van registers.

48

Kunt u aangeven wat de effectiviteit, doelmatigheid en benutting is van PRIMA (Programma Implementatie ICT Agenda) en kunt u een uitsplitsing geven van de kosten die gepaard gaan met de verschillend onderdelen van het programma?

Het Programma Implementatie ICT-Agenda (PRIMA) verstrekt cofinanciering aan projecten die bijdragen aan het ICT-beleid van het kabinet zoals verwoord in de rijksbrede ICT-agenda’s. Recent is de nieuwe Digitale Agenda.nl (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 29 515 nr. 331) aan u toegezonden.

De jaarlijkse beleidsbudgetten worden in de regel volledig benut. De eis van 50% cofinanciering door betrokken departementen draagt bij aan kostenbewuste inzet van de middelen en inbedding in het beleid. In 2010 zijn onder andere projecten voor een efficiëntere gegevenshuishouding binnen de overheid, het realiseren van een stelsel van elektronische identificatie voor bedrijven (eHerkenning), het stimuleren van open standaarden binnen de overheid (NOiV) en betere informatie-uitwisseling binnen de jeugdzorg ondersteund.

Effectiviteit en doelmatigheid van PRIMA moeten ook worden bezien in het kader van het bredere ICT-beleid. De beleidsevaluatie van de operationele doelstellingen 2 en 3 van artikel 10 – waar PRIMA onder valt – zal hierop een antwoord geven. Deze evaluatie zal voor de zomer naar de Kamer worden gestuurd.

De beheerskosten van PRIMA bestaan uit het financieel beheer van de projectportefeuille en uit kosten voor toetsing van de voorgedragen projecten door onafhankelijke experts. Afgelopen jaren bedroegen deze beheerskosten ongeveer 1% van het totale beschikbare budget.

49

Welke conclusie wordt verbonden aan het niet waarmaken van de ambities voor 2010 wat betreft de Information Society Index Ranglijst?

Dat Nederland is gezakt in de index is onder meer het gevolg van een aangepaste weging van de index in 2009 en het feit dat de drie landen die ons hebben ingehaald – Zuid-Korea, Hong Kong en Nieuw Zeeland – de afgelopen periode een grotere economische groei kenden. Bovendien ontlopen de scores voor de landen op positie 6 tot en met 12 elkaar weinig. Ondanks deze nuancering, blijft onze ambitie te behoren tot de internationale top. De conclusie is dan ook dat we ons ICT-beleid meer focus gaan geven om de benutting van ICT – en daarmee economische groei – te vergroten. Deze ambitie is neergelegd in de Digitale Agenda.nl (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 29 515 nr. 331) die in mei 2011 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

50

In het jaarverslag is opgenomen dat de Kamers van Koophandel (KvK’s) de taak hebben de belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening te bevorderen. Kunt u een uitsplitsing geven van de kosten die gepaard gaan met de verschillende wettelijke taken van de Kamers van Koophandel en kunt u aangeven wat de effectiviteit en doelmatigheid is van de verschillende activiteiten?

De kosten van de verschillende taken, zoals onderscheiden in de wet, volgens de jaarrekening 2010 voor het collectief van de Kamers van Koophandel en Kamer van Koophandel Nederland zijn als volgt:

  • Registratie Taak € 59,9 mln heffingen en € 60,9 mln productopbrengsten;

  • Nationale Taak € 50,3 mln heffingen en € 17,5 mln productopbrengsten;

  • Regionale Taak € 47,2 mln heffingen en € 5,9 mln productopbrengsten;

  • Complementair: geen heffingen en € 5,9 mln productopbrengsten.

In de Evaluatie van de wetswijziging van de wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken, die eerder aan uw Kamer is toegezonden ( kamerstuknr. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 004, nr. 2), is ingegaan op de effectiviteit en doelmatigheid van de verschillende activiteiten.

51

Kan er een overzicht worden gegeven van de uitgaven inhuur van externen bij de Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) zoals het CBS, de KvK, het COVA, de Centrale commissie voor de statistiek (CCS), het Nationale metrologisch instituut (VSL), Verispect, Waarborgholland, Edelmetaal Waarborg Nederland (EWNederland), de Raad voor Accreditatie (RVA), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit (OPTA) en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?

Genoemde organisaties maken geen deel uit van de rijksdienst en vallen buiten de jaarlijkse rapportage inzake externe inhuur. De in dat kader gehanteerde rijksbrede definitie voor externe inhuur is dan ook niet op deze ZBO’s van toepassing. Met betrekking tot NMi/VSL en Verispect speelt verder het gegeven dat het privaatrechtelijke (deeltijd) ZBO’s /RWT’s betreft met een publieke taak waardoor de uitgaven aan externe inhuur niet eenduidig zijn toe te wijzen aan publieke taken. Met deze kanttekeningen zijn in onderstaande tabel voor deze ZBO’s de totale uitgaven externe inhuur opgenomen. De informatie over de uitgaven aan externe inhuur is gebaseerd op jaarrekeningen dan wel op basis van een opgave van het ZBO zelf.

Organisatie

Realisatie in € mln

CBS

15,5

KVK

7,7

CCS

0,01

COVA

0,3

RvA

3,4

OPTA

0,2

NMA

0,02

NMI (VSL)

1,13

Verispect

0,13

Totaal

28,3

X Noot
1

De uitgaven van het ZBO CCS betreft de schadeloosstelling aan leden. Dit is geen algemene inhuur.

X Noot
2

De uitgaven van ZBO-NMA bestaat uit personeeslkosten van de leden van de Raad van Bestuur.

X Noot
3

Dit betreft de totale, ongedifferentieerde uitgaven aan externe inhuur van het privaatrechtelijke, deeltijd ZBO/RWT.

52

Kan de tabel in bijlage 3 worden uitgesplitst naar kerndepartement en baten-lastendiensten zoals AgentschapNL en Agentschap Telecom?

In onderstaande tabel is, in aanvulling op de in het jaarverslag verstrekte informatie, de gevraagde uitsplitsing weergegeven.

Uitgaven in 2010

(in € 1 000)

Kernministerie

Agentschap NL

Agentschap Telecom

Totaal

Programma- en apparaatskosten

       

1. Interim-management 

274

570

370

1 214

2. Organisatie- en Formatieadvies

104

0

61

165

3. Beleidsadvies

4 081

0

0

4 081

4. Communiatieadvisering

188

446

0

634

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) 

4 647

1 015

432

6 094

5. Juridisch Advies

332

178

67

577

6. Advisering opdrachtgevers automatisering 

63

11 517

66

11 646

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 

336

3 692

0

4 027

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) 

731

15 386

133

16 250

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

5 345

60 486

1 302

67 133

Ondersteuning bedrijfsvoering

5 345

60 486

1 302

67 133

Totaal uitgaven inhuur externen

10 723

76 887

1 867

89 477

53

Wat gaat de minister concreet doen om de externe inhuur in de flexibele schil van AgenstchapNL aan te pakken?

Bij Agentschap NL is bewust gekozen voor het gebruik, naast de vaste ambtelijke bezetting, van een flexibele schil van inhuurkrachten, opdat het aantal medewerkers en benodigde kennis en expertise snel en flexibel aangepast kan worden aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Het grootste deel van de externe inhuur door Agentschap NL bestaat uit dit soort inhuur (zie ook het antwoord op vraag 52) voor het uitvoeren van, veelal tijdelijk, extra opdrachten van diverse opdrachtgevers binnen de Rijksdienst, onder andere in het kader van maatregelen uit het crisispakket van het vorige kabinet.

Het aflopen van maatregelen uit het crisispakket en het invullen van de subsidie- en apparaatstaaktellingen uit het Regeerakkoord die bij Agentschap NL zijn belegd, zal consequenties hebben voor de omvang en samenstelling van de opdrachtenportefeuille bij Agentschap NL. De flexibele schil zal in dat kader sterk gereduceerd worden.

54

Wat is het plan van aanpak om de inhuur van externen voor het jaar 2011 onder de 10%-norm te krijgen?

In de brief van 22 november 2010 aan uw Kamer (Tweede Kamer, 32 504, nr. 6) is toegelicht hoe gestuurd wordt op de norm van 10% zoals die naar aanleiding van de motie Roemer is opgelegd. Dit gebeurt onder meer door de inhuurnorm te vertalen naar de verschillende onderdelen van het ministerie, de realisatie en prognose van de inhuuruitgaven departementsbreed te monitoren, het strikt toetsen van nut en noodzaak van externe inhuur en door intensief te zoeken naar alternatieven voor inhuur. Deze reeds bestaande procedure is onlangs verder aangescherpt. Dit heeft ook betrekking op de reguliere inhuur bij Agentschap NL.

In bovengenoemde brief is ook aangegeven dat de beperking van de inhuur tot de norm van 10% voor het grootste deel van de organisatie haalbaar is. Abstraherend van inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij Agentschap NL is EZ ook daadwerkelijk onder de voor EZ geldende norm voor 2010 gebleven.

Bij Agentschap NL echter bestaat het grootste deel van de externe inhuur (naast bovengenoemde reguliere inhuur) uit uitzendkrachten en flexibele schil-medewerkers die worden ingehuurd om (piek)werkzaamheden in het primaire proces uit te voeren.

Voor wat betreft de achtergrond van deze flexiblele schil en de bij Agentschap NL voorgenomen reductie daarvan, verwijs ik naar respectievelijk de genoemde brief van 22 november 2010 en het antwoord op vraag 53.

Uiteraard zal telkens in het jaarverslag verantwoording afgelegd worden over de feitelijke inhuuruitgaven, het inhuurpercentage en de vorderingen bij het reduceren hiervan.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

X Noot
2

De investeringsquote drukt de bruto binnenlandse investeringen uit als percentage van het bruto binnenlands product.

X Noot
3

CBS- cijfers laten zien dat computers (per eenheid capaciteit) tussen 1993 en 2009 13 keer goedkoper zijn geworden. Ten opzichte van 1987 zijn computers zelfs 25 maal goedkoper geworden.

X Noot
5

Erneuerbare Energien 2010, AGEE Stat, maart 2011.

X Noot
6

Een huishouden van 4 personen verbruikt in Duitsland jaarlijks gemiddeld 4 000 kilowattuur.

X Noot
7

Jaarbericht 2010 SDE en MEP, april 2011 (http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/ bijlagen/Jaarbericht%202010%20SDE%20- en%20MEP.pdf)

X Noot
9

Statistisch jaaroverzicht CertiQ 2010

Naar boven