32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 54 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 oktober 2011

In het regeerakkoord wordt voedselzekerheid genoemd als nieuw speerpunt voor ontwikkelingssamenwerking. Deze brief vormt de uitwerking van dit speerpunt, waarbij de focus vooral ligt op de inzet via het bilaterale kanaal. De nadruk ligt op het bereiken van concrete resultaten in de partnerlanden op het gebied van 1) de toename van duurzame productie 2) toegang tot betere voeding 3) efficiëntere markten en 4) een beter ondernemingsklimaat; dit zoveel mogelijk onder regie van de ambassades. Voor iedere pijler van het nieuwe beleid zijn resultaatsindicatoren vastgelegd. Er wordt intensief samengewerkt met publieke en private actoren en er wordt gebruik gemaakt van Nederlandse kennis en kunde, met name in de relevante topsectoren waar dat een toegevoegde waarde heeft. De totale directe uitgaven voor voedselzekerheid zullen stijgen van 160 miljoen euro in 2011 tot 435 miljoen euro in 2015.

Urgentie en uitdaging

De situatie in de Hoorn van Afrika drukt ons met de neus op de feiten: ondanks de steeds grotere welvaart voor een toenemend deel van de mensheid is hongersnood nog steeds aan de orde van de dag. Dit acute drama is dan ook geen op zichzelf staand incident. Nog steeds leven 925 miljoen mensen met honger1 en hebben twee miljard mensen een chronisch tekort aan essentiële voedingstoffen zoals ijzer, jodium en vitamine A (verborgen honger). Kwalitatieve ondervoeding veroorzaakt onnodige belemmeringen voor ontwikkeling en leidt ook tot belangrijk verlies aan arbeidsproductiviteit. In Afrika worden de kosten van ondervoeding geschat op 10% van het totale BNP.

Minder zichtbaar, maar niet minder belangrijk, zijn de onderliggende structurele kenmerken van de huidige wereldvoedselsituatie. Voor de langere termijn dient zich de volgende uitdaging aan: in 2050 zullen negen miljard mensen gevoed moeten worden. Daarvoor is 70% meer voedsel nodig, terwijl het landbouwareaal slechts 15% groter zal zijn. Dit in veranderende omstandigheden, waar voedselpatronen in opkomende economieën eiwitrijker worden, vraag naar biobrandstoffen toeneemt, land en hulpbronnen schaarser worden en waar klimaatverandering een toenemende zorg is. De acquisitie van landbouwareaal over de grens (landgrabbing) is een duidelijk symptoom: voedsel wordt steeds meer een geopolitieke kwestie.

Acute hongersituaties vragen krachtdadig, veelal multilateraal, optreden. Voor de meer structurele vragen is een benadering vereist die inzet op versterkte zelfredzaamheid, economische ontwikkeling en een betere verdeling in combinatie met het op langere termijn zekerstellen van de mondiale vraag naar voedsel en grondstoffen, rekening houdend met randvoorwaarden vanuit water en milieu.

En daar zijn goede mogelijkheden voor. De voorwaarden voor landbouwontwikkeling in de OS-partnerlanden zijn nu gunstiger dan ooit: hoge voedsel- en grondstofprijzen2, toenemende prioriteit bij Afrikaanse overheden voor landbouw, economische groei, een steeds koopkrachtiger binnenlandse vraag van een opkomende middenklasse, interesse bij potentiële investeerders, nieuwe Base of the Pyramid (bijv. ICT) technologieën, hernieuwde belangstelling van de internationale (donor)gemeenschap. De voedingssituatie van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen kan duurzaam worden versterkt door een op landbouw en economie gerichte multi-sectorale aanpak. Het is die meer structurele aanpak die een lange adem vraagt en een gecoördineerde inspanning.

Voedselzekerheid heeft kenmerken van een mondiaal publiek goed, vraagt om een brede ketenbenadering en is sterk gerelateerd aan uitdagingen op het gebied van armoede, klimaat en ontwikkeling. Dit maakt het een onderwerp dat ook in internationaal en multilateraal verband aangepakt moet worden. Het is dan ook goed dat het belang van voedselzekerheid en landbouw sinds de voedselcrisis in 2007 internationaal breed is erkend. Via de G8 (L’Aquila) en dankzij de G20 is een sterke internationale coalitie tot stand gekomen. Nederland is met de onder het vorige Kabinet ingezette intensivering van de uitgaven voor landbouwontwikkeling3, de ondersteuning van een aantal mondiale initiatieven en haar innovatieve en coöperatieve manier van werken een gewaardeerde partner. De uitdagingen zijn groot en omvattend, zowel bij het uitbannen van acute honger als de noodzaak om duurzaam meer te produceren met minder hulpbronnen. Dat vereist investeringen en innovaties die alleen via strategische samenwerkingsverbanden, tussen de publieke- en private sector en maatschappelijke organisaties, kunnen worden gerealiseerd.

Nederland zal daarbij doen waar het goed in is door te bouwen op de kennis en innovatiekracht van Nederlandse bedrijven, instellingen en organisaties. De Nederlandse ervaring in duurzame handelsketens, agrologistiek, financiële dienstverlening en de expertise op landbouw- en watergebied zal worden gecombineerd met de sterke reputatie van Nederland als donorland.

Tegelijkertijd loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheid als het gaat om noodhulp en directe hongerbestrijding. Nederland heeft hier als bilaterale donor echter geen directe meerwaarde en zal zijn bijdrage vooral via multilaterale inzet in internationale organisaties laten lopen. Daarbij blijft onze inzet gericht op ontbinding van voedselhulp en hebben we een voorkeur voor lokaal of regionaal ingekochte voedselvoorraden en cash for work. Deze brief richt zich op structurele maatregelen ter versterking van voedselzekerheid en de rol die Nederland daarin kan spelen.

Belangrijke lessen4

  • Voldoende en stabiele productie is een eerste voorwaarde voor voedselzekerheid. Met name in Sub Sahara Afrika hangt honger voor een groot deel samen met stagnerende rurale ontwikkeling. Dit betekent dat productiviteitsverbetering, het duurzaam en eco-efficiënt maken van de productie (waaraan ook wordt gerefereerd in de motie Ferrier (32 605, nr. 45) over mainstreaming milieu), het sluiten van kringlopen en het tegengaan van oogstverliezen van eminent belang zijn voor de plaatselijke voedselzekerheid. Ontwikkeling van de lokale voedsellandbouw (productiviteit-, keten- en marktontwikkeling) is de meest effectieve manier om economische groei te bewerkstelligen die bovendien aanzienlijk bijdraagt aan armoedebestrijding5 (zie motie Dikkers (32 605, nr. 28)). Innovatie is daarbij een sleutelfactor;

  • Innovatie is niet louter een kwestie van overdracht van technologie, maar vooral van integratie van externe vernieuwingen in lokale kennissystemen. Innovatie vraagt dus om systeem- en gedragsveranderingen, die per definitie complex zijn;

  • De ervaring wijst uit dat een benadering gebaseerd op de balans tussen marktprikkels en een faciliterende, regulerende en stimulerende overheid de grootste kans van slagen heeft. Boeren en boerinnen dienen gestimuleerd te worden in hun rol als ondernemer. Innovatie en investeringen nemen toe als individuen en bedrijven profijt hebben van hun inspanningen en door de markt «beloond» worden. Tegelijkertijd zijn er regels, organisaties en instituties nodig om gelijke toegang en rechtszekerheid te waarborgen, essentiële publieke investeringen te plegen en gericht kansrijke sectoren te stimuleren door bijvoorbeeld onderzoek of sectorbeleid;

  • Er moet uiteraard ook naar de verdelingskant gekeken worden. Gemiddeld genomen stijgt de productie wereldwijd tot nu toe immers nog voldoende snel om aan de vraag te voldoen. De allerarmsten hebben echter te weinig koopkracht om toegang te verkrijgen tot voedsel van goede kwaliteit. Voedselzekerheid is dan ook tegelijkertijd een verdelingsvraagstuk: verdeling van middelen (land, inputs, krediet, informatie) en verdeling van werkgelegenheid en inkomen. Daarbij is speciale aandacht nodig voor de positie van vrouwen, die vaak een groot gedeelte van de productie voor hun rekening nemen terwijl ze sterk in hun rechten en aanspraken worden beknot;

  • De markt vormt de brug tussen producent en consument. Lokale tekorten en overschotten worden vaak veroorzaakt door falende markten, beperkende regelgeving en slechte infrastructuur. Versterken van lokale en regionale markten en het verbeteren van logistiek zijn daarom van groot belang om de productie te stimuleren en lokale tekorten af te dekken;

  • Een goed algemeen ondernemingsklimaat is een voorwaarde voor productieve ontwikkeling en dus ook voor ontwikkeling van de landbouw. Dat vraagt aandacht voor wet en regelgeving, kennis en innovatie, infrastructuur, financiële sector en marktwerking.

Waar en hoe kunnen we als Nederland een verschil maken?

Nederland heeft kennis en expertise en een actieve private sector op het vlak van agribusiness. Deze verworvenheden gaan we samen met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere ter zake kundige organisaties inzetten om voedselzekerheid te bevorderen daar waar het toegevoegde waarde genereert. Onze inzet zal bijdragen aan de zelfredzaamheid: verhoging en diversificatie van productie, versterkte innovatiesystemen en meer ruimte voor ondernemerschap in ontwikkelingslanden. Uiteindelijk moet die inzet, opgeteld bij en in samenhang met die van andere donoren en actoren er voor zorgen dat partnerlanden aan zelfstandigheid winnen.

Voortbouwend op eerder beleid is een aantal heldere keuzes nodig: meer focus op innovatie en marktgerichtheid, meer inzet op de voorwaardenscheppende nationale beleidsomgeving die effectief ondernemen mogelijk maakt (inclusief infrastructuur en financiële dienstverlening) en meer nadruk op het opschalen van succesvolle programma’s die bewezen hebben grote impact te hebben. Meer dan voorheen wordt daarbij aangesloten bij de kennisagenda die voortvloeit uit de Nederlandse beleidsprioriteiten. En meer dan voorheen worden dwarsverbanden gelegd tussen internationale, nationale en Nederlandse topgebieden en kennisnetwerken en tussen publieke en private kennis. Bovendien zal de samenhang tussen de verschillende kanalen worden versterkt en zal sterker worden ingezet op de afstemming van de multilaterale financiering op de bilaterale inspanningen. Het stimuleren van betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen bij de activiteiten van de multilaterale instellingen speelt daarbij een rol. Een voorbeeld is de financiering van het internationale onderzoek via de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR): de instituutsfinanciering zal verschuiven naar thematische financiering die tegelijkertijd als hefboom dient voor meer betrokkenheid van Nederlandse kennis en bedrijven.

Uitgaand van de lokale vraag in ontwikkelingslanden zal de Nederlandse inzet goed moeten worden gematcht met de eigen sterktes en toegevoegde waarden, met name met de topsectoren Agrofood, Tuinbouw/Uitgangsmaterialen en Water. Relevante sub-sectoren waarop Nederland mondiaal excelleert zijn melkveehouderij, zaaizaad/pootgoed, agrologistiek, ketenbenaderingen, voedingskwaliteit, kennissystemen, coöperatieve samenwerking en rurale financiering. Vooral in landen met een stimulerend landbouwbeleid en ruimte voor initiatieven vanuit de private sector zullen Nederlandse kennis en bedrijven betekenisvol kunnen bijdragen aan landbouwontwikkeling en voedselzekerheid.

Dit wordt gerealiseerd door:

  • De ambassades in de OS-partnerlanden beter te equiperen om een spilfunctie te vervullen (over het kennisbeleid bij Buitenlandse Zaken gaat u separaat een brief toe);

  • Meer te investeren in partnerschappen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties;

  • Nederlandse organisaties (FMO, CBI, IDH) en programma’s die bedrijvigheid en ondernemingsklimaat ondersteunen (PUM, PSI, en 2g@thereIS6) beter aan te laten sluiten op de speerpunten van het OS beleid;

  • Het zwaluwstaarten van de programmering van ODA-middelen en het topsectorenbeleid teneinde Nederlandse kennis en expertise optimaal in te zetten voor voedselzekerheid in ontwikkelingslanden7 ;

  • Inzet van economische diplomatie voor de juiste randvoorwaarden en prikkels;

  • Ook op het begrotingsartikel voor private sectorontwikkeling (4.3) vinden intensiveringen plaats die relevant zijn voor voedselzekerheid. Dit wordt nader uitgewerkt in de brief «ontwikkelen door duurzaam ondernemen» die begin november aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Deze nieuwe ambities brengen ontwikkelingsdoelstellingen samen met de internationale positionering van Nederlandse bedrijven en instellingen. De ministeries van BZ en EL&I hebben daarom de handen ineen geslagen om het beleid ten aanzien van voedselzekerheid verder te ontwikkelen, uit te werken en uit te voeren met als doel het realiseren van meer synergie in de inzet van kennis en geld. Het gaat wat dat laatste betreft zowel om ODA middelen van BZ als om middelen voor internationale kennis, innovatie en economische samenwerking van EL&I. Op dit moment wordt ruim 160 miljoen euro aan programma’s besteed die direct bijdragen aan voedselzekerheid en die onder een nieuw begrotingsartikel (4.1) zijn gebracht. Het voornemen is om de uitgaven onder dit artikel tot 435 miljoen euro te laten stijgen in 2015. De gelden voor ontwikkelingssamenwerking zullen onder andere ingezet worden om Nederlandse expertise optimaal in te zetten voor verbetering van de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. Daarnaast wordt via financiering van maatschappelijke organisaties, multilaterale instellingen en meer generieke bedrijfsleveninstrumenten ook op indirecte wijze bijgedragen aan voedselzekerheid. EL&I besteedt jaarlijks circa 5 miljoen euro aan onderzoek en publiek-private samenwerking op gebied van landbouw in ontwikkelingslanden.

In de volgende hoofdstukken worden concrete resultaten benoemd die direct bijdragen aan vier doelstellingen (pijlers) die samen tot meer voedselzekerheid moeten leiden:

  • 1. Toename van duurzame voedselproductie;

  • 2. Betere toegang tot voeding van voldoende kwaliteit;

  • 3. verbeterde werking van markten;

  • 4. een beter ondernemingsklimaat.

Concrete resultaten, leidend tot meer voedselzekerheid, zijn uiteindelijk alleen zichtbaar in het veld, in de lokale praktijk van de partnerlanden. De meerjarige strategische plannen met de partnerlanden (MJSP’s) vormen daarom het belangrijkste kader voor integratie van alle Nederlandse inspanningen op het thema voedselzekerheid, zowel tussen de vier bovenstaande pijlers als tussen de diverse vormen van internationale samenwerking in bilateraal en multilateraal verband, in kennis- en innovatiesystemen en met bedrijven en particuliere organisaties. De afweging wat de beste balans is tussen de pijlers, en welk kanaal het meest geschikt is om effectieve resultaten te bereiken zal binnen de strategische meerjarenplannen (MJSP’s) dienen te geschieden. Uiteraard hebben en houden de vier pijlers en de samenwerkingsvormen rond voedselzekerheid elk hun eigen merites, maar er zal naar zoveel mogelijk synergie worden gestreefd met de MJSP’s, dat wil zeggen naar zichtbare gecombineerde impact in de praktijk van de partnerlanden. Voor deze agenda wordt voor de partnerlanden via het bilaterale kanaal een bedrag vrijgemaakt oplopend tot 170 miljoen euro per jaar in 2015 op het nieuwe begrotingsartikel 4.1. Naar verwachting zullen in alle partnerlanden programma’s op het gebied van voedselzekerheid worden uitgevoerd. Daarnaast wordt er ook specifiek in de 4 pijlers geïnvesteerd.

Tabel 1: budgetverdeling per 2015 in miljoenen euro’s
 

Bilaterale uitgaven

1 toegenomen productie

2

toegang tot kwalitatief voedsel

3

efficiëntere markten

4

een beter ondernemingsklimaat

Totaal

Beoogde uitgaven in miljoenen euro’s (2015)

170

95

30

55

85

435

Pijler 1 Toename van de duurzame voedselproductie

Waarom: Het produceren van voldoende voedsel van betere kwaliteit, en een adequate opslag en/of verwerking daarvan, is een eerste voorwaarde voor voedselzekerheid. Ook al wordt er mondiaal gezien voldoende voedsel geproduceerd, in marginale gebieden en onder arme delen van de bevolking is sprake van chronische tekorten. Verhoging van de mondiale productie is noodzakelijk om de extra vraag veroorzaakt door bevolkingsgroei en veranderende eetgewoonten af te dekken. Daarbij staat de voedselproductie (akkerbouw, veehouderij, visserij en visteelt) onder druk door een toenemende schaarste van land, water, meststoffen en energie en kwetsbaarheid van vispopulaties. Dit wordt nog verergerd door de gevolgen van klimaatverandering.

Wat: De productiviteit zal moeten toenemen, met respect voor mens en milieu (conform de motie Ferrier (32 605, nr. 45)). Het gaat dan om zowel land- als arbeidsproductiviteit, waarbij tegelijkertijd efficiënt gebruik en duurzaam beheer van schaarse hulpbronnen als land, water, nutriënten, biodiversiteit en energie steeds belangrijker worden. Oogstverliezen kunnen aanzienlijk worden verkleind. Innovatiesystemen die alle belangrijke producentgroepen omvatten zijn essentieel. Duurzaamheidsafwegingen zullen gemaakt worden binnen een partnerland, dan wel de regio waar het deel van uitmaakt. Ambassades zullen samenwerken met andere donoren, organisaties, NGO’s en bedrijven en investeren in de versterking van lokale capaciteit.

Resultaatsindicatoren:

  • Productie per inwoner toegenomen;

  • Grotere land-, arbeids- en waterefficiëntie;

  • Meer producenten hebben toegang tot inputs en benutten die ook;

  • Hogere stabiliteit en duurzaamheid;

  • Duurzame beheersafspraken.

Hoe:

  • Er zal zoveel mogelijk worden ingezet op publiek-private initiatieven, bij voorkeur met Nederlandse bedrijven en instellingen. Tegelijkertijd wordt meer focus aangebracht op prioritaire thema’s in de bedrijfsleveninstrumenten in de partnerlanden via regie vanuit de posten;

  • In alle partnerlanden zal een uitgebreide analyse gemaakt worden van de verschillende duurzaamheidsdimensies: economisch, milieu en sociaal. De uitkomsten bepalen de verdere inzet op voedselzekerheid binnen een kader van duurzaam land- en waterbeheer;

  • De samenwerking met multilaterale programma’s (IFAD, GAFSP, ILO) is gericht op de versterking van hun mondiale en continentale rol in de ondersteuning van OS-landen en op het creëren van meer synergie in de uitvoering in de partnerlanden. Gebruik makend van de Nederlandse invloed in relevante multilaterale organisaties (o.a. FAO, WB, IFAD, IFC, UNICEF, WHO, AfDB) vergroten van de slagkracht van onze financiële inzet. De actie-agenda van de vorig jaar door Nederland georganiseerde internationale conferentie over landbouw, voedselzekerheid en klimaat wordt voortgezet en met de Romeinse instellingen, de G20 en de Wereldbank wordt samengewerkt in het kader van de agendering van landbouw en voedselzekerheid (climate smart agriculture);

  • Er wordt gestreefd naar meer samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen en maatschappelijke (lid)organisaties, actieve participatie van Nederland in beleidsdiscussies, en actief betrekken van deze organisaties bij Nederlandse interventies op regionaal niveau. Dit geldt ook voor programma’s zoals «Alliance for a Green Revolution in Africa» en «Global Agriculture and Food Security Program»;

  • Er wordt geïnvesteerd in onderzoek en innovatie gericht op de pijlers in deze brief. Inzet zal plaatsvinden op mondiaal onderzoek via de CGIAR, en onderzoekssamenwerking binnen de EU wordt versterkt (Kaderprogramma’s, Joint Programming, ERA netwerken). In consultatie met kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en private sector (waaronder de topsectoren) worden onderzoekspartnerschappen opgezet ter versterking van regionale en lokale capaciteit;

  • Het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen hebben, in het kader van het nieuwe OS-beleid en topsectorenbeleid, aangekondigd substantieel te willen bijdragen aan voedselzekerheid in ontwikkelingslanden, met name de topsectoren Agrofood, Tuinbouw/Uitgangsmaterialen en Water. Daaruit voortvloeiende initiatieven die aansluiten bij het beleid zullen actief worden ondersteund via bestaand en in ontwikkeling verkerend instrumentarium. In het bijzonder zal daarbij aandacht zijn voor het ontwikkelen van nieuwe ketenconcepten die zijn toegesneden op de lokale behoeften en het bieden van maatwerkoplossingen door het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Bovendien wordt het bedrijfsleven intensief en structureel betrokken en geconsulteerd bij het vormgeven van de bilateraal uit te voeren OS-programma’s op het gebied van voedselzekerheid.

Voorbeeld: Het voornemen in Kenya is om een bijdrage te leveren aan productieverhoging in de aardappelteelt waar 800.000 boeren en boerinnen van zullen profiteren. Mede met inzet van Nederlandse kennis en kunde zal onder andere het pootgoed worden verbeterd.

Pijler 2 Betere toegang tot voedsel van voldoende kwaliteit

Waarom: Ondervoeding is een belangrijke belemmering voor economische groei. De gevolgen van ondervoeding bij kinderen zijn onomkeerbaar. Door in te zetten op zowel de productie als op het beter bereikbaar maken van nutriënten-rijke voedselproducten, en tegelijkertijd het verhogen van inkomens en het bevorderen van consumentenbewustzijn wordt de balans tussen vraag en aanbod bevorderd en verbeterd. Investeren in voedselkwaliteit is een van de meest kosteneffectieve maatregel om landen te helpen economisch te groeien (Copenhagen Consensus, 2008). Nederland heeft de specifieke kennis en kunde en een toonaangevende voedingsmiddelenindustrie om samen met onze ambassades en lokale partners ondervoeding succesvol aan te pakken. Belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van ondervoeding in kwantiteit (honger) en kwaliteit (voldoende voedingsstoffen) is de beschikbaarheid en de toegang tot een voldoende en gevarieerd voedselpakket.

Wat:

  • Vergroten van inkomen door het creëren van werkgelegenheid in de landbouw (pijler 1) en daarbuiten (pijler 4) in lijn met de motie Dikkers (32 605, nr. 28);

  • Bevorderen voor voldoende kennis (op alle niveaus, incluis de consument) om beleid en programma’s te voeren die bijdragen aan een goede voedingstoestand, voornamelijk het belang van voldoende gevarieerd dieet met de nadruk op het gebruik van specifieke voedingsmiddelen en aandacht voor jonge kinderen;

  • Kwaliteitsverbetering van basisvoedselproducten, door veredeling of door verrijking door de lokale voedselverwerkende industrie.

Resultaatsindicatoren:

  • Lager percentage ondervoede kinderen onder de 5 jaar;

  • Toegenomen werkgelegenheid tegen een loon boven de armoedegrens;

  • Betere beschikbaarheid en toegang tot voedsel met hogere voedingswaarde (HDDS: House Hold Dietary Diversity Score);

  • Percentage inkomen dat wordt uitgegeven aan voedsel van goede samenstelling (Food Basket).

Hoe:

  • Via UNICEF-bijdrage ondersteuning van programma’s om algemene voeding van jonge kinderen te verbeteren (incl. verbetering voeding van de moeder);

  • Samen met Nederlandse kennisinstellingen voeding integreren in landbouw ontwikkeling en waardeketens. Curriculum «Food and Nutrition Security» ontwikkeld op 5 lokale universiteiten;

  • Vergroten van consumentenbewustwording omtrent gezonde voedingsgewoonten en de versterking van toezicht op voedselkwaliteit;

  • Door publiek-private samenwerkingen meer en beter beschikbaar maken van lokaal geproduceerde volwaardige voedselproducten;

  • Capaciteitsopbouw op het terrein van geïntegreerde benaderingen voor voedsel- en voedingsverbetering.

Voorbeeld: Het Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM) is een publiek-private partnerschap dat werkt aan verbeterde toegang tot goede voeding voor 100 miljoen armen, met name vrouwen en kinderen. In 6 Afrikaanse landen zet de Nederlandse overheid zich samen met de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) in om lokaal passende hoogwaardige voeding te produceren en beschikbaar te maken.

Pijler 3 Efficiëntere markten

Waarom: De markt is de brug tussen producent en consument. Lokale voedseltekorten en -overschotten worden veroorzaakt door falende lokale, regionale en internationale markten, beperkende regelgeving en slechte infrastructuur. Een goede marktwerking binnen en tussen landen is essentieel. De markt wordt dan een instrument voor armoedebestrijding. Het bedienen van de binnenlandse koopkrachtige vraag, vooral in de groeiende steden, biedt perspectief voor nationale en regionale landbouwontwikkeling.

Wat:

  • Open en eerlijke markten door het nastreven van een vrij en open internationaal (regionaal en multilateraal) handelsregime voor landbouwproducten en door het tegengaan van handelsbarrières;

  • Het vergroten van markttransparantie door betere en toegankelijke markt- en prijsinformatie en het tegengaan van machtsblokken in de markt;

  • Het tegengaan van versnipperde markten door een verhoogde inzet op regionale integratie;

  • Bevordering van duurzame en effectieve ketens die koopkrachtige voedselvraag bedienen, binnen en tussen ontwikkelingslanden;

  • Tegengaan van structurele barrières door inzet op infrastructuur (op- en overslag, douanefaciliteiten, havens) en verbetering van grensprocedures.

Resultaatsindicatoren:

  • Toename van de binnenlandse en regionale handel

  • Handelskosten zijn gedaald;

  • Geringere prijsverschillen o.a. af-boerderij – stad;

  • Daling van de gemiddelde wachttijden aan de grens.

Hoe:

  • Bij Economische Partnerschap Akkoorden naast Europese markttoegang inzetten op bevordering regionale handel;

  • Bij hervorming EU Gemeenschappelijk Landbouwbeleid blijvende inzet op verruiming EU markttoegang ontwikkelingslanden en aandacht voor de effecten van het EU beleid op OS-landen;

  • Ondersteuning van de speciale positie van ontwikkelingslanden bij inzet onderhandelingen op het gebied van handel en versterking van hun capaciteit in dat kader via de WTOen bij het realiseren van markttoegang (Advisory Centre on WTO Law);

  • Versterking regionale en nationale systemen binnen de East African Community (via Trademark East Africa). Verbetering van marktinstituties (toezichthouders, regelgevende autoriteiten, certificeerders, douane, remote sensing) en mededingingswetgeving;

  • Versterking duurzaamheid, efficiency en ketenintegratie via partnerschappen gericht op lokale en regionale markten. De topsectoren Agrofood, Tuinbouw/Uitgangsmaterialen, Logistiek en Water worden actief gestimuleerd om hieraan bij te dragen en ook kennisinstellingen worden actief betrokken conform de motie Ferrier (32 500 V, nr. 36) inzake aandacht voor duurzaamheid;

  • Inzet Nederlandse expertise via partnerschappen en steun aan Trade Facilitation Facility bij de Wereldbank, Standards and Trade Development Facility (met betrokkenheid van Wereldbank en FAO) en de World Customs Organisation op het gebied van douane en (fyto)sanitair beleid;

  • Via multilaterale organisaties en regionale ontwikkelingsbanken draagt Nederland bij aan het versterken van lokale markten en het verlenen van technische assistentie.

Voorbeeld: het Internationale Fertiliser Development Centre (IFDC) helpt de productiviteit en inkomsten te verhogen van producenten en kleine ondernemers betrokken bij verwerking van en handel in landbouwproducten. Het programma zal worden opgeschaald naar 15 landen in Afrika waarbij wordt beoogd de inkomens van anderhalf miljoen kleine landbouwproducenten te vergroten, evenals de omzet van 5000 MKB-ondernemers. Bedrijven uit de Nederlandse agrosector hebben interesse getoond.

Pijler 4 Verbeterd ondernemingsklimaat

Waarom: De private sector speelt een belangrijke rol bij het bereiken van voedselzekerheid. Bedrijven dragen bij aan economische groei, hogere landbouwproductie, diversificatie van de economie, belastinginkomsten, productieve werkgelegenheid en hogere inkomens. Een goed ondernemingsklimaat is een voorwaarde voor lokale, buitenlandse en Nederlandse bedrijven om deze bijdragen te leveren. Het wegnemen van belemmeringen die het ondernemerschap in de weg staan is dan ook de kern van het private sector ontwikkelingsbeleid.

Wat:

  • Verbetering naleven wetgeving en rechtsgelijkheid. Specifiek voor voedselzekerheid zijn goede landrechten belangrijk, gender aspecten spelen hierbij een belangrijke rol;

  • Aanleg, renovatie en onderhoud van betrouwbare fysieke en technologische infrastructuur (wegen, energie, water, telecommunicatie, etc.) die nodig is om efficiënt te kunnen produceren en handelen;

  • Vergroten van de toegang tot financiële dienstverlening waarmee ondernemers investeringen kunnen mobiliseren en risico’s beter kunnen beheersen;

  • Betere benutting van de mogelijkheden van ICT, waarmee meer transparantie en real-time informatie kan worden gegeven;

  • Opleiden van goed gekwalificeerd personeel door goed beroepsonderwijs;

  • Versterking organisatie van boeren, werkgevers en werknemers in de agrofood sector;

  • Bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen en mannen o.a. in wet- en regelgeving, financiële dienstverlening en het beroepsonderwijs.

  • Alle instrumenten stellen naleving van hernieuwde OESO-richtlijnen voor multinationale bedrijven door deelnemende bedrijven verplicht.

Resultaatsindicatoren:

Een verbeterd ondernemingsklimaat dat kansen biedt aan de private sector om bij te dragen aan verhoging van voedselzekerheid:

  • Stijgende scores op doing business;

  • Verbeterd gebruik infrastructuur;

  • Meer afgestudeerden beroepsonderwijs;

  • Sterkere vakbonden, werkgevers- en producenten organisaties;

  • Naleving OESO richtlijnen;

  • Aantal huishoudens met «land use certificates» toegenomen.

Hoe:

  • Door actieve economische diplomatie zullen overheden aangesproken worden op hun voorwaardenscheppende rol en het belang van het beschermen van rechten die duurzame productiviteitsverhoging bevorderen;

  • Versterking beroepsonderwijs in de partnerlanden;

  • Goedlopende bestaande programma’s worden voortgezet en een aantal nieuwe programma’s wordt gestart. Intensivering zullen vooral in de 15 OS-partnerlanden plaatsvinden;

  • Vanaf 2013 worden begunstigden van alle instrumenten aan herziene OESO-richtlijnen getoetst.

Voorbeeld: Nederland investeert in Rwanda ruim 12 miljoen euro in een land administratie programma dat de uitvoering van de land-wet van 2005 mogelijk maakt. Resultaat is dat in 2015 twee en een half miljoen huishoudens verzekerde landrechten zullen hebben waardoor hun bestaanszekerheid toeneemt en ze makkelijker toegang krijgen tot bijvoorbeeld kredietverlening.

Tenslotte

De wereld verandert, ontwikkelingssamenwerking verandert. De bovengenoemde resultaten vragen de inzet, niet van een enkele staatssecretaris of ministerie, maar van vele spelers in de Nederlandse samenleving. De concrete outputs zullen zichtbaar zijn in onze partnerlanden maar de impact gaat verder. Nieuwe samenwerkings-verbanden zullen ontstaan, kennis en ervaring zullen van zuid naar noord, van oost naar west gedeeld worden en kansen brengen voor hen en voor ons.

Werken in partnerschap vraagt een flexibele opstelling en dito instrumenten. Het verbeteren van voedselzekerheid en het stimuleren van duurzame economische groei zijn nauw verweven. Door het verbinden van middelen van het bedrijfsleven aan diezelfde doelen, komen gedeelde belangen in zicht. Dat zal uiteindelijk leiden tot meer evenwichtige relaties en verminderde afhankelijkheid. Ook dat is zelfredzaamheid.

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

FAO 2010: The State of Food Insecurity in the World, schattingen van de Vrije Universiteit en USDA komen iets lager uit (SOW-VU 2011)

X Noot
2

Het vraagstuk van prijsvolatiliteit wordt behandeld in de brief over globalisering en ontwikkelingssamenwerking die binnenkort de Kamer zal toegaan.

X Noot
3

Brief aan de Tweede Kamer van mei 2008: Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid.

X Noot
4

Zoals recent de Wereldbank 2010: «Evaluative lessons for Word Bank Group Experience», Independent Evaluation Group; IFAD 2011: Rural Poverty Report; KIT/IOB 2011: Systematic Review Food Security, in preparation;

X Noot
5

ASC et.al. 2010: Tracking Development Study; Dewbre, J., D. Cervantes-Godoy and S. Sorescu (2011), OECD, «Agricultural Progress and Poverty Reduction: Synthesis Report»,

X Noot
6

Programma Uitzending Managers (PUM), Private Sector Investeringsprogramma (PSI), Initiatief Duurzame Handel (IDH), Centrum ter Bevordering van de Import in ontwikkelingslanden (CBI).

X Noot
7

Zie ook de Kamerbrief «Naar de top: het bedrijfslevenbeleid in actie(s)».

Naar boven