32 693 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen met betrekking tot de één-locatie-eis en de terugbetalingsplicht kinderopvangtoeslag voor ouders over het kalenderjaar 2010

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 9 juni 2011

Inhoudsopgave

Blz.

     

ALGEMEEN

1

1.

Inleiding

1

2.

Maatregelen

2

3.

Toezicht en handhaving

4

4.

Gevolgen voor de uitvoering

7

5.

Financiële consequenties

9

ARTIKELSGEWIJS

11

ALGEMEEN

1. Inleiding

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel1. Met genoegen stelt zij vast dat de leden van de VVD-, PvdA-, SP-, GroenLinks- en ChristenUnie-fracties de doelstelling van het wetsvoorstel onderschrijven. Dit wetsvoorstel is dan ook een uitvloeisel van twee moties die brede steun hebben gekregen in uw Kamer. Dit betreft de moties waarin de regering werd verzocht om de terugbetalingsplicht te schrappen2 en de één-locatie-eis te laten vervallen3. Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan deze twee moties.

Een fors aantal vragen dat in het verslag wordt gesteld, heeft betrekking op de wijze waarop toezicht en handhaving plaatsvindt in de gastouderopvang. Over dit onderwerp heeft de regering recent een brief naar de Tweede Kamer gestuurd4 die nog niet bij de Kamerleden bekend was ten tijde van het opstellen van het verslag. De vragen in het verslag over toezicht en handhaving worden niettemin zo goed en volledig mogelijk beantwoord. De genoemde brief biedt echter wel meer inzicht in de bredere context van toezicht en handhaving en verstrekt op onderdelen meer specifieke informatie over dit onderwerp.

In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen in het verslag. Omwille van de overzichtelijkheid is een aantal vragen anders gerangschikt dan in het verslag. Wel wordt dezelfde hoofdstukkenindeling gevolgd als in het verslag.

2. Maatregelen

De leden van de SP-, GroenLinks- en PvdA-fracties vragen hoeveel gastouders er op dit moment zijn geregistreerd en hoeveel gastouders zijn aangemeld, maar nog niet geregistreerd. De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel gastouders uiteindelijk zullen worden aangemeld. De leden van de D66-fractie vragen hoeveel gastouders op het eigen woonadres opvang verzorgen.

Op 16 mei 2011 waren er 50 726 gastouders geregistreerd en 645 gastouders aangemeld maar nog niet geregistreerd. Het uiteindelijk aantal geregistreerde gastouders zal naar verwachting niet veel meer toenemen. Het aantal nieuwe aanmeldingen is na januari dit jaar sterk afgenomen en per saldo (inschrijvingen minus uitschrijvingen) is het aantal gastouders vanaf februari toegenomen met slechts ruim 100. Circa 34 000 gastouders vangen kinderen op hun eigen woonadres op. Dit is ongeveer tweederde van het totaal aantal gastouders.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de aanpassing in het systeem van registratie pas in 2012 mogelijk is. Zij willen ook weten hoe groot het risico is dat de overgangsperiode tot aan volledige registratie langer gaat duren dan het genoemde jaar 2012.

Er moeten aanpassingen worden verricht in diverse aan elkaar gekoppelde systemen en procedures. Deze aanpassingen vinden op dit moment plaats. Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) wordt aangepast om ervoor te zorgen dat gastouders met meer locaties tegelijk kunnen worden geregistreerd. Om de rechtmatigheid van de toeslagen te kunnen waarborgen, moeten aanpassingen worden verricht in de koppeling van het LRK aan de systemen van Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast moeten aanmeldprocedures en formulieren worden aangepast. Ook zijn aanpassingen nodig in de eveneens aan het LRK gekoppelde Gemeenschappelijke Inspectieruimte (GIR), een digitaal handhaving- en toezichtsysteem dat wordt ontwikkeld voor gemeenten en GGD-en. Omdat deze aanpassingen moeten worden doorgevoerd in systemen die operationeel zijn en in combinatie met andere geplande aanpassingen, en omdat het risico op uitval van systemen zo veel mogelijk moet worden vermeden, vergt het bouwen en grondig testen van deze systeemwijzigingen tijd. De aanvankelijke planning om deze systeemwijziging in het jaar 2012 operationeel te hebben, zal naar verwachting worden gehaald. De feitelijke registratie van tweede en derde locaties van gastouders zal naar verwachting eveneens voor het einde van dat jaar kunnen worden afgerond.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre ouders worden geïnformeerd dat hun gastouder geregistreerd moet zijn. Zij vragen welke mogelijkheden ouders hebben om zich hierover te informeren en welke rol de gastouderbureaus hierin hebben.

Alle ouders die in juli 2010 gebruik maakten van gastouderopvang hebben in augustus van dat jaar een brief ontvangen waarin zij zijn geïnformeerd dat de terugbetalingplicht over 2010 zou komen te vervallen. In deze brief zijn zij er ook op gewezen dat hun gastouder vanaf 1 januari 2011 geregistreerd moet zijn om in 2011 in aanmerking te komen voor toeslag. Nieuwe vraagouders worden hierover geïnformeerd als zij bij Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag doen voor kinderopvangtoeslag. Tijdens het invullen van deze aanvraag wordt gevraagd om het LRK-registratienummer van de gastouder. Daarbij wordt verwezen naar informatie op de site van Belastingdienst/Toeslagen waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat inschrijving in het LRK voorwaarde is voor het verkrijgen van toeslag. Voor het overige wordt dit onder meer ook vermeld op «rijksoverheid.nl». Daarnaast geldt voor de gastouderbureaus dat het verkrijgen van toeslag door een vraagouder van doorslaggevend belang is voor het tot stand komen van een bemiddelingsrelatie. Gastouderbureaus hebben er dus belang bij om (potentiële) vraagouders zo goed mogelijk te informeren over de registratie van hun (beoogde) gastouder.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de omstandigheden in 2010 zijn gewijzigd en dat de terugbetalingsplicht per 1 januari 2011 weer onverkort geldt. Zij vragen ook of er nog meer wetswijzigingen nodig zijn voor de registratie.

Met dit wetsvoorstel wordt formeel juridisch geëffectueerd dat de terugbetalingsplicht en de één-locatie-eis met terugwerkende kracht komen te vervallen vanaf 1 januari 2010. De terugbetalingsplicht had betrekking op 2010. Ouders moesten hun toeslag over heel 2010 terugbetalen als hun gastouder niet voor 1 september 2010 zou zijn aangemeld en voor 1 januari 2011 zou zijn geregistreerd. Deze eis komt met dit wetsvoorstel te vervallen. In 2011 is er geen terugbetalingsplicht met zulke verstrekkende gevolgen. Ouders hebben recht op toeslag als hun gastouder is geregistreerd. Mocht een gastouder uit het register worden verwijderd dan zet Belastingdienst/Toeslagen doorgaans circa na één maand de toeslagen stop en informeert de vraagouders hierover. Er hoeft dan niet over een heel jaar toeslag te worden terugbetaald, maar slechts de toeslag over de laatste maand5. Dit is mogelijk geworden nu het LRK operationeel is en is gekoppeld aan de systemen van Belastingdienst/Toeslagen. Er zijn geen andere wetswijzigingen met betrekking tot de registratie nodig.

De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten leges mogen vragen voor het inschrijven van een gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang.

Gemeenten mogen leges vragen voor dit soort dienstverlening. Dat vloeit voort uit de generieke bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en gemeenten. Dit is vastgelegd in de Gemeentewet. Hierin is ook bepaald dat gemeenten alleen reële kosten in rekening mogen brengen en geen winst mogen maken op dit soort diensten.

Het aantal voorzieningen waarop toezicht en handhaving van toepassing zijn, zal naar verwachting toenemen als gevolg van het vervallen van de één-locatie-eis. De leden van de CDA-fractie en van de ChristenUnie-fractie vragen hoe groot het aantal gastouders is dat naar verwachting opvang zal aanbieden op meer dan één adres?

Ik heb de Brancheorganisatie Kinderopvang gevraagd om een inventarisatie uit te voeren onder de tien grootste gastouderbureaus van Nederland. Deze bureaus hebben samen een marktaandeel van ongeveer 50% van de geregistreerde gastouders in Nederland. Deze inventarisatie, waarin ook is gevraagd naar de toekomstverwachtingen, maakt duidelijk dat ongeveer 5% van de geregistreerde gastouders op twee of meer locaties kinderen opvangt. Omdat sommige van deze gastouders zelfs op drie of meer locaties kinderen opvangen, zal het aantal locaties dat moet worden geregistreerd als gevolg van het vervallen van de één-locatie-eis naar verwachting toenemen met circa 6%. Op het huidige bestand van circa 50 000 geregistreerde gastouders zijn dit 3 000 extra locaties.

3. Toezicht en handhaving

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de prioriteitstelling in het toezicht plaatsvindt en om nog eens uiteen te zetten wat de regering verwacht van de GGD-en ten aanzien van de toetsing van locaties. Zij vragen of de GGD-en hiertoe in staat zullen zijn vanaf 1 januari 2012, gegeven het te verwachten groter aantal locaties als gevolg van het vervallen van de één-locatie-eis. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of deze uitbreiding van locaties gevolgen heeft voor toezicht en handhaving bij de kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang. Zij menen ook dat controle op toetsingskader B niet verplicht zou moeten zijn als de gastouder bij zichzelf thuis kinderen opvangt. Zij vragen welke voor- en nadelen de regering ziet bij het loslaten van deze verplichting.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke ontwikkelingen de regering verwacht voor het aantal locaties waarop geen toezicht wordt gehouden, als gevolg van deze uitbreiding van locaties. Welke maatregelen gaat de regering treffen indien blijkt dat de te stellen prioritering onvoldoende waarborgen biedt voor het toezicht op het toegenomen aantal locaties, zo vragen deze leden. Zij vragen ook of de regering met de GGD en gemeenten heeft overlegd over toezicht en handhaving op langere termijn, nadat alle locaties zijn opgenomen in het register. Wat was hiervan de uitkomst, of waarom heeft nog geen overleg plaatsgevonden, zo willen deze leden weten.

De leden van de SGP-fractie en van de SP-fractie vragen waarom het toezicht niet wordt verplaatst van de gastouders naar de gastouderbureaus. Kan de kwaliteit niet afdoende worden geborgd door meer eisen te stellen aan de gastouderbureaus, door deze bureaus structureel te controleren en hen verantwoordelijk te maken voor de controle van de opvanglocaties? De GGD zou dan steekproefsgewijs kunnen controleren bij de gastouders. De leden van de GroenLinks-fractie menen dat ook als gastouders bij zichzelf thuis kinderen opvangen controle op toetsingskader B niet verplicht zou moeten zijn. De GGD zou hier alleen steekproefsgewijs en op basis van signalen kunnen controleren. Zij vragen welke voor- en nadelen de regering ziet bij het loslaten van deze verplichting.

Zoals hierboven is aangegeven, is het extra aantal locaties waarop toezicht moet worden gehouden als gevolg van het vervallen van de één-locatie-eis beperkt. Met de VNG en GGD Nederland (GGD-NL) heb ik afgesproken dat het toezicht op de kinderopvang vanaf 2012 risicogestuurd wordt6. Kindercentra, gastouderbureaus en gastouders krijgen dan een lichter toezichtregime als uit GGD-onderzoek blijkt dat ze goed presteren en een zwaarder toezichtregime als blijkt dat ze slecht presteren. Binnen dat kader is eveneens afgesproken dat kindercentra en gastouderbureaus wel elk jaar worden bezocht door de GGD en dat gastouderbureaus intensief blijven worden gecontroleerd. Verder is afgesproken dat alle nieuwe locaties die worden aangemeld in ieder geval worden gecontroleerd, voorafgaand aan opname in het LRK.

Daar staat tegenover dat gastouders die al geregistreerd zijn niet meer allemaal elk jaar worden gecontroleerd. Dit geldt ook voor de gastouders die bij zichzelf thuis kinderen opvangen. Om het toezicht op de gastouders beter te laten aansluiten bij de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau, zal de GGD jaarlijks steekproefsgewijs een gedeelte van de gastouders die bij een gastouderbureau zijn aangesloten controleren, mede als onderdeel van de controle op het gastouderbureau. De omvang van deze steekproef wordt bepaald op basis van een risicoprofiel dat de GGD van het gastouderbureau maakt. Het gastouderbureau wordt vervolgens aangesproken op tekortkomingen bij de gastouders die aan het bureau zijn gekoppeld. Als er sprake is van meer dan incidentele tekortkomingen bij gastouders, zal er gehandhaafd worden bij het gastouderbureau. Op deze wijze wordt het gastouderbureau, meer dan tot nu toe het geval is, verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van de opvang bij de gastouders. Zo neemt ook de inspectiedruk op individuele gastouders af en wordt capaciteit vrijgespeeld om jaarlijks de kinderdagcentra en gastouderbureaus te kunnen inspecteren. Ik voer op dit moment nog overleg met de VNG en de GGD over de budgettaire kaders waarbinnen het toezicht en de handhaving kunnen plaatsvinden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan garanderen dat alle gastouders die op basis van toetsingskader A zijn geregistreerd, uiterlijk op 31 december 2011 ook gecontroleerd zijn op toetsingskader B. De leden van de ChristenUnie-fractie en van de VVD-fractie vragen of de GGD-en in staat zijn om de inspecties uit te voeren op de 40 000 locaties van gastouders die op het eigen woonadres opvang verzorgen en wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot deze inspecties. Zij willen ook weten of deze inspecties ten koste gaan van reguliere inspecties bij kinderdagverblijven.

Met GGD-NL is afgesproken dat in 2010 en 2011 40 000 adressen worden bezocht door de GGD-en, waaronder in ieder geval de adressen van gastouders die bij zichzelf thuis kinderen opvangen. Omdat in het LRK uiteindelijk geen 40 000 maar 34 000 gastouders zijn ingeschreven die op het eigen woonadres kinderen opvangen, mag worden verwacht dat deze adressen kunnen worden onderzocht door de GGD. De opvang bij vraagouders thuis wordt alleen door de GGD bezocht als er concrete aanwijzingen zijn dat deze opvang niet aan de eisen voldoet of op basis van afspraken met een gemeente over een uit te voeren steekproef. Om gemeenten en GGD-en in staat te stellen de extra taken op het terrein van toezicht en handhaving uit te voeren is in 2010 en 2011 respectievelijk € 10 mln en € 10,4 mln extra toegevoegd aan het gemeentefonds. Verder is afgesproken dat het toezicht op de kindercentra in de jaren 2010 en 2011 wordt versoberd. Zo hoeven bijvoorbeeld de kindercentra die bij inspectie in 2009 op de belangrijkste punten voldoende scoorden, in 2010 niet te worden geïnspecteerd. Voorts is met de VNG en GGD-NL afgesproken dat de GGD-inspecteur bij het onderzoek op locatie van een gastouder niet het gehele toetsingskader doorloopt, maar daaruit een selectie maakt aan de hand van wat hij/zij ter plaatse aantreft. Ook is afgesproken dat het bezoek gemiddeld één uur duurt. Met de VNG en GGD-NL is er overeenstemming over dat het toezicht in 2010 en 2011 op deze wijze haalbaar is.

Ik beschik niet over informatie over de stand van zaken met betrekking tot inspecties. Deze gegevens zijn slechts beschikbaar op het niveau van individuele gemeenten. In de nabije toekomst zal ik wel over dit soort beleidsinformatie kunnen beschikken, omdat door de invoering van de GIR inspectie- en handhavinginformatie beschikbaar komt op landelijk niveau. De GIR is op dit moment gedeeltelijk operationeel en zal naar verwachting begin 2012 volledig operationeel zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de gemeenten voldoende middelen en capaciteit hebben om de inspecties te verrichten. Zij vragen waar zich knelpunten voordoen, of gemeenten hebben gemeld dat zij problemen ondervinden door de wijzigingen, en zo ja welke gemeenten dat zijn en welke problemen zij melden. Zij vragen voorts of bekend is hoeveel keer gemeenten hebben moeten handhaven bij gastouders.

VNG en GGD-NL hebben aangegeven dat toezicht en handhaving op de wijze zoals hierboven is beschreven, kan worden uitgevoerd in de jaren 2010 en 2011. Ik heb de indruk dat het overgrote deel van de gemeenten hierin slaagt. Niettemin hebben enkele gemeenten aangegeven wegens financiële problemen het toezicht op de gastouders anders te willen inrichten. De opvattingen van deze gemeenten over de inrichting van het toezicht zijn in lijn met mijn voornemens om het toezicht op de kinderopvang, na de strenge controle in het overgangsjaar 2011, vanaf 1 januari 2012 meer risicogestuurd te maken. Het zou echter in strijd zijn met de huidige wet- en regelgeving en met de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt met de VNG en GGD-NL als deze gemeenten in 2010 en 2011 geen volledig toezicht zouden uitoefenen op de gastouders. Ik heb deze gemeenten hierover geïnformeerd en hen verzocht om de inspecties in 2011 te blijven uitvoeren. Gegevens over handhavingmaatregelen bij de reeds geregistreerde gastouders zijn vooralsnog alleen op gemeentelijk niveau beschikbaar. Met de invoering van de GIR in 2012 komt dit soort informatie ook beschikbaar op rijksniveau. Wel is bekend dat in 2010, op grond van GGD onderzoek, in 2 348 gevallen een verzoek tot inschrijving in het LRK van een gastouder is geweigerd.

De leden van de fracties van de PvdA en VVD vragen naar de wijze waarop de GGD controle uitoefent op de locaties die nu nog niet zijn geregistreerd. Gebruiken GGD-en de informatie die bij de gastouderbureaus beschikbaar is over de niet geregistreerde locaties? Worden deze locaties steekproefsgewijs gecontroleerd? Heeft de tijdelijke wijze van registreren, waardoor niet alle opvangadressen in beeld zijn, gevolgen voor de kwaliteit van de opvang?

Met GGD-NL is afgesproken dat de GGD-en in 2011 prioriteit geven aan het onderzoek van opvanglocaties bij een gastouder thuis. Een niet geregistreerde tweede (of derde etc.) locatie van een gastouder is altijd een locatie bij een vraagouder thuis. Gastouders moeten immers in ieder geval de locatie bij zichzelf thuis laten registreren als daar opvang plaatsvindt. Het is in lijn met eerdere afspraken dat GGD-en aan tweede en derde locaties minder prioriteit toekennen. De GGD oefent op dit moment slechts incidenteel controle uit op niet geregistreerde locaties. Dit gebeurt uitsluitend als er duidelijke signalen zijn dat de opvang op een dergelijke locatie niet aan de eisen voldoet. In dat geval wordt de GGD doorgaans getipt door derden en is het niet nodig om adresgegevens op te vragen bij het gastouderbureau. In dit kader is voorts relevant dat het aantal niet geregistreerde tweede en derde locaties beperkt is en dat de overgangsperiode tot aan registratie van deze locaties in 2012 relatief kort is. Aangezien tevens kan worden aangenomen dat de kans groter is dat de veiligheid en hygiëne op orde is in het huis van een vraagouder, dat al is ingericht op de aanwezigheid van kinderen, dan in het huis van een gastouder (waar niet altijd kinderen wonen), zie ik geen structurele bedreiging voor de kwaliteit van de opvang.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waar de aanname op is gebaseerd dat in het geval een gastouder is geregistreerd met één opvanglocatie ook eventuele andere, niet geregistreerde opvanglocaties van deze gastouder zullen voldoen aan toetsingskader B.

In de toelichting op het wetsvoorstel wordt betoogd dat de kans groter is dat een tweede locatie dan aan de eisen voldoet. Dit is gebaseerd op de wetenschap dat deze gastouder in ieder geval voldoet aan toetsingskader A en in het geval de opvang bij de gastouder thuis plaatsvindt, ook aan toetsingskader B. Dit betreft dus gastouders die goed op de hoogte zijn van de eisen die worden gesteld aan de locatie. Dit verhoogt de kans dat ook een tweede locatie aan de eisen voldoet.

4. Gevolgen voor de uitvoering

Omdat de niet-geregistreerde locaties steekproefsgewijs kunnen worden gecontroleerd door gebruik te maken van gegevens van de gastouderbureaus, vragen de leden van de GroenLinks-fractie of het wel nodig is om alle opvanglocaties te registreren in het Landelijk Register Kinderopvang. Dient de registratie nog een ander doel dan de GGD informatie in handen te geven om controle te kunnen uitvoeren, zo vragen deze leden. Zij vragen tevens of een kosten-batenanalyse is gemaakt, door het Landelijk Register Kinderopvang niet uit te breiden en te volstaan met registratie van gastouders en gastouderbureaus.

Registratie van alle locaties waar kinderen worden opgevangen is nodig om volledig transparant te maken of een locatie aan de eisen voldoet én recht geeft op kinderopvangtoeslag. Als een locatie niet in het LRK wordt geregistreerd, en de gastouder stopt de opvang op deze locatie, kan Belastingdienst/Toeslagen niet vaststellen dat het recht op toeslag van vraagouders voor deze locatie is komen te vervallen. Deze vraagouders kunnen dan niet per direct hierover worden geïnformeerd en de toeslag kan niet per direct worden stopgezet. Definitieve vaststelling van het recht op toeslag is dan eveneens niet goed mogelijk.

Vraagouders die gebruik willen maken van een niet-geregistreerde locatie kunnen bovendien niet met zekerheid vaststellen of deze locatie aan de eisen voldoet. Zo zou de situatie zich kunnen voordoen dat een gemeente op grond van een GGD-rapport, opdracht heeft gegeven om de opvang te sluiten, waarna de opvang informeel is voortgezet of opnieuw van start is gegaan. Het niet registreren van tweede (of derde etc.) locaties zou daarom de voordelen van het LRK ernstig ondergraven. Dit is derhalve geen optie.

Overigens is het alternatief dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd, steekproefsgewijze controle van niet-geregistreerde locaties, alleen mogelijk voor zover gastouderbureaus over betrouwbare informatie beschikken over het aantal niet geregistreerde locaties en over de adressen van deze locaties. Een van de redenen van het instellen van het Landelijk Register Kinderopvang was nu juist dat dat niet altijd het geval is.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er per opvanglocatie niet twee geregistreerde gastouders opgenomen kunnen worden in het Landelijk Register Kinderopvang.

De beweegredenen om uit te sluiten dat op het adres van de gastouder twee of meer voorzieningen voor gastouderopvang worden geregistreerd, zijn van beleidsinhoudelijke aard en niet van technische aard. In de eerste plaats zou het mogelijk maken van meer voorzieningen op één adres leiden tot onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de kinderen die worden opgevangen op dat adres. Zo zou bijvoorbeeld de situatie kunnen ontstaan dat één van beide gastouders kinderen opvangt die niet via het eigen gastouderbureau zijn geworven, maar via het bureau van de andere gastouder. De ouders van deze kinderen hebben dan afspraken gemaakt met het andere bureau en de andere gastouder. Ik hecht er zeer aan dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen helder is en blijft belegd.

In de tweede plaats speelt hierbij een rol dat in de wet een onderscheid wordt gemaakt tussen kindercentra en gastouderopvang. Als op een locatie meer dan zes kinderen tegelijkertijd worden opgevangen is sprake van een kindercentrum en gelden andere, zwaardere eisen dan voor de gastouderopvang. Het toestaan van twee voorzieningen voor gastouderopvang op het adres van de gastouder kan ertoe leiden dat op dat adres meer dan zes kinderen tegelijkertijd worden opgevangen. Daarmee wordt het heldere onderscheid dat in de wet wordt gemaakt tussen kindercentra en gastouderopvang ondergraven.

In de derde plaats wordt deze mogelijkheid uitgesloten omdat anders het risico zou ontstaan dat vraagouders dubbel toeslag aanvragen voor dezelfde uren opvang door twee gastouders.

De vraag van de leden van de SP-fractie is mogelijk ingegeven door de wens van partners om samen op de kinderen te passen. In dat kader is relevant dat de regelgeving niet uitsluit dat de partner van een gastouder aanwezig is tijdens de opvang, en hand-en-spandiensten verleent. Voorwaarde is wel dat de persoon die als gastouder is geregistreerd tijdens opvanguren aanwezig is en dus verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kwaliteit van de opvang. De partner moet over een Verklaring omtrent gedrag beschikken.

De leden van de D66-fractie vragen om in te gaan op de mogelijkheden die vraagouders hebben om een klacht in te dienen over een gastouder. Zij vragen waar vraagouders met deze klachten terecht kunnen, wat er met deze klachten gebeurt en of dit kan leiden tot inspectie bij de desbetreffende gastouder. De leden zijn benieuwd of het voorliggende wetsvoorstel invloed heeft op deze procedure.

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de terugbetalingsplicht en de één-locatie-eis te laten vervallen. Het wetsvoorstel heeft dus geen relatie met de wijze waarop klachten worden afgehandeld. Het klachtrecht van vraagouders is geregeld in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ). Op grond van deze wet is de houder van een gastouderbureau verplicht om een regeling te treffen voor de behandeling van klachten jegens deze houder of jegens personen die bij deze houder werken. Deze houder is ook verplicht om deze regeling onder de aandacht te brengen van de ouders. De houder van een gastouderbureau moet daarom een eigen klachtencommissie hebben of zijn aangesloten bij een regionale of landelijke klachtencommissie. Klachten over individuele gastouders kunnen niet rechtstreeks aan de klachtencommissie van een gastouderbureau worden voorgelegd. Een vraagouder moet een dergelijke klacht indienen bij het gastouderbureau. Als het gastouderbureau naar het oordeel van de vraagouder in gebreke blijft, kan de vraagouder in tweede instantie een klacht indienen tegen het gastouderbureau. Dergelijke klachten leiden thans niet tot inspectie bij de gastouder. In het kader van het risicogestuurde toezicht op de gastouderbureaus en de gastouders ligt het in de rede dat deze gastouders in de toekomst juist wel door de GGD worden bezocht. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd dat ik in september met een visie zal komen op marktwerking in de kinderopvang. De positie van ouders en de vormgeving van het klachtrecht zullen daar onderdeel van uitmaken.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat het (privé)adres van de gastouders niet voor iedereen te zien is in het Landelijk Register Kinderopvang.

De locatie waar de opvang plaatsvindt, is zichtbaar in het LRK. Dit is nodig om vraagouders zekerheid te kunnen bieden dat de opvang waar zij gebruik van (willen) maken voldoet aan de kwaliteitseisen en recht geeft op kinderopvangtoeslag. Dit is voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens, dat daar geen overwegende bezwaren tegen had. Het belang van transparantie over de kwaliteit van de opvang en de rechtmatigheid van toeslagen gaat boven de persoonlijke bezwaren van individuele gastouders en vraagouders. Ik wil dan ook aan deze opzet vasthouden. Ik overweeg wel om het mogelijk te maken dat in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien een gastouder aantoonbaar veiligheidsrisico’s loopt, hierop een uitzondering wordt gemaakt7.

5. Financiële consequenties

De leden van de CDA-fractie en van de GroenLinks-fractie vragen om een specificatie van de € 4 mln die is begroot om het registratiesysteem aan te passen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom deze kosten worden gedekt binnen het artikel kinderopvang. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering zich de ergernis van deze fractie kan voorstellen over de benodigde € 4 mln, onder verwijzing naar het amendement Van Gent8 van juni 2009 waarin werd voorgesteld om de één-locatie-eis te schrappen. De leden van de VVD-fractie vragen of deze kosten nog verder kunnen oplopen en de leden van de PvdA-fractie vragen of er in de tussenliggende periode, tot aan het moment waarop alle voorzieningen zijn geregistreerd, nog extra kosten worden gemaakt voor de registratie van voorzieningen.

Voor het aanpassen van de systemen en van het registratieproces is een bedrag van maximaal € 4 mln begroot. Daarbij is rekening gehouden met kosten voor het aanpassen van de systemen van het LRK en de GIR en voor het aanpassen van de koppeling van het LRK aan het toeslagensysteem van Belastingdienst/Toeslagen. Verder worden kosten gemaakt voor het testen van de aangepaste systemen en voor het in beheer nemen van deze systemen. Tenslotte zijn kosten begroot voor het aanpassen van de procedures en formulieren die gemeenten, gastouderbureaus en gastouders hanteren in het registratieproces. De benodigde aanpassingen zijn inmiddels voldoende bekend en op basis daarvan kan ik de verwachting uitspreken dat een substantieel deel van het begrote bedrag niet behoeft te worden uitgegeven.

Deze kosten worden gedekt binnen het artikel kinderopvang omdat deze kosten uitsluitend worden gemaakt in het kader van de doelstellingen die aan dit artikel ten grondslag liggen. Er worden geen extra kosten gemaakt voor de registratie van voorzieningen tot aan het moment waarop alle voorzieningen zijn geregistreerd.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel ouders in 2011 toeslag moesten terugbetalen omdat de gastouder niet geregistreerd was.

Begin 2011 is een start gemaakt met de koppeling van gegevens in het LRK aan de gegevens in de systemen van Belastingdienst/Toeslagen. De Kamer is hierover geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de leden Omzigt en Van Hijum9 en in een brief die ik samen met de Staatssecretaris van Financiën heb gestuurd10. In april 2011 hebben circa 9 800 vraagouders een beschikking ontvangen van Belastingdienst/Toeslagen waarin zij worden geïnformeerd dat hun toeslag wordt stopgezet of verlaagd omdat hun opvangvoorzienig niet is ingeschreven in het LRK. Van deze 9 800 gastouders maakten circa 2 600 vraagouders gebruik van gastouderopvang. Deze ouders dienen hun toeslag terug te betalen vanaf 1 januari 2011. Voorts hebben circa 9 000 vraagouders die gebruik maken van gastouderopvang of een kindercentrum een onjuist LRK-nummer aangeleverd. De koppeling van deze vraagouders aan de systemen van Belastingdienst/Toeslagen is nog in behandeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel ouders hun toeslag over 2010 hadden moeten terugbetalen als deze wetswijziging er niet was gekomen, en welk bedrag daarmee zou zijn gemoeid. Zij willen ook weten hoeveel gastouders in dat geval toch op 1 september het diploma zouden hebben gehaald.

Omdat de situatie als gevolg van de motie Van Gent en Kooiman2 ingrijpend is gewijzigd, is het niet mogelijk om antwoord te geven op deze vragen. In de periode voor het aannemen van deze motie golden er twee eisen: de gastouder moest worden aangemeld voor 1 september 2010 en worden geregistreerd voor 1 januari 2011. Aan deze eisen was een sterke prikkel verbonden: als hieraan niet werd voldaan, moesten de ouders soms zeer grote bedragen aan toeslag terugbetalen. Na het aannemen van de motie was er een andere veel zwakkere prikkel: als de gastouder niet op 1 januari 2011 is geregistreerd, maar (bijvoorbeeld) op 1 februari 2011, moet «slechts» toeslag worden terugbetaald over één maand en niet over een heel jaar. Omdat deze prikkels zozeer zijn gewijzigd, is het niet mogelijk om een antwoord op deze vragen af te leiden uit de feitelijke aantallen op enig moment aangemelde en geregistreerde gastouders.

Het aantal locaties waar gastouderopvang plaatsvindt, zal toenemen als gevolg van het vervallen van de één-locatie-eis. De leden van de GroenLinks-fractie en van de PvdA-fractie vragen wat de budgettaire consequenties hiervan zijn voor toezicht en handhaving. Op basis van hoeveel voorzieningen is het huidige budget voor toezicht en handhaving geraamd, en wat is de nieuwe raming, zo vragen de leden van GroenLinks.

Voor 2010 en 2011 is met de VNG en met GGD-NL afgesproken dat de taken op het terrein van toezicht en handhaving worden uitgevoerd binnen het beschikbare budget van € 21,9 mln in 2010 en € 22,3 mln in 201112. Dat doen zij onder meer door te prioriteren in het toezicht op gastouderopvanglocaties. Voor 2012 en verder moeten nog afspraken met de VNG en GGD-NL worden gemaakt. Het huidige aantal geregistreerde voorzieningen voor kinderopvang en de toekomstverwachting over het aantal registraties dat daar nog bij komt, vormt de basis voor dit gesprek.

De leden van de GroenLinks-fractie willen graag inzicht in de verschillende ramingen van het aantal gastouders, te beginnen bij de eerste raming van 8 000 gastouders.

De discussie over het aantal gastouders dat na de wetswijzigingen op het terrein van de gastouderopvang zou overblijven speelde in 2009, bij de behandeling van het wetsvoorstel gastouderopvang in de Tweede Kamer. In correspondentie en debatten met uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in die tijd aangegeven dat de raming van het aantal gastouders werd gemaakt op een moment dat het stelsel zeer in beweging was. Het aantal van 8 000 gastouders is toen als absolute ondergrens gepresenteerd. In het voorjaar van 2010 bleek dat zowel het aantal gastouders als het aantal ouders dat gebruik maakt van gastouderopvang na de wetswijziging aanzienlijk hoger zou zijn dan eerder werd verondersteld. Mijn ambtsvoorganger heeft daarop maatregelen genomen. De hogere uitgaven aan gastouderopvang zijn opgevangen door een tabelaanpassing die per 2011 is ingegaan. Verder zijn extra middelen ter beschikking gesteld om ervoor te zorgen dat alle gastouders op tijd aan de deskundigheidseisen zouden kunnen voldoen. Ook zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor gemeenten en GGD-en om de gastouders op tijd te kunnen inspecteren en te kunnen registreren in het LRK.

De leden van de D66-fractie vragen of dit wetsvoorstel invloed heeft op het aantal gastouders en zo ja of de regering dit kan kwantificeren. De leden van de VVD-fractie vragen of, en zo ja in hoeveel gevallen, deze wetswijziging zal leiden tot extra aanvragen voor kinderopvangtoeslag.

Hierbij is relevant dat een eventueel effect van de motie die pleitte voor het vervallen van de één-locatie-eis in 2010 zichtbaar moet zijn geweest. De motie is in juli 2010 aangenomen en vanaf dat moment was in de sector duidelijk dat deze eis zou komen te vervallen. Een eventueel effect op de uitgaven kinderopvangtoeslag moet dus zichtbaar zijn in het eerste kwartaal na indiening van deze motie. Van een dergelijk effect is echter geen sprake. De uitgaven blijven in deze periode volledig stabiel. Dit is overigens in overeenstemming met de uitkomsten van onderzoek dat medio 2010 is verricht naar de effecten van de toen nog geldende één-locatie-eis13. Slechts 1% van de ondervraagde vraagouders gaf aan hiervan last te ondervinden en maakte daarom geen gebruik meer van gastouderopvang. Het schrappen van deze eis heeft dus geen aanzuigende werking gehad. De raming is daarom niet aangepast.

ARTIKELSGEWIJS

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom bij artikel 3.6b gekozen is voor de mogelijkheid om verschillende leden van het artikel op verschillende momenten te kunnen laten vervallen.

Hiervoor is gekozen omdat er in 2012 een (korte) overgangstermijn nodig zal zijn om alle dan bestaande tweede (en derde etc.) voorzieningen in het LRK te registreren. De leden 2 t/m 5 komen te vervallen aan het begin van deze overgangstermijn, opdat alle nieuwe tweede (en derde etc.) voorzieningen vanaf dat moment zullen worden geregistreerd. De leden 1 en 6 komen te vervallen aan het eind van deze overgangstermijn, als alle bestaande tweede (en derde etc.) voorzieningen voor gastouderopvang zijn geregistreerd. Daarmee wordt geborgd dat ouders die gebruik maken van een bestaande tweede (en derde etc.) voorziening gedurende de overgangstermijn hun recht op toeslag behouden.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 693, nr. 5.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 874, nr. 74.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2009–2010, 31 874, nr. 72.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 120.

X Noot
5

Het terugbetalen van toeslag over een langere periode kan wel voorkomen in de eerste maanden van 2011. Dit is mogelijk omdat in die periode de koppeling van het LRK aan de systemen van Belastingdienst/toeslagen tot stand wordt gebracht.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2010–2011, 31 322, nr. 120.

X Noot
7

Zie ook Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen nrs. 1299 en 1300.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 874, nr. 19.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen nr. 1819.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2010-2-11, 31 322, nr. 118.

X Noot
12

Dit is inclusief de extra bijdrage van € 10 mln in 2010 en € 10,4 mln in 2011.

X Noot
13

Evaluatie één locatie regel voor gastouderopvang, Intomart juni 2010, zie Kamerstukken II, 31 874 nr. 71.

Naar boven