Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2019
Mede namens de Minister voor rechtsbescherming bericht ik u als volgt over de stand
van zaken bij de evaluatie van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven.
Naar aanleiding van het AO Ondernemen en bedrijfsfinanciering in april jl. (Kamerstuk
32 637, nr. 375) is de regering verzocht1 om een wetswijziging voor te bereiden waarmee de betaaltermijn van 30 dagen de wettelijke
norm wordt. Ik heb u toen gezegd dat ik het noodzakelijk acht de evaluatie van de
Wet betaaltermijnen grote bedrijven hierbij te betrekken. Ook heb ik aangegeven2 dat de cijfers over de gerealiseerde betaaltermijnen tussen ondernemingen tot en
met medio 2019 beslissend zullen zijn voor een aanscherping van de regeling.
Inmiddels heb ik de beschikking over deze cijfers en dat levert het volgende beeld
op:
De gemiddelde betaaltermijn tussen ondernemingen is in de afgelopen jaren licht afgenomen,
maar ditzelfde kan niet gezegd worden over de betalingen aan het mkb. Deze termijnen
vertonen geen verbetering, ondanks de maximering van de toelaatbare betaaltermijnen
op 60 dagen voor betalingen van grote bedrijven aan het mkb op initiatief van uw Kamer
per 1 juli 2017.
Deze cijfers geven mij aanleiding een aanscherping van de wettelijk betaaltermijn
tot 30 dagen in gang te zetten.
Een goed draaiende economie geeft minder aanleiding tot lange betaaltermijnen dan
een moeizaam draaiende economie. Daarom vind ik het zorgelijk dat de betaaltermijnen
ook in recente jaren niet de gewenste ontwikkeling laten zien. Het geeft verder te
denken dat betalingen van grote bedrijven in de richting van het mkb een minder gunstige
ontwikkeling laten zien dan de algemene, licht dalende tendens.
Bij het evaluatieonderzoek dat ik laat uitvoeren naar de werking van de Wet betaaltermijnen
grote bedrijven zal vooral worden gekeken naar de oorzaken achter deze cijfers.
Het probleem van late betalingen heeft namelijk meerdere mogelijke oorzaken. Zo kunnen
de tussen ondernemers en bedrijven of overheid onderling overeengekomen betaaltermijnen
(te) lang zijn, dat is een aspect waar een wettelijke regeling het verschil kan maken.
Daarnaast is het echter ook mogelijk dat de overeengekomen termijn niet wordt nageleefd.
Dit kan ook weer verschillende oorzaken hebben, zoals administratief onvermogen, financieel
onvermogen of bewust vertraagde betaling (bijvoorbeeld omdat de debiteur dit opportuun
vindt).
En tot slot, wanneer een overschrijding van de afgesproken termijn zich voordoet,
moet de crediteur de afweging maken of, en zo ja, hoe, hij zijn debiteur daarop gaat
aanspreken.
In hoeverre het aanscherpen van de wet naar een maximale betaaltermijn van 30 dagen
tussen grote afnemers en mkb-leveranciers volstaat om verbetering af te dwingen, is
mede afhankelijk van hoe de praktijk omgaat met de wettelijke regeling en van de achterliggende
oorzaken van de wanbetaling. In de evaluatie zullen de naleving van wetgeving, de
mate waarin van partijen mag worden verwacht dat zij daarin zelf een handhavende rol
spelen en de eventuele knelpunten die zich daarbij in de praktijk voordoen aan de
orde komen.
Ik verwacht u de resultaten van het evaluatieonderzoek, waarbij ik ook zal aangeven
wat dit inhoudelijk betekent voor de wetgeving en het flankerend beleid, kort na de
jaarwisseling te kunnen toesturen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer