32 663 (R1934) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Zweden ter bevordering van de economische betrekkingen; Parijs, 10 september 2009

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 februari 2011. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 maart 2011.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 februari 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 september 2009 te Parijs totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Zweden ter bevordering van de economsche betrekkingen (Trb. 2009, 174 en Trb. 2010, 132).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao en Sint Maarten gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 25 februari 2011 over te leggen aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Het onderhavig verdrag met Zweden is op 10 september 2009 te Parijs tot stand gebracht. Het verdrag is supplementair aan het op dezelfde dag totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Zweden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 173). Indien dit belastinginformatieverdrag wordt opgezegd, wordt het onderhavige Verdrag ook beëindigd. Het Verdrag heeft als doel de economische diversiteit van Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) te bevorderen. De goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Het Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en vertegenwoordigers van de «Nordic Steering Group on exchange of information» (NSG). De NSG is een project van de Ministers van Financiën van de Noordse landen (Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden met inbegrip van de Deense overzeese gebiedsdelen, de Faeröer en Groenland). Primaire bedoeling van het project is dat de genoemde landen gezamenlijk in onderhandelingen treden met landen – in dit geval de voormalige Nederlandse Antillen – over verdragen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s). Onderdeel van het beleid in het kader van het NSG-project is om naast die belastinginformatieverdragen tevens verdragen ter bevordering van de economische betrekkingen met zoveel mogelijk verdragspartners aan te gaan.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

In dit artikel zijn de voor het Verdrag van toepassing zijnde belastingen opgesomd. Voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) betreft dit de inkomstenbelasting, de winstbelasting en de opcenten op de inkomsten- en winstbelasting en voor Zweden de nationale inkomstenbelasting.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat een nadere omschrijving van de verdragsluitende partijen en de grondgebieden waarop het Verdrag van toepassing is. Tevens worden het begrip onderneming («lichamen») en de competente autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd.

Artikel 3 Inwoner

In dit artikel wordt de fiscale woonplaats van een onderneming vastgesteld. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een onderneming als inwoner van een van de Partijen aangemerkt indien deze onderneming ingevolge de wetgeving van die Partij aldaar belastingplichtig is op grond van zijn vestigingsplaats, verblijf, plaats van feitelijke leiding of een ander soortgelijke criterium. Lichamen die slechts beperkt aan belasting zijn onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die staat of van vermogen dat in die staat is gelegen, zijn uitgezonderd van de toepassing van dit Verdrag.

In het tweede lid is bepaald dat, indien door de toepassing van het eerste lid een situatie van dubbele fiscale woonplaats ontstaat, de Partijen een inspanningsverplichting hebben om dit probleem in onderlinge overeenstemming te regelen.

De verdragspartijen sluiten voor de toelichting op dit artikel aan bij het commentaar op het OESO-modelverdrag.

Artikel 4 Vermijden van dubbele belasting

Ter stimulering van de economische activiteiten van Zweedse ondernemingen in Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), verleent Zweden een aantal fiscale voordelen aan bedrijven, met een fiscale woonplaats in Zweden, die bepaalde ondernemingsactiviteiten ontplooien in Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) middels een vaste inrichting of een filiaal.

In het eerste lid is bepaald dat Zweden een vermindering van de belasting zal verlenen aan Zweedse ondernemingen die met behulp van een vaste inrichting in Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) aldaar winsten behalen met ondernemingsactiviteiten als genoemd in artikel 5 van het Verdrag. De vermindering bedraagt het bedrag aan belasting welk verschuldigd is in Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) over de winsten uit deze vaste inrichting. Hieronder worden tevens verstaan belastingen die verschuldigd zouden zijn, maar waarvoor als gevolg van een wettelijke stimuleringsregeling een tijdelijke belastingvrijstelling of vermindering is verleend.

Indien een lichaam, met een fiscale woonplaats in Zweden 100% van de stemrechten heeft in een onderneming gevestigd in Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), verleent Zweden op grond van het tweede lid een vrijstelling van de belasting op de dividenden afkomstig uit de dochtervennootschap uit Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Aan deze vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat de dividenden ook in puur binnenlandse verhoudingen zouden zijn vrijgesteld in Zweden, zodat geen ongelijkheid wordt gecreëerd tussen belangen in binnenlandse en buitenlandse dochtermaatschappijen van Zweedse moedermaatschappijen. Conform het eerste lid wordt ook in het tweede lid het vereiste gesteld dat de vrijstelling alleen betrekking heeft op ondernemingsactiviteiten als genoemd in artikel 5 van het Verdrag.

In het derde lid is bepaald dat de vermindering van dubbele belasting voor winsten uit vaste inrichting en de vrijstelling voor deelnemingsdividenden worden verleend voor een periode van 10 jaren. Deze periode kan bij onderling overleg tussen de competente autoriteiten van de beide staten worden verlengd.

De verdragspartijen sluiten voor de definitie van het begrip «vaste inrichting» aan bij de definitie in het OESO-modelverdrag.

Artikel 5 Activiteiten waarop dit Verdrag van toepassing is

Voor de toepassing van artikel 4 worden de buitenlandse winst en de dividenduitkering uit hoofde van een buitenlandse deelneming vrijgesteld voorzover deze afkomstig zijn uit ondernemingsactiviteiten als genoemd in de onderdelen a tot en met g in het eerste lid. Het moet daarbij gaan om actief ondernemen; financieringsactiviteiten buiten de normale bedrijfsvoering zijn expliciet uitgezonderd.

Het recht van een onderneming, met een fiscale woonplaats in Zweden, om in Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) ondernemingsactiviteiten als genoemd in het eerste lid te ontplooien, is ter toetsing voorbehouden aan Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Artikel 6 Procedure voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling overleg voor situaties waarin belastingplichtigen worden geconfronteerd met een belastingheffing in strijd met het Verdrag. In het eerste lid is bepaald dat de belastingplichtige, binnen een termijn van drie jaren nadat een dergelijke situatie is ontstaan, een verzoek kan indienen bij de competente autoriteit van de staat waarin hij inwoner is tot het opstarten van een onderlinge overlegprocedure. Bij een dergelijke procedure treden de competente autoriteiten van de beide Partijen in overleg om tot een gezamenlijke oplossing te komen, waarmee belastingheffing die niet in overeenstemming is met het onderliggende Verdrag, kan worden weggenomen.

Het tweede lid geeft een inspanningsverplichting voor beide Partijen weer. Indien de bezwaren waaraan het verzoek ten grondslag ligt, gerechtvaardigd blijken te zijn en de aangezochte competente autoriteit niet in staat is zelf tot een bevredigende oplossing te komen, treedt hij in overleg met de competente autoriteit van de andere staat om tot een gezamenlijke oplossing te komen. De uitkomst van de onderlinge overlegprocedure dient te worden geïmplementeerd. Doorgaans zal dit geschieden door middel van het aanbrengen van een correctie in de belastingaanslag. Indien op het moment dat een correctie wordt aangebracht de aanslag in Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) al onherroepelijk vaststaat, zal het aanbrengen van een corresponderende correctie geschieden door een ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit is vastgelegd in artikel 12 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17 december 2007, P.B. 2007, no. 110).

Het derde lid geeft de inspanningsverplichting van beide Partijen weer om alle problemen die opkomen bij de interpretatie en de uitvoering van het Verdrag middels een onderlinge overlegprocedure op te lossen.

In het vierde lid is bepaald dat de competente autoriteiten direct met elkaar in contact kunnen komen om tot een oplossing te komen als bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking op de dertigste na de laatste kennisgeving van één der Partijen dat aan alle voorwaarden voor de inwerkingtreding is voldaan. Het Verdrag is van toepassing op inkomsten verdiend in enig fiscaal boekjaar op of na 1 januari van een kalenderjaar volgend op het jaar waarop het Verdrag in werking is getreden.

In het tweede lid is bepaald dat dit verdrag supplementair is aan het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Koninkrijk Zweden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Parijs, 10 september 2009; Trb. 2009, 173). Het onderhavige Verdrag treedt daarom pas inwerking indien dat Verdrag ook in werking is getreden.

Artikel 8 Beëindiging

Dit artikel regelt de opzegging van het Verdrag. Het Verdrag is supplementair aan het hiervoor genoemde belastinginformatieverdrag. Indien dit belastinginformatieverdrag wordt beëindigd, heeft dit ook consequenties voor het onderhavige Verdrag. In het tweede lid is bepaald dat op het moment dat dit belastinginformateerdrag wordt opgezegd, het onderhavige Verdrag ook wordt beëindigd.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) . De staatkundige hervorming – waarbij het land de Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao en Sint Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben verkregen – heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die tussen de Nederlandse Antillen en derde landen gelden. De internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit de verdragen gaan van rechtswege over op de rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten de landen Curaçao en Sint Maarten. Daarnaast blijft het Verdrag van toepassing op het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven