Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2010
Op 17 september 2010 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd van een gewijzigd voorstel voor een verordening
van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 120/2005 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad,
wat de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen betreft.1 De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben dit voorstel in
hun vergadering van 16 november 2010 behandeld. De commissies hebben daarbij gesproken over de conceptbrief die voorligt in
de vaste commissie voor Economie, Landbouw en Innovatie van de Tweede Kamer, inhoudende dat het voorstel niet voldoet aan
de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zoals genoemd in artikel 5 van het EU-verdrag en het Protocol betreffende
de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Tevens hebben zij kennisgenomen van het regeringsstandpunt
ter zake, zoals verwoord in het BNC-fiche van 27 oktober 2010, en van de eerdere standpuntbepaling van deze Kamer terzake
van een in 2008 voorgestelde wijziging van deze verordeningen.2
De commissies hebben besloten dat zij het inhoudelijk eens zijn met hetgeen in bovenbedoelde conceptbrief van de Tweede Kamer
naar voren wordt gebracht. Zij adviseren dat de Eerste Kamer dit oordeel overneemt. In dat licht stellen zij voor dat de Eerste
Kamer zich aansluit bij de bijgevoegde conceptbrief van de Tweede Kamer, opdat een gezamenlijk gemotiveerd advies3 van Tweede en Eerste Kamer aan de Europese Commissie kan worden verstuurd.
Hoogachtend, namens de twee betrokken commissies,
Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Prof. dr. ir. E. Schuurman
Bijlage 1 Conceptbrief die voorligt in de vaste commissie voor Economie, Landbouw en Innovatie van de Tweede Kamer
Aan:
De heer Maroš Šefčovič
Vice-voorzitter van de Europese Commissie
B – 1 049 Brussel
België
Plaats en datum: november 2010
Betreft: Subsidiariteitstoets van een gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging
van de verordeningen (EG) nr. 120/2005 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de verstrekking van levensmiddelen aan de meest
behoeftigen betreft.
Ons kenmerk: xxx
Geachte heer Šefčovič,
De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, het bovengenoemde voorstel getoetst
aan de beginselen van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 EU-Verdrag. De Tweede Kamer is zich ervan
bewust dat de termijn voor het inzenden van een gemotiveerd advies op 15 november is verstreken, maar zij hecht er toch aan
om u in kennis te stellen van haar standpunt. Gelijkluidende brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement, de Raad en
de Nederlandse regering.
De Tweede Kamer is van oordeel dat de Europese Commissie onvoldoende heeft aangetoond dat het voorstel voldoet aan de beginselen
van subsidiariteit en proportionaliteit. De Kamer is dan ook niet overtuigd dat het voorstel aan deze beginselen voldoet.
De Tweede Kamer deelt niet de overweging van de Europese Commissie dat de artikelen 42 en 43 VWEU (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid)
de rechtsgrondslag kunnen vormen voor het door u gedane voorstel COM(2010)486. De Tweede Kamer betwist daarom deze rechtsgrondslag.
Het voorstel is namelijk niet in lijn met de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zoals vermeld in artikel
39 VWEU. Het aanwenden van producten uit de interventievoorraden zou nog kunnen bijdragen aan stabilisatie van de markt en
het verzekeren van redelijke prijzen bij de levering aan gebruikers. Dit kan echter niet gezegd worden van het aankopen van
producten op de markt zoals in het Commissievoorstel beschreven staat.
Gezien de inhoud van het voorstel gaat het hier eerder om sociaal beleid, met name bestrijding van armoede en sociale uitsluiting
dan om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is primair een nationale aangelegenheid
en de EU heeft hierbij slechts een aanvullende bevoegdheid (art 153 lid 1 sub j VWEU). Voedselhulp aan de minder bedeelden
in de EU is derhalve primair geen zaak van de EU maar van de Lidstaten. Tegen het licht van het voorgaande is in het voorstel
onvoldoende gemotiveerd welke meerwaarde of transnationale aspecten een EU-optreden zoals voorgesteld zouden rechtvaardigen.
Gezien bovenstaande bezwaren is de Tweede Kamer van mening dat het voorgestelde optreden niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel.
Hoogachtend,
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Gerdi A. Verbeet