32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 63 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2011

Graag bied ik u hierbij aanvullende informatie aan over de verantwoorde afbouw van basisonderwijs. Ik heb deze aanvulling toegezegd tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2011 in reactie op uw vragen over de brief die ik u heb toegestuurd op 14 november jl. over de afbouw van onderwijs (Kamerstuk 32 605, nr. 59).

In bovengenoemde brief heb ik toegelicht op welke wijze de afbouw van basisonderwijs plaatsvindt. Deze afbouw treft vooral bilaterale onderwijsprogramma’s die niet direct bijdragen aan de vier speerpunten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Conform mijn toezegging aan de Tweede Kamer ontwikkelen de ambassades in de landen waar Nederland zich terugtrekt uit onderwijs, een exit-strategie die voorziet in een verantwoorde afbouw van de onderwijssteun. In het kader van dit proces, dat pas vanaf juli 2011 van start is gegaan, hebben de posten intensief overleg gevoerd met de lokale onderwijsgroep, bestaande uit de nationale overheid, de donorgemeenschap en het maatschappelijk middenveld, over de overdracht van Nederlandse financiële en inhoudelijke ondersteuning. Op dit moment zitten de posten middenin dit proces. Gaandeweg zal grotere duidelijkheid ontstaan over de details van de beschikbaarheid van andere bronnen van financiering.

Nederlandse financiering

Het kabinet stopt niet abrupt met de onderwijsprogramma’s in onze partnerlanden. De exit-strategieën voorzien daarom nog in aanzienlijke financiële bijdragen voor de komende jaren. In 2012 bedraagt het bilaterale onderwijsprogramma nog EUR 99 169 000. Dat daalt tot EUR 41 840 000 in 2014. In de bijlage treft u de begrote onderwijsbudgetten per land aan.

Global Partnership for Education

Het tweede element in de afbouwstrategie is het Global Partnership for Education (GPE), sinds oktober de nieuwe naam van het Education for All / Fast Track Initiative. Het GPE is hét wereldwijde onderwijsfonds dat ontwikkelingslanden ondersteunt bij de opzet en uitvoering van goed onderwijsbeleid. Op 8 november jl. heeft het GPE in Kopenhagen een fondsenwervingsbijeenkomst georganiseerd. Zoals u weet, heb ik besloten tot een nieuwe toezegging aan het GPE van EUR 120 miljoen in de periode 2011–2014. Nederland heeft dit bedrag in Kopenhagen formeel bekend gemaakt. Met een bijdrage van EUR 30 miljoen per jaar is Nederland nog altijd een belangrijke donor van dit fonds. Er was tijdens de bijeenkomst in Kopenhagen veel waardering voor de continuering van de Nederlandse ondersteuning van GPE ondanks de lagere prioriteit van onderwijs in het huidige kabinetsbeleid.

Ik ben zeer verheugd over de uitkomst van de bijeenkomst in Kopenhagen waar de bilaterale donoren een bedrag van USD 1,5 miljard hebben toegezegd aan het GPE. De verwachting is dat over de periode tot 2015 USD 2 miljard beschikbaar komt, omdat enkele donoren nog maar voor één jaar hebben toegezegd en er nog gesprekken gaande zijn met nieuwe GPE-donoren, zoals Finland en Korea, over mogelijke bijdragen. Grote toezeggingen werden gedaan door het VK, Australië en Denemarken. De Wereldbank herhaalde haar belofte werk te blijven maken van de extra USD 750 miljoen die beschikbaar wordt gesteld voor basisonderwijs. Nog belangrijker dan de toezeggingen van donoren is het engagement van partnerlanden om de komende jaren minstens USD 2,2 miljard extra te investeren in basisonderwijs en daarbij vooral in te zetten op kwaliteitsverbetering en toegang voor meisjes. Tot slot deden ook de grote internationale ngo’s en particuliere fondsen toezeggingen voor een bedrag van USD 2 miljard. Met een totale pledge van ruim USD 6 miljard voor onderwijs voor de komende jaren, was de bijeenkomst een succes.

Dit betekent overigens niet dat GPE het Nederlandse vertrek in alle partnerlanden altijd volledig kan opvangen. Het totaal van donorbijdragen aan het GPE neemt weliswaar toe, maar tegelijkertijd doen steeds meer landen een beroep op het GPE, vooral nu het GPE het voor fragiele staten eenvoudiger maakt een aanvraag in te dienen. De toekenningen per land zullen daardoor gemiddeld kleiner zijn dan in voorgaande jaren. Het GPE vormt hoe dan ook een belangrijke buffer voor de Nederlandse afbouw, maar compenseert deze slechts gedeeltelijk en niet overal in dezelfde mate.

Afbouw als proces

Nederland heeft ervaring met verantwoorde afbouw van onderwijsprogramma’s. In mijn vorige brief gaf ik aan dat in landen als Ethiopië, Mozambique en Rwanda de geleidelijke Nederlandse terugtrekking uit onderwijs sinds 2008 voor een belangrijk deel is opgevangen door het GPE en andere donoren. De positieve ervaring met afbouw in deze landen geeft mij vertrouwen dat in de meeste partnerlanden de Nederlandse terugtrekking kan worden gecompenseerd. Er zijn in deze landen reële kansen op een groter aandeel van onderwijs in de overheidsbegroting, een stijgend onderwijsbudget bij donoren als het VK en Australië, de inzet van Wereldbank-fondsen voor basisonderwijs en financiering vanuit het GPE. Het proces van afstemming en overleg dat een half jaar geleden is ingezet, levert positieve signalen op. Zo is het waarschijnlijk dat in Zambia het VK weer een rol gaat spelen in de onderwijssector, en zullen de toenemende koperinkomsten ook een groeiende bijdrage vanuit de overheidsbegroting mogelijk maken. De indicatieve allocatie vanuit het GPE voor Uganda van USD 80 miljoen voor een periode van drie jaar is hoger dan de geplande Nederlandse bijdrage aan onderwijs.

Tegelijkertijd is het evident dat de overname van de Nederlandse financiering uit andere bronnen niet in alle landen even gemakkelijk verloopt. Zo maakte ik in mijn vorige brief al melding van de situatie in Benin, waar de afgesproken «sectorruil» met Denemarken wordt bemoeilijkt door het Deense vertrek in 2014. Ik heb de Denen dan ook verzocht hun exit-strategie voor onderwijs toe te lichten.

Op dit moment zijn er van de zestien landen waarin Nederland in 2011 onderwijs financiert, drie waar ik vooral de aandacht op wil vestigen:

  • Bolivia: Het is in Bolivia nog onzeker hoe de financiële en inhoudelijke rol van Nederland zal worden overgedragen; hierover zijn gesprekken met Zweden gaande. Bolivia is overigens op weg een midden-inkomensland te worden waardoor het zelf meer kan bijdragen aan onderwijs.

  • Burkina Faso: De grote onderwijsdonoren VK en Australië zijn niet aanwezig in Burkina. Daarnaast is de indicatieve allocatie van het GPE slechts de helft van de huidige USD 102 miljoen. Gezien het inkomensniveau kan ook de overheid het vertrek van Nederland en de lagere GPE-bijdrage moeilijk opvangen. Om die reden en gezien de omvang van de Nederlandse bijdrage aan het nationale onderwijsplan van Burkina, blijf ik het sectorprogramma in Burkina Faso in ieder geval ondersteunen in 2012 en 2013, terwijl ik intensief overleg met andere donoren als Canada en Frankrijk.

  • Mali: Net als in Burkina geldt voor Mali dat overname van de Nederlandse financiering niet eenvoudig is vanwege de smalle donorgroep en het lage inkomensniveau. Nederland blijft dan ook het sectorplan financieren in 2012 en 2013. Positief is, dat het GPE onlangs USD 41,7 miljoen heeft toegekend aan Mali voor de periode 2012–2014.

Ik volg de ontwikkelingen in alle 16 landen, maar met name in deze drie landen, waar overname door nationale overheden en andere donoren mogelijk een langere looptijd vergt, nauwgezet. Zorgvuldigheid weegt zwaar, maar ik wil tegelijkertijd voldoende druk op het proces houden. Ik zeg de Kamer toe dat ik in 2012 een actualisering zal geven van de afbouw van de bilaterale onderwijsprogramma’s.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Bijlage: Begrote onderwijsbudgetten per partnerland in de periode 2012–2014 (in euro)

 

2012

2013

2014

Bangladesh

19 650 000

13 800 000

9 740 000

Bolivia

6 349 000

4 500 000

3 000 000

Burkina FAso

7 400 000

7 400 000

0

Ethiopië

7 500 000

300 000

 

Indonesië

12 000 000

10 000 000

5 500 000

Jemen

3 375 000

3 375 000

5 000 000

Mali

10 000 000

10 000 000

6 000 000

Pakistan

13 500 000

12 400 000

10 100 000

Suriname

382 000

0

0

Uganda

3 500 000

3 500 000

1 000 000

Zambia

8 738 000

8 738 000

0

Zuid-Afrika

6 775 000

3 183 000

1 500 000

Total

99 169 000

77 196 000

41 840 000

Naar boven