Bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob in de
Eerste Kamer heb ik in de tweede nadere memorie van antwoord toegezegd een scenarioverkenning
te doen van de mogelijkheden om bestuursorganen bij de uitvoering van het eigen onderzoek
in de zin van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
(hierna: Wet Bibob) meer armslag te bieden (Kamerstukken I 2013/14, 32 676, H, p. 3). De Wet Bibob maakt integriteitsbeoordelingen mogelijk bij het aangaan of
al dan niet continueren van een rechtsverhouding met een wederpartij in sectoren die
kwetsbaar zijn voor criminele activiteiten.
Ter uitvoering van deze toezegging heeft het WODC aan «Pro Facto» (Rijksuniversiteit
Groningen) gevraagd de betreffende scenarioverkenning uit te voeren.
Het bijgevoegde rapport «De Wet Bibob en het eigen onderzoek van bestuursorganen,
een verkenning van scenario’s»1 is het resultaat daarvan.
Uit het rapport vloeit enerzijds voort dat de uitvoeringspraktijk van de Wet Bibob
nog kan worden verbeterd. Anderzijds wordt geconcludeerd dat een ontwikkeling naar
een systeem waarbij een bestuursorgaan dat deelneemt aan een Regionaal informatie-
en expertisecentrum (RIEC) dat is gericht op geïntegreerd handhavend optreden bij
de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, over ruimere onderzoeksbevoegdheden
beschikt zodat met ondersteuning van een RIEC zelfstandig eenvoudiger zaken kunnen
worden afgedaan – en het Landelijk Bureau Bibob adviseert ten aanzien van complexere
zaken – doeltreffender is dan het huidige systeem van de Wet bibob.
Het rapport, de daarin opgenomen bevindingen en de suggesties van mogelijkheden van
een scenario waarbij bestuursorganen sneller en doeltreffender de Wet Bibob kunnen
toepassen, spreken mij aan. Met de betrokken partners zal ik de mogelijkheden voor
ruimere onderzoeksbevoegdheden voor bestuursorganen bij de toepassing van deze wet
verder verkennen, de rol van de RIEC’s daarbij betrekken en nader uitwerken in welke
gevallen waarin en onder welke voorwaarden informatie kan worden gedeeld en waarbij
de belangen van de bescherming van de privacy van belanghebbenden in het oog houden.
Ik zal daar de resultaten van de eveneens aan de Tweede Kamer toegezegde monitor van
de Inspectie Veiligheid en Justitie, de resultaten van het door het Landelijk Bureau
Bibob uitgevoerde «Stromanonderzoek» en de aanbevelingen van een ambtelijke werkgroep
tot versterking van de samenwerking in het Bibob-proces bij betrekken. Deze onderzoeken
zullen op korte termijn worden afgerond.
Op basis van deze scenarioverkenning en de drie hiervoor genoemde rapporten zal ik
een nadere uitwerking aanbieden en mijn daarop gebaseerde beleidsvoornemens omtrent
de eigen onderzoeksbevoegdheden van bestuursorganen bij de toepassing van de Wet Bibob.