32 577 Goedkeuring van de op 29 april 2008 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen (Trb. 2008, 153)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 oktober 2011

De regering dankt de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de desbetreffende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij de volgorde van de vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd en in één keer beantwoord.

1. Algemeen

Naar aanleiding van de opmerkingen en vragen van de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de PVV-fractie, de CDA-fractie en de SP-fractie wenst de regering het volgende op te merken.

In de reguliere voortgangsrapportages van zowel 2009 als 2010 geeft de Europese Commissie aan dat Servië voortgang boekt op het gebied van democratisering, rechtsstaat en respect voor mensenrechten, waaronder rechten van minderheden. Het wetgevend kader is in grote mate aanwezig. Servië is op administratief en bestuurlijk vlak verder dan andere landen in de Westelijke Balkan. Servië heeft de relatief sterke ambtelijke en wetgevende structuur geërfd van het voormalige Joegoslavië. Tegelijkertijd constateert de Commissie dat onder andere op het gebied van de rechtsstaat en de aanpak van corruptie nog veel voor verbetering vatbaar is. De regering is van oordeel dat Servië nog een lange weg te gaan heeft, maar sluit ook niet zijn ogen voor de ingezette koers (zie ook kabinetsbrief EU Uitbreiding van 29 november 2010, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 23 987, nr. 112). Servië zal de aanwezige wetgeving duurzaam en onomkeerbaar moeten implementeren en verder in lijn moeten brengen met Europese standaarden. Kernwoord hierbij is zichtbare uitvoering van wetten: track record. De regering ziet in dit verband ook uit naar het advies van de Commissie op 12 oktober 2011 op de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag van 21 december 2009. Hierin zal de Commissie nader ingaan op de mate waarin Servië aan de Kopenhagen-criteria voldoet.

De nu voorliggende Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (hierna: SAO) is gebaseerd op democratie, de eerbiediging van de rechtsstaat en respect voor mensenrechten, waaronder bescherming van minderheden. Dit is expliciet opgenomen in de hoofddoelstellingen onder artikel 1 van de overeenkomst. Hiermee biedt de SAO een verdragsrechtelijk kader waarmee Servië zich verplicht deze standaarden na te leven en in samenwerking met de EU te werken aan verbetering ervan. Voor de regering gaat bijzondere aandacht uit naar de «rule of law». Dat is ook een belangrijke les die moet worden getrokken uit voorgaande uitbreidingen. Dat heb ik ook onderstreept bij Commissaris Füle op 3 oktober in Den Haag.

De onder de SAO op te richten instellingen (Stabilisatie- en Associatieraad en -Comité, diverse sub-comités op technische deelgebieden) gaan een belangrijke rol spelen in het begeleiden van het hervormingsproces in Servië. De EU kan hiermee Servië aanspreken op zijn verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst, waaronder die op het terrein van democratisering, rechtsstaat en eerbiediging van fundamentele vrijheden alsmede regionale samenwerking. De SAO is hiermee een instrument om zowel de eerbiediging van deze basisvoorwaarden te ondersteunen als op naleving daarvan toe te zien. Zowel in Kroatië, als ook bijvoorbeeld in Montenegro, heeft de Stabilisatie en Associatieovereenkomst bewezen een belangrijk instrument te zijn om hervormingen te bewerkstelligen.

Voor de regering vormt discriminatie van seksuele minderheden in Servië nog steeds een probleem. De Servische overheid dient de rechten van seksuele minderheden beter te beschermen. De Gay Pride in Belgrado in oktober 2010 was, zoals ook de Europese Commissie in haar laatste voortgangsrapportage over Servië meldde, een stap vooruit. De Servische politie heeft toen de veiligheid van de deelnemers aan de parade gegarandeerd, waarbij ernstige ongeregeldheden plaatsvonden tussen de politie en tegenstanders van de Gay Pride. De voor 2 oktober 2011 geplande Gay Pride in Belgrado is op het laatste moment door de Servische autoriteiten geannuleerd op grond van sterke aanwijzingen dat extremistische tegenstanders opnieuw hevige rellen planden in de stad. De regering heeft begrip voor de veiligheidsoverwegingen die aan deze annulering ten grondslag liggen, maar vindt dat Servië alles in het werk moet stellen om het doorgaan van een evenement als de Gay Pride in de toekomst mogelijk te maken. Ook dit heb ik aan de orde gesteld in mijn gesprek met Commissaris Füle op 3 oktober.

Overigens nam de Nederlandse ambassadeur in Belgrado vorig jaar deel aan de Gay Pride en gaf hij dit jaar (samen met zijn Duitse, Zweedse en Noorse collega’s) een verklaring uit waarin de Servische regering wordt opgeroepen alle nodige maatregelen te nemen om de Gay Pride door te laten gaan en adequate bescherming te bieden aan de deelnemers.

Servië stelde in 2010 een anti-discriminatie commissaris aan, die onder andere belast is met het toezien op de volledige implementatie van de anti-discriminatiewetgeving, het verlenen van rechtshulp aan de slachtoffers en het beoordelen van wetgeving op mogelijk discriminerende werking. Het is nog te vroeg om de effectiviteit hiervan te kunnen beoordelen. De SAO stelt de EU in staat Servië aan te blijven spreken op verdere benodigde hervormingen. Nederland zal dit ook bilateraal aan de orde blijven stellen bij de Servische overheid.

De leden van de PVV-fractie vragen op basis van de gegeven voorbeelden of de goedkeuring van de onderhavige SAO niet een brug te ver is. Dient Servië niet eerst alle probleempunten aan te pakken voordat überhaupt over goedkeuring wordt gesproken.

De regering merkt hierop het volgende op. De arrestatie en overdracht aan het Joegoslavië-tribunaal (hierna: ICTY) van de laatste twee door het Tribunaal gezochte verdachten, Mladic en Hadzic, is een positieve stap en een belangrijk bewijs van de Servische samenwerking met het ICTY.

Het is nu van belang dat Servië volledige medewerking blijft verlenen aan het Tribunaal, zowel bij de overdracht van documenten als bij de bescherming van getuigen. Ook verlangt het ICTY helderheid van Servië over de vraag hoe Mladic en Hadzic al die tijd hun arrestatie hebben kunnen ontlopen. Ten slotte verwacht het ICTY van Servië dat het Bosnië-Herzegovina behulpzaam is bij het opsporen van Rado van Stankovic, een door een Bosnisch gerechtshof voor oorlogsmisdaden veroordeelde – maar vervolgens uit een Bosnische gevangenis ontsnapte – persoon. De Servische autoriteiten hebben benadrukt op al deze punten volledig te zullen samenwerken.

Voor de EU blijft volledige samenwerking met het ICTY een harde voorwaarde in het kader van het toetredingsproces: de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 25 oktober 2010 stellen onomwonden dat volledige samenwerking met het Joegoslavië tribunaal essentieel is en blijft voor toetreding tot de EU. De conclusies stellen dat elke volgende stap van Servië in het toetredingsproces pas kan worden gezet als de Raad met unanimiteit vaststelt dat er sprake is van volledige samenwerking met het ICTY. De halfjaarlijkse rapportage van ICTY-hoofdaanklager Brammertz (het eerstvolgende rapport wordt in december aanstaande verwacht) blijft om die reden relevant voor de beoordeling van de mate waarin Servië gereed is voor volgende stappen in de EU-toenadering.

De regering acht Servië gereed voor het aangaan van de SAO met de EU. Zij zal in haar reguliere contacten met de Servische autoriteiten het belang van strikte naleving van de Kopenhagen-criteria, waartoe samenwerking met het ICTY wordt gerekend, blijven benadrukken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre blijvende samenwerking, bijvoorbeeld ten aanzien van het aanleveren van bewijsmateriaal en de bescherming van getuigen, alsmede hun familie en hun bezittingen, door de Republiek Servië gegarandeerd wordt. Zijn er in de SAO clausules ingebouwd waardoor het verdrag niet in werking treedt of gedeeltelijk kan worden bevroren indien de aanklager van het ICTY aangeeft dat er geen sprake meer is van volledige coöperatie met het ICTY?

De regering verwijst naar het antwoord hierboven over de noodzaak tot volledige Servische samenwerking met het ICTY in het kader van het toetredingstraject.

De verplichting tot volledige samenwerking met het ICTY is eveneens vastgelegd in de SAO. Deze verplichting is in artikel 2 aangemerkt als een van de essentiële onderdelen van de overeenkomst. In samenhang met artikel 129, vierde lid, van de overeenkomst kunnen dan ook passende maatregelen worden genomen bij schending hiervan. Bij schending van de als essentiële elementen aangemerkte onderdelen van de overeenkomst, waaronder de verplichtingen op het terrein van mensenrechten en de samenwerking met het ICTY, wordt onder «passende maatregelen» in ultimo ook de directe, eenzijdige opschorting van de overeenkomst verstaan.

Het belang van volledige samenwerking met ICTY wordt in artikel 4 herbevestigd als internationale verplichting. Na inwerkintreding van de SAO kan Servië ook in het kader van de Stabilisatie- en Associatieraad en -Comité op het hoogste politieke niveau worden aangesproken op de uit de SAO voortvloeiende verplichting tot volledige samenwerking met het ICTY.

De leden vragen verder of de regering kan aangeven op welke wijze een geformaliseerd kader voor een politieke dialoog met Servië tot stand wordt gebracht. Welke initiatieven denkt Nederland te nemen? De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of de regering ertoe bereid is MATRA-gelden in te zetten om een bijdrage te leveren aan projecten om in Servië de meerpartijendemocratie te bevorderen.

De regering zal deze vragen als volgt beantwoorden. De SAO voorziet in Titel X (Institutionele, algemene en slotbepalingen, artikelen 119 tot en met 137) in een stevig institutioneel kader. Er wordt voorzien in een Stabilisatie- en Associatieraad op politiek niveau die tenminste één keer per jaar bijeenkomt. Aan de Stabilisatie- en Associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de overeenkomst.

De Stabilisatie- en Associatieraad wordt bijgestaan door een Stabilisatie- en associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeenkomt. Dit comité bereidt de zittingen van de Stabilisatie- en Associatieraad voor. Deze Raad kan voor gespecialiseerde onderwerpen sub-comité’s in het leven roepen.

De regering zal via haar reguliere contacten met de Servische autoriteiten de politieke dialoog ook in bilaterale zin voortzetten. Zij zal daarbij het belang van strikte naleving van de Kopenhagen-criteria blijven benadrukken. De regering zal de subsidie aan Nederlandse politieke partijen voor samenwerking met c.q. training van zusterpartijen en -organisaties in Zuidoost-Europa ter bevordering van de meerpartijendemocratie handhaven.

De leden van de SP-fractie vraagt of de regering de zienswijze deelt dat de medewerking van Servië met het ICTY heeft bijgedragen aan de arrestatie van de twee hoofdverdachten van oorlogsmisdaden. Voorts wordt gevraagd of de regering het eens is dat een bevredigende medewerking met het ICTY, gezien het belang van bewijsmateriaal en getuigen voor de veroordeling van de verdachten, ook voor toekomstige stappen die Servië richting het EU-lidmaatschap wil zetten, een voorwaarde blijft.

De regering is van mening dat de door de EU geformuleerde conditionaliteit ten aanzien van samenwerking met het ICTY er toe heeft bijgedragen dat de Servische autoriteiten de inspanningen hebben geleverd die nodig waren voor de arrestatie van Mladic en Hadzic. Overigens heeft het huidige Servische kabinet altijd benadrukt volledige samenwerking met het Tribunaal te beschouwen als iets wat in het eigen belang van Servië is. Hierbij wordt onderstreept dat volledige samenwerking met het ICTY essentieel is en blijft voor het Servische toetredingsproces, conform de conclusies van de Raad van 25 oktober 2010. Verder verwijst de regering naar bovenstaande antwoorden.

Ten aanzien van het opstellen van een «avis» over de mate waarin Servië klaar is voor het kandidaats-lidmaatschap wordt voorts de vraag gesteld hoe deze stap zich verhoudt tot de afhankelijkheid ie in de SAO wordt gesteld tussen de status als potentieel lid en de succesvolle tenuitvoerlegging van de SAO. Deelt de regering de mening dat het logisch zou zijn om eerst het volledig in werking treden van de SAO af te wachten alvorens te overwegen het kandidaat-lidmaatschap verlenen?

De SAO met Servië is een onderdeel van het Stabilisatie- en Associatieproces voor alle landen van de Westelijke Balkan, dat door de Europese Raad van Keulen in juni 1999 in het leven is geroepen. Het Stabilisatie- en Associatieproces heeft de integratie van de landen van de Westelijke Balkan in Euro-Atlantische structuren als doel. De nu voorliggende SAO is de verdragsrechtelijke vertaling hiervan en bepaalt voorwaarden voor het voldoen aan de politieke en economische criteria (waaronder het acquis) hiervoor. De SAO schept voorwaarden waaraan Servië verdragsrechtelijk moet voldoen en stelt hiervoor specifieke termijnen. De EU heeft SAO’s afgesloten met alle landen in de Westelijke Balkan (met uitzondering van Kosovo).

Het perspectief op toetreding tot de EU is in de SAO vastgelegd middels de zogenaamde «evolutieve clausule» in de preambule van de overeenkomst. De SAO heeft Europese toenadering als doel, maar de overeenkomst op zichzelf biedt geen lidmaatschap tot de Unie. Daadwerkelijke toetreding kan pas plaatsvinden in het kader van het uitbreidingsproces. Hoewel de SAO dus ondersteunend aan het uitbreidingsproces werkt, is dit geen vervanger hiervan. De SAO stelt gemeenschappelijke doelen en prioriteiten; in het uitbreidingsproces wordt eenzijdig getoetst of Servië aan de strenge voorwaarden voldoet.

In dit kader van het uitbreidingsproces wacht de regering het advies van de Commissie («avis», verwacht op 12 oktober 2011) over de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag af. In november 2011 zal een kabinetsappreciatie aan de Tweede Kamer worden gestuurd. De Commissie zal in haar «avis» aangeven in hoeverre Servië voldoet aan de politieke en economische Kopenhagen-criteria. Daarnaast zal de Commissie de tenuitvoerlegging van de bepalingen uit de SAO mee wegen in haar «avis». In dit verband wijst de regering erop dat Servië al op 1 januari 2009 van start is gegaan met de eenzijdige implementatie van de interim-overeenkomst. Dit is de overeenkomst die gedurende het ratificatieproces voor de SAO de samenwerking en afspraken op een aantal handelsaspecten van de SAO beslaat. Op 1 februari 2010 is deze interim-overeenkomst in werking getreden. De Commissie kan op basis van deze ervaringen conclusies trekken over de wijze waarop Servië de bepalingen uit de interim-overeenkomst nakomt. Zo is Servië op basis van de eenzijdige implementatie van de interim-overeenkomst al vroeg gestart met het afbouwen van zijn tarieven voor producten afkomstig uit de EU.

De leden van de SP-fractie vragen tot slot hoe de economische crisis effect heeft op de economische doelstellingen van de SAO en of daarin vertraging optreedt.

De regering beantwoordt deze vragen als volgt. De economische crisis van 2008 en 2009 heeft in 2009 geleid tot een scherpe daling in de handelsvolumes tussen Servië en de EU. Ook is het volume aan directe buitenlandse investeringen in Servië de afgelopen twee jaar ten gevolge van de crisis gedaald. Tegelijkertijd heeft dit niet geleid tot een vertraging in de implementatie van de handelsbepalingen van de SAO. Servië houdt zich aan de in de interim-overeenkomst overeengekomen bepalingen over afbouw van tarieven en quota.

2. Artikelsgewijze toelichting

Bij de preambule en titel I (artikelen1 tot en met 9)

De vragen van de leden van de CDA-fractie of er een appreciatie gegeven kan worden van de verhoudingen van de Republiek Servië met haar buurlanden en of artikel 6 van de SAO actief door de Republiek Servië in de praktijk zal worden gebracht, kan de regering als volgt beantwoorden.

Het huidige Servische kabinet heeft in de afgelopen jaren, mede gedreven door de wens met het eigen verleden in het reine te komen, met succes de betrekkingen met een aantal buurlanden aangehaald. Dit geldt vooral ten aanzien van Kroatië en Bosnië-Herzegovina. In maart 2010 nam het Servische parlement een resolutie aan waarin het de misdaden tegen de Bosnische moslims in Srebrenica veroordeelt en medeleven en spijt betuigt aan de slachtoffers en nabestaanden. Ook nam president Tadic op 15 juli 2010 deel aan de 15-jarige herdenking van de val van Srebrenica en bracht hij in juli 2011 een officieel werkbezoek aan Bosnië-Herzegovina. Servië benadrukt de territoriale integriteit van een soeverein en ongedeeld Bosnië. Ook in de relatie met buurland Kroatië hebben op verzoening gerichte wederzijdse bezoeken plaatsgevonden. Zo bezocht president Tadic op 4 november 2010 de Kroatische stad Vukovar en betuigde daar spijt voor de moord op circa 200 Kroatische ziekenhuispatiënten in 1991.

De relatie met Kosovo blijft een belangrijk aandachtspunt. Servië erkent Kosovo niet als een onafhankelijke staat en wordt hierin onder andere gesteund door 5 EU-lidstaten. Servische erkenning van Kosovo is geen voorwaarden voor verdere Servische EU-toenadering en maakt geen onderdeel uit van de Kopenhagen-criteria. Maar het onderhouden van goede nabuurschappelijke betrekkingen is wel een harde voorwaarde in het toetredingsproces. Dat heb ik ook aan Commissaris Füle medegedeeld op 3 oktober.

De EU verwacht van zowel de autoriteiten in Belgrado als in Pristina dat zij met elkaar in dialoog gaan over praktische vormen van samenwerking die de inwoners van Kosovo ten goede komen. Bij de AVVN-resolutie hierover die in september 2010 werd aanvaard heeft president Tadic een pro-Europese lijn gekozen en zich bereid getoond tot deze dialoog. De dialoog, die door de EU wordt gefaciliteerd, is in maart 2011 van start gegaan en heeft tot dusverre geleid tot deelakkoorden over vrij verkeer van personen, documenten van de burgerlijke stand en erkenning van diploma’s. Onderhandelingen over de erkenning van douanestempels (en het wederzijds opheffen van een handelsembargo) zijn in de afgelopen maanden gepaard gegaan met hoog opgelopen spanningen aan de grens tussen beide landen waarbij de NAVO-troepenmacht KFOR een aantal maal heeft moeten optreden. De begin september tussen Belgrado en Pristina gemaakte afspraken worden vooralsnog door Servië niet geïmplementeerd uit onvrede over de aanwezigheid van Kosovaarse douaniers bij de grens. Ook heeft Servië eind september om die reden een gespreksronde van de dialoog met Kosovo afgezegd. De regering is zeer verontrust over de toenemende spanningen en blijft de dialoog tussen Belgrado en Pristina zien als de enige weg naar normalisatie van de betrekkingen tussen beide partijen.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe er vorm zal worden gegeven aan de interregionale samenwerking van landen in de Westelijke Balkan. Wat wordt de rol van Servië hierin op basis van de SAO?

Op basis van de SAO verplicht Servië zich tot het aangaan en onderhouden van goede nabuurschappelijke betrekkingen met de landen in de regio (artikel 5, 6 en 14 tot en met 17 van de SAO). De SAO bevat een aantal specifieke verplichtingen ten aanzien van verbeterde regionale samenwerking. Zo dient Servië volledig uitvoering te geven aan de Central European Free Trade Agreement die op 19 december 2006 werd ondertekend en inmiddels door alle landen in de regio goedgekeurd is. Hierdoor is een regionale vrijhandelszone tot stand gebracht. Daarnaast bepaalt artikel 15 dat Servië bilaterale overeenkomsten voor regionale samenwerking moet sluiten met de landen die reeds een SAO hebben ondertekend. Deze verdragen moeten zich concentreren op een politieke dialoog en een vrijhandelszone; wederzijdse concessies op het gebied van verkeer van personen, werknemers, kapitaal, vestiging en dienstverlening en samenwerking op andere terreinen zoals justitie, veiligheid en vrijheid.

De samenwerking tussen de landen van het voormalige Joegoslavië is de laatste 5 jaar sterk verbeterd. Er vinden nu zeer regelmatig politieke ontmoetingen plaats op verschillende niveaus. Uitzondering hierop vormt, zoals boven omschreven, de relatie tussen Servië en Kosovo.

Bij titel III (artikelen 14 tot en met 17)

De leden van de VVD-fractie vragen naar de Servische relatie met Kosovo en wat de SAO kan bijdragen aan de samenwerking tussen die twee landen. Voorts willen zij weten of de regering de opvatting van Bondskanselier Merkel deelt dat de relaties tussen Servië en de EU afhankelijk zijn van de normalisering van de banden tussen Servië en Kosovo.

De leden van de PVV-fractie wensen graag een reactie te ontvangen op de recente ontwikkelingen in het licht van de mogelijke goedkeuring van de SAO met Servië. Verder wordt een vraag gesteld over het aanslepende geschil tussen Belgrado en Pristina dat een reden is tot bezorgdheid.

Deze leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de doelstellingen van de SAO inzake regionale samenwerking en het bevorderen van stabiliteit in de regio door Servië in relatie tot Kosovo zouden moeten worden ingevuld. Maakt een erkenning van Kosovo door Servië daar deel van uit? Is een volledige controle van Noord-Kosovo door de Kosovaarse regering een eis van de EU of staat zij open voor andere oplossingen om de spanningen in dat gebied te verminderen? Daarnaast vragen deze leden of de mening gedeeld wordt dat zolang de verhouding tussen Servië en Kosovo niet is genormaliseerd de EU er geen goed aan doet om één van de twee op te nemen in de Europese Unie. De leden wijzen daarbij op de verlammende werking die het importeren van een conflict op de Europese Unie kan hebben, zoals bij Cyprus.

De regering vindt dat de relaties tussen Servië en de EU afhankelijk zijn van de normalisering van de banden tussen Servië en Kosovo. Ook Duitsland denkt er zo over. De EU kan het zich niet veroorloven onopgeloste conflicten te importeren. Deze zullen derhalve voor daadwerkelijke toetreding moeten worden opgelost. In de uitbreidingsstrategie van de Commissie worden goede nabuurschappelijke betrekkingen gekarakteriseerd als essentiële voorwaarde voor verdere toenadering. De EU kan en wil daarbij niet dwingend een oplossing voor een conflict opleggen: de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de betrokken partijen.

Bij titel IV (artikelen 18 tot en met 48)

De leden van de VVD-fractie zouden graag vernemen wat de economische voordelen zijn voor Nederland van het aangaan van de SAO met Servië. Wat zijn de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven in Servië? Wat is het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in Servië? Wat zal het aangaan van een volledige vrijhandel Nederland opleveren? . De leden van de VVD-fractie willen voorts weten of de afschaffing van Servische staatsmonopolies, wat betreft de leden een belangrijk onderdeel van de SAO, reeds is begonnen en wie de reeds geprivatiseerde onderdelen heeft overgenomen.

Met 7,5 miljoen consumenten is Servië de belangrijkste groeimarkt op de Westelijke Balkan. Tot op heden zijn vooral Duitsland, Italië en Oostenrijk actief op de Servische markt. Ook voor het Nederlandse bedrijfsleven liggen er aanzienlijke kansen. Sinds 2000 is door Nederland voor ruim € 1,8 miljard in Servië geïnvesteerd. Er zijn op dit moment tientallen Nederlandse bedrijven in Servië geregistreerd.

Servië heeft dankzij een gunstig klimaat, vruchtbare grond, zijn centrale geografische ligging en lage loonkosten vooral een sterke landbouwtraditie, waarop door Nederlandse bedrijven in onder meer de zuivelindustrie en de fruit- en groenteteelt wordt aangehaakt. Daarnaast blijken de metaalindustrie en scheepsbouw aantrekkelijke sectoren voor Nederlandse investeerders. Het totale handelsvolume tussen Nederland en Servië is tot op heden bescheiden en bedroeg in 2010 ca. € 305 miljoen. Op het gebied van buitenlandse investeringen is Nederland echter een serieuze partner van Servië: sinds 2000 staat Nederland in de top 5 van grootste investeerders, en in 2010 zelfs op de eerste plaats.

De SAO bevat een groot aantal afspraken die gericht zijn op vergaande liberalisering van de Servische economie. Servië zal (gefaseerd) de eigen markt open moeten stellen voor de EU, handelstarieven en andere marktverstorende bepalingen moeten afbouwen en Europese standaarden moeten overnemen. In de SAO is bepaald dat na een periode van 6 jaar de overname en integratie van het acquis van de interne markt moet zijn voltooid. Hiermee wordt in Servië een «level playing field» gecreëerd voor buitenlandse bedrijven en investeerders en krijgen deze gelijke toegang en kansen op de Servische markt.

Vooral Nederlandse MKB-ondernemers zullen hun voordeel kunnen doen met een in werking getreden SAO. Overigens implementeert Servië de SAO sinds 2009 al unilateraal.

De SAO ziet ook toe op de afschaffing van staatsmonopolies. Het proces van ontmanteling van staatsmonopolies is in Servië al geruime tijd gaande, met wisselend succes. Waar het proces in bijvoorbeeld de banksector voorspoedig is verlopen (belangrijkste spelers komen uit Italië, Griekenland, Oostenrijk en Duitsland), is de markt voor olie(derivaten) nog steeds niet vrij van beperkende regelgeving. Door de economische crisis, die ook in Servië merkbaar is, loopt het privatiseringsproces in andere sectoren gedeeltelijke vertraging op. Dit uit zich onder meer op het gebied van telecommunicatie. Staatsmonopolies worden in de praktijk overigens ook beperkt door marktliberalisering, onder meer in de luchtvaartindustrie.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of er naast het voorbeeld van het Nederlandse bedrijf Danube Food Group, nog meer voorbeelden bekend zijn van vermeende discriminatie door Servië van buitenlandse bedrijven en of de Servische regering erop is gewezen dat dit gedrag rechtstreeks ingaat tegen de geest van de SAO. Welke invloed gaat de inwerkingtreding van de SAO hebben op het voorkomen van dit soort gevallen? Wat zullen maatregelen zijn indien dit na inwerkingtreding van de SAO toch voorkomt?

Via de Nederlandse ambassade in Belgrado wordt de Danube Food Group ondersteund in zijn activiteiten op de Servische markt. De medewerking die daarbij wordt verkregen van de Servische autoriteiten wordt als bemoedigend ervaren. In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie wordt bevestigd dat zich in het verleden inderdaad gevallen hebben voorgedaan waarbij buitenlandse bedrijven zijn benadeeld ten opzichte van Servische bedrijven. Ter illustratie wordt gewezen op onterecht geheven hogere belastingen op de markt voor oliederivaten. Beslissingen die in strijd waren met de letter en geest van de SAO zijn in deze gevallen echter scherp veroordeeld en inmiddels herroepen.

Discriminatie van buitenlandse bedrijven is niet conform de bepalingen van de SAO. In de SAO is bepaald dat bij schending van bepalingen in eerste instantie consultaties dienen te worden gehouden. Dit biedt de mogelijkheid om marktverstorende handelingen op politiek niveau te bespreken. Daarnaast is het mogelijk problemen aanhangig te maken in een technisch sub-comité onder de SAO en zo nodig in de Stabilisatie- en Associatieraad en -Comité.

De SAO bepaalt in artikel 129 dat indien een van de SAO-partijen van mening is dat de andere partij een verplichting niet nakomt, zij passende maatregelen kan treffen. Dit zou kunnen bestaan uit het treffen van economische tegenmaatregelen of het tijdelijk hernieuwd instellen van bepaalde importheffingen. Artikel 130 bevat een procedure voor het beslechten van geschillen (middels arbitrage). Deze procedure kan in bepaalde gevallen worden opgevolgd door een procedure die in Protocol 7 is omschreven.

De leden van de VVD-fractie hebben vragen over leningen en subsidies van de Europese Investeringsbank aan Servië. Wat is het doel van de verstrekking hiervan? Op welke manier wordt de besteding van deze gelden in Servië gecontroleerd? Wat gebeurt er wanneer blijkt dat deze besteding niet volgens wens verloopt?

Het beleid van de Europese Investeringsbank (EIB) ten aanzien van Servië, evenals voor niet-EU-landen, is gericht op steun aan de economische ontwikkeling. Specifiek richt de EIB zich in Servië op verstrekking van leningen aan het midden- en kleinbedrijf, lokale overheden en voor infrastructurele projecten. In de periode 2007–2010 heeft de EIB voor ruim € 4,6 miljard aan leningen uitgegeven in alle landen van de Westelijke Balkan.

Voor Servië richten de EIB-programma’s (tot 2013) zich grotendeel op steun aan het MKB (€ 250 miljoen), steun aan «Research & Development» (€ 250 miljoen: verbeteren infrastructuur, onderwijs, oprichten expertisecentra) en infrastructurele projecten (€ 384 miljoen).

De EIB kijkt als bank naar de kredietwaardigheid van de ontvanger en maakt een inschatting van het terugbetalingsrisico voordat een lening wordt aangegaan. De EIB monitort een project vanaf ondertekening van het leencontract tot aan het moment dat de lening is terugbetaald. Indien een project volgens de EIB niet conform afspraken wordt uitgevoerd kan de Bank in ultimo besluiten de lening terug te trekken.

Bij titel VII (artikelen 80 tot en met 87)

De leden van de CDA-fractie vragen of er aangegeven kan worden in hoeverre het justitiële systeem in Servië klaar is voor verdergaande samenwerking. In hoeverre speelt corruptie een rol in de Servische samenleving? De leden vragen tevens of er een nadere duiding geven kan worden van de praktische uitvoering van artikel 80, waarin bijzondere aandacht is afgesproken aan institutionele versterking. Welke initiatieven neemt Nederland in dezen?

De regering beschouwt het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid als cruciaal in het EU-uitbreidingsproces. De ervaring heeft geleerd dat tekortkomingen op dit terrein een buitensporig zware wissel trekken op de mate waarin een land in staat is aan zijn EU-verplichtingen te voldoen. Ofschoon Servië in de afgelopen jaren aanzienlijke voortgang heeft geboekt op deze gebieden, onderstreept de regering dat het land nog veel huiswerk te doen heeft waar het gaat om onder andere de verbetering van de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad. De regering is van mening dat Servië klaar is voor verdergaande internationale samenwerking op deze terreinen en ziet daarin naast een Europees ook een specifiek Nederlands belang (bijvoorbeeld in de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit). De SAO zal de EU in staat stellen verdere hervormingen in Servië te begeleiden en Servië aan te spreken op zijn verplichtingen.

Ten aanzien van de vraag over artikel 80 geeft de regering het volgende antwoord.

Opbouw van de institutionele capaciteit van de Servische staat wordt door de EU gesteund vanuit de middelen die beschikbaar zijn uit het pre-accessie instrument IPA (Instrument for Pre Accession). Voor Servië is jaarlijks ruim € 190 miljoen beschikbaar. Deze steun richt zich onder andere op de opbouw en hervorming van het justitiële apparaat, capaciteitsopbouw, onderwijs en steun aan de energiesector. Nederlandse overheidsinstellingen kunnen lastens deze EU-middelen samenwerkingsrelaties aangaan met Servische zusterinstellingen, gericht op de overdracht van kennis (de zogenaamde «twinning»). Nederland ondersteunt ook in bilaterale zin, met name uit het Matra-programma, de verdere versterking van de Servische instituties. Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft daarnaast een programma voor bilaterale samenwerking met Servië (gecoördineerd door de KLPD) dat onder andere voorziet in verdere training van Servische politiebeambten.

Bij titel X (artikelen 119 tot en met 137)

De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom er alleen wordt voorzien in samenwerking tussen het Servische parlement en het Europees Parlement.

De SAO is een overeenkomst tussen de EU en Servië en legt afspraken vast over de samenwerking tussen EU-instellingen, zoals het Europees Parlement, en Servië. Dit laat onverlet dat ook nationale parlementen samenwerkingsverbanden kunnen aangaan met het Servische parlement. De regering is van mening dat sterke parlementaire contacten een waardevolle bijdrage leveren aan de bredere contacten tussen landen. Het recente bezoek van de Vaste Kamercommissie Europese Zaken aan Belgrado is daar een goed voorbeeld van, evenals het bezoek van de Servische parlementaire commissie voor Europese integratie aan Den Haag in oktober 2009.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de voorbeelden zijn van passende maatregelen in de zin van artikel 129, lid 4, wanneer er verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien niet worden nagekomen, bijvoorbeeld op de, ook door de VVD, als essentieel aangemerkte onderdelen mensenrechten en rechtsstaat. Op welke manieren wordt de invoering van de associatieovereenkomst getoetst en wat gebeurt er wanneer deze toets negatief zal uitvallen?

De op te richten Stabilisatie- en Associatieraad is de instelling die verantwoordelijk is voor het toezien op de implementatie van de overeenkomst. Niet-naleving van de overeenkomst kan in deze Raad worden besproken en problemen kunnen worden aangekaart. Zoals hierboven aangegeven voorziet de SAO ook in een geschillenbeslechtingprocedure.

In artikel 129, lid 4, is bepaald dat een van de partijen «passende maatregelen» kan nemen bij niet-naleving van onderdelen van de overeenkomst. Deze maatregelen zijn niet nader gespecificeerd in de SAO. Wel wordt aangegeven dat, in het geval dat maatregelen noodzakelijk zijn, prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen die de werking van het verdrag het minst verstoren.

Al naar gelang de ernst van de schending van de SAO kunnen maatregelen worden versterkt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het opnieuw instellen van bepaalde, tijdelijke handelsbeperkingen of importtarieven. Ook zouden maatregelen kunnen worden genomen in het kader van de steun die Servië vanuit de middelen voor IPA ontvangt.

Bij schending van de als essentiële elementen aangemerkte onderdelen van de overeenkomst (vastgelegd in artikel 2 en 5 van de overeenkomst), waaronder de verplichtingen op het terrein van mensenrechten en de samenwerking met ICTY, wordt onder «passende maatregelen» in ultimo ook de directe, eenzijdige opschorting van de overeenkomst verstaan.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven