32 528 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 30 januari 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I, onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 53a, eerste lid wordt «reis- of identiteitspapieren, dan wel andere documenten» vervangen door: zaken.

2. Artikel 53a, tweede lid, komt te luiden:

2. De ambtenaren zijn tevens bevoegd elke bij een onderneming behorende ruimte te te doorzoeken voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de in het eerste lid bedoelde zaken, indien een staande gehouden vreemdeling wiens identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, in die onderneming werkzaam is en indien vermoed wordt dat de vreemdeling een bij de onderneming behorende ruimte als woonruimte gebruikt.

3. In artikel 53a, derde lid, wordt «reis- of identiteitspapieren» vervangen door: zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid.

4. Aan artikel 53a worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. De doorzoeking vindt slechts plaats voor zover dit redelijkerwijs niet leidt tot substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die zich in deze ruimte bevinden.

5. De doorzoeking vindt slechts plaats in aanwezigheid van een bevoegd ambtenaar, tevens hulpofficier van Justitie.

6. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd in afwachting van de komst van de ambtenaar, bedoeld in het vijfde lid, de maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van de voor tijdelijke inbewaringneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van de personen die zich ter plaatse bevinden beperken.

5. Artikel 53b komt te luiden:

Artikel 53b

1. Artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot doorzoeking.

2. In aanvulling op artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden vermeldt de ambtenaar die de doorzoeking, bedoeld in artikel 53a, eerste en tweede lid, heeft verricht, in het schriftelijk verslag op welke gronden werd aangenomen dat deze redelijkerwijs noodzakelijk was voor de tijdelijke inbewaringneming van de zaken, bedoeld in artikel 53a, eerste en tweede lid.

3. Het verslag wordt toegezonden aan de officier van justitie.

Toelichting

Deze wijzigingen strekken er toe de effectiviteit van de voorgestelde verruiming van bevoegdheden in het Vreemdelingentoezicht te vergroten en deze tevens meer in overeenstemming te brengen met het recht op privacy. Er worden een zestal wijzigingen voorgesteld ten opzichte van het eerdere wetsvoorstel.

Artikel 53a, eerste en derde lid

Ten eerste wordt het begrip «documenten» vervangen door «zaken». Op grond van de formulering in het wetsvoorstel mogen alleen documenten in beslag worden genomen. Dat betekent bijvoorbeeld dat een telefoon waarschijnlijk niet tijdelijk in bewaring mag worden genomen. Dit is vanuit het oogpunt van effectiviteit onwenselijk, omdat de ervaring leert dat informatie in een telefoon van doorslaggevend belang kan zijn bij het vaststellen van de identiteit van de persoon. Hierom wordt voorgesteld het ruimere begrip «zaken» op te nemen. Hiermee wordt de effectiviteit van de bevoegdheid tot doorzoeking vergroot.

Artikel 53a, tweede lid

Op grond van de bevoegdheid van artikel 53a, eerste lid mag de ruimte die de vreemdeling als woonruimte gebruikt worden doorzocht. Dit betekent dat de Vreemdelingenpolitie of de Koninklijke Marechaussee bijvoorbeeld niet in de keuken van een restaurant of een andere ruimte op een schip mag zoeken naar documenten van vreemdelingen die een gedeelte van het restaurant of het schip als woonruimte gebruiken. Dit maakt de bevoegdheid gevoelig voor strategisch gedrag: door hun documenten in elke willekeurige deel van de bedrijfsruimte buiten de door hen bewoonde ruimte te leggen, kunnen zij hun identiteit verborgen houden. Hierom wordt voorgesteld de bevoegdheid te verruimen, zodat ook andere ruimtes die bij de bedrijfsruimte horen mogen worden doorzocht.

Voor deze doorzoeking gelden dezelfde beperkingen als voor de doorzoeking van de woning. De doorzoeking mag slechts geschieden in aanwezigheid van een ambtenaar, tevens hulpofficier van justitie, dient redelijkerwijs niet te leiden tot substantiële schade, mag slechts geschieden voor zover redelijkerwijs noodzakelijk voor de tijdelijke inbewaringneming van zaken waaruit de identiteit met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid en dient ook overigens proportioneel te zijn. Niet elke willekeurige bedrijfsruimte mag zomaar doorzocht worden, er dient een redelijk vermoeden te zijn dat er een identiteitsbewijs in de betreffende ruimte zal worden aangetroffen. Ook hiermee wordt de effectiviteit van de bevoegdheid tot doorzoeking vergroot.

Ten derde wordt alsnog het criterium «werkend is aangetroffen» vervangen door «werkzaam is». De Raad van State had in advies reeds aangegeven dat dit redactioneel wenselijk was. In het nader rapport is in eerste instantie vastgehouden aan de eerdere keuze voor het begrip «werkend is aangetroffen», omdat dit een meer feitelijke inhoud zou hebben dan het begrip «werkzaam is». Gevreesd werd dat met de introductie van het begrip «werkzaam is» een doorzoeking achteraf als onrechtmatig zou kunnen worden aangemerkt, omdat een arbeidsovereenkomst niet aanwezig was, terwijl er feitelijk wel werkzaamheden werden verricht door de vreemdeling.

Bij nader inzien is dit een te beperkte lezing van het begrip «werkzaam is». Dit kan wel degelijk ook een meer feitelijk criterium zijn. Bovendien ben ik door de opmerkingen van de leden van de VVD-fractie in het verslag ervan overtuigd geraakt dat het begrip «werkend is aangetroffen» weer andere interpretatieve problemen oproept. Hierom wordt voorgesteld het meer gangbare criterium «werkzaam is» te introduceren.

Artikel 53a, vierde lid

Ten vierde wordt de doorzoeking beperkt tot handelingen die redelijkerwijs niet leiden tot substantiële schade aan de ruimte of aan zaken die zich in de ruimte bevinden. Handelingen die grote schade aan de woning veroorzaken zijn niet toegestaan. Hiermee is de doorzoeking beperkter dan de doorzoeking in het kader van opsporing van misdrijven, waarbij een dergelijke beperking niet geldt. Het element «redelijkerwijs» verwijst naar de voorzienbaarheid van de schade. Wanneer niet voorzien kon worden dat een bepaalde handeling aanmerkelijke schade zou aanrichten, dan zal dat niet leiden tot onbevoegd gebruik van de bevoegdheid.

Aldus wordt de bevoegdheid beter afgestemd op de ernst van de inbreuk op de rechtsorde die aan uitoefening van de bevoegdheid ten grondslag ligt. In het strafrecht wordt doorzoeking ingezet tot opsporing van ernstige misdrijven. Dergelijke misdrijven zijn dermate zware inbreuken op de rechtsorde dat bij de opsporing een inbreuk op de rechten van de verdachte door middel van een ongelimiteerde doorzoeking van de woning gerechtvaardigd is. In het kader van vreemdelingentoezicht is illegaal verblijf, hoe onwenselijk ook, niet op een lijn te stellen met dergelijke misdrijven. Hierom is beperking van de bevoegdheid tot doorzoeking van belang voor de proportionaliteit van de doorzoeking. Hiermee wordt in de wet zelf duidelijk vorm gegeven aan het beperkte karakter van de doorzoeking, dat noodzakelijk is voor de proportionaliteit van de bevoegdheid.

Deze beperking van de doorzoeking zal niet ten koste gaan van verlies van effectiviteit. De ervaring in de huidige praktijk leert dat de groep vreemdelingen op wie dit toezicht betrekking heeft, doorgaans zeer mobiel is. Identiteitsbewijzen worden bijvoorbeeld vermoedelijk verborgen in sporttassen die zich in de ruimte bevinden. De handelingen die noodzakelijk zijn voor een effectieve doorzoeking vallen binnen het voorgestelde kader. Met de beperking van de doorzoeking op het niveau van de wet wordt beter tegemoet gekomen aan het beperkte karakter van de doorzoeking dat noodzakelijk is in het licht van het recht op privacy, bescherming van de woning en de proportionaliteit van de bevoegdheid.

Artikel 53a, vijfde lid en artikel 53b

Ten vijfde wordt de aanwezigheid van een ambtenaar, tevens hulpofficier van justitie verplicht gesteld bij de doorzoeking. Hierdoor wordt institutioneel gewaarborgd dat de doorzoeking ter plaatse op rechtmatigheid en proportionaliteit wordt getoetst. Hiermee wordt beter recht gedaan aan het belang van privacy van de betrokkenen. Omdat de hulpofficier van justitie aanwezig zal zijn, zijn de bepalingen van artikel 53b met betrekking tot machtiging overbodig. De bepalingen met betrekking tot de verslaglegging worden aangepast aan de nieuwe vormgeving van de bevoegdheid.

Artikel 53a, zesde lid

De hulpofficier van justitie zal bij geplande acties van te voren kunnen worden betrokken. Bij kleinschalige acties zal hij meestal relatief snel ter plaatse kunnen zijn. Er zal echter in dat geval enige tijd verstrijken, alvorens hij ter plaatse arriveert, en de doorzoeking kan starten. Teneinde te voorkomen dat de aanwezige personen in deze periode de zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdelingen met een redelijke mate van zekerheid kunnen worden afgeleid vernietigen of zoek maken, wordt, ten zesde, de bevoegdheid toegekend aan de bevoegde ambtenaar om maatregelen te nemen teneinde dit te voorkomen. Aldus wordt voorkomen dat de doorzoeking aan effectiviteit verliest.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers

Naar boven