Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juni 2014
In het ordedebat van dinsdag 13 mei 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 81, Regeling
van Werkzaamheden) heeft het lid Geurts mij verzocht u een brief te sturen over faillissementen
in de land- en tuinbouw, specifiek de groentesector en de champignonteelt.
Onderstaand ga ik eerst kort in op het aantal faillissementen in de land- en tuinbouw
en meer specifiek in de groentesector. Vervolgens zal ik u mijn beleid voor specifiek
de tuinbouwsector toelichten.
Aantal faillissementen
Uit een overzicht van het CBS1 over het aantal uitgesproken faillissementen in de land- en tuinbouw blijkt dat het
aantal faillissementen in het eerste kwartaal van 2014 is gedaald ten opzichte van
de periodes daarvoor en ook ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Wel is het
aantal faillissementen in de maand april weer toegenomen, al kan hierbij worden opgemerkt
dat in dezelfde maand van vorig jaar meer land- en tuinbouwbedrijven failliet zijn
verklaard. Uit het overzicht van het CBS blijkt dat binnen de land- en tuinbouw vooral
faillissementen optreden in de categorie van de teelt van groenten, wortel- en knolgewassen.
Tuinbouwbrief
Faillissementen worden gezien als een symptoom van een onderliggende economische situatie
en hebben vaak ook individuele bedrijfsgerelateerde oorzaken. Voor veel bedrijven
is de economische situatie van de afgelopen jaren lastig. Daarbij speelt dat faillissementen
vaak diep ingrijpen op de situatie van de ondernemers en hun gezinnen, zeker als het
bedrijven betreft die al generaties in de familie zijn.
Bij faillissementen in de tuinbouw, en dan specifiek de groentesector, kunnen de volgende
ontwikkelingen een rol spelen:
-
– Een toenemende internationale concurrentie. Zo is de afzet van groente sterk op Europese
markt gericht terwijl groeikansen buiten Europa liggen.
-
– De afzet in de groenteteelt is sterk gefragmenteerd.
-
– De solvabiliteit (verhouding eigen vermogen / vreemd vermogen) van glastuinbouwbedrijven
is de afgelopen 10 jaar sterk gedaald. Dit maakt deze sector kwetsbaar voor schommelingen
in de markt.
-
– Veel bedrijven hanteren in het algemeen een kostprijsstrategie en het ontbreekt aan
een marktgerichte benadering.
In het ordedebat is de vraag aan de orde gesteld wat het kabinet aan deze situatie
doet. Toegespitst op de tuinbouw heb ik u daarover op 21 oktober 2013 de beleidsbrief
Tuinbouw gestuurd waarin ik mijn visie geef op deze sector en het perspectief schets
(Kamerstuk 32 627, nr. 14). Over deze brief heb ik op 28 november 2013 met u van gedachten gewisseld in het
Algemeen Overleg Tuinbouw (Kamerstuk 32 627, nr. 15).
Bedrijfsleven en overheid staan voor de gezamenlijke opgave om de positie van de tuinbouw
als wereldmarktleider te behouden en te versterken. De uitgangssituatie van deze sector
is namelijk goed en biedt kansen voor de toekomst. Om het perspectief van de tuinbouw
te versterken is het van belang te komen tot nieuwe verdienmodellen op nationale en
internationale markten. Meer samenwerking in ketens waarin waarde wordt toegevoegd
kan hieraan belangrijk bijdragen. Met deze opgave sluit ik aan bij het rapport «Bron
voor groene economie» (2011) van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
Voor de genoemde opgave staat in eerste instantie het bedrijfsleven zelf aan de lat.
Het proces om te komen tot het perspectief wil ik vanuit het kabinet graag ondersteunen
en faciliteren. Zoals gesteld in de beleidsbrief Tuinbouw werk ik aan het programma
keteninnovatie en de garantieregeling marktintroductie innovaties en daar heb ik ook
financiële middelen voor beschikbaar gesteld.
Met het programma keteninnovatie wil ik initiatieven van samenwerkende ketenpartijen
ondersteunen voor het ontwikkelen van nieuwe onderscheidende producten. Met de garantieregeling
wil ik systeeminnovaties stimuleren die nodig zijn om de sector ook op de langere
termijn verder te verduurzamen.
Hiermee wil het kabinet bijdragen aan de concurrentiekracht van tuinbouwondernemers.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma