32 520 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2011)

Nr. 10 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 november 2010

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Aan artikel VI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

E

Aan hoofdstuk XB wordt een artikel toegevoegd waarvan het artikelnummer aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk, luidende:

Artikel #

1. Ten aanzien van de werknemer wiens recht op uitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel VI, onderdeel 1A, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 19, eerste lid, onderdeel h, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel VI, onderdeel 1A, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op uitkering, in afwijking van artikel 19, eerste lid, onderdeel h, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

2

Aan artikel IX wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

E

Aan hoofdstuk VII wordt een artikel toegevoegd waarvan het artikelnummer aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk, luidende:

Artikel #

1. Ten aanzien van de gewezen zelfstandige wiens recht op uitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, onderdeel e, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel IX, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op uitkering, in afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel e, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot artikel 6, derde lid.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

3

Aan artikel X wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

F

Aan hoofdstuk VII wordt een artikel toegevoegd waarvan het artikelnummer aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk, luidende:

Artikel #

1. Ten aanzien van de werkloze werknemer wiens recht op uitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel X, onderdeel Ca, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel X, onderdeel Ca, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op uitkering, in afwijking van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot artikel 6, tweede lid.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

4

Aan artikel XI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

F

Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 48a. Overgangsbepaling in verband met artikel 6, eerste lid, onderdeel d

1. Ten aanzien van de persoon wiens recht op uitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel XI, onderdeel Ba, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel XI, onderdeel Ba, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op uitkering, in afwijking van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

5

Aan artikel XII wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 86a. Overgangsrecht in verband met de artikelen 23, eerste lid, onderdeel c, en 42, eerste lid, onderdeel h

1. Ten aanzien van de jongere wiens recht op een werkleeraanbod voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel XII, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011, al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 23, eerste lid, onderdeel c, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel XII, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011, en eindigt het recht op een werkleeraanbod in afwijking van artikel 23, eerste lid, onderdeel c, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

2. Ten aanzien van de jongere wiens recht op inkomensvoorziening voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel XII, onderdeel Ab, van de Verzamelwet SZW 2011, al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 42, eerste lid, onderdeel h, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel XII, onderdeel Ab, van de Verzamelwet SZW 2011, en eindigt het recht op inkomensvoorziening in afwijking van artikel 42, eerste lid, onderdeel h, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

3. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

6

In artikel XIV wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. Verantwoordingsinformatie ten behoeve van verdeling uitkering en verdeelsleutels

In afwijking van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt bij de toepassing van de artikelen 2, 4, tweede lid, en 5, tweede lid, gebruikgemaakt van de gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid, en de informatie, bedoeld in artikel 6, onderdeel a, waarvan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennis heeft op 15 augustus voor zover het betreft de artikelen 2 en 5, tweede lid, en 30 september voor zover het betreft artikel 4, tweede lid, van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die het college op verzoek van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen. Indien artikel 6, onderdeel b, van toepassing is, wordt voor het jaar volgend op het verantwoordingsjaar gelezen: het tweede jaar volgend op het verantwoordingsjaar.

7

Artikel XVI komt te luiden:

ARTIKEL XVI WIJZIGING VAN DE WET SOCIALE WERKVOORZIENING

De Wet sociale werkvoorziening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de artikelen 8, 9, 13, vierde lid, en 14, eerste lid, in de plaats van de betrokken colleges, met dien verstande dat:

  • a. voor de toepassing van artikel 8 en 9 de met toepassing van artikel 34a van die wet door het openbaar lichaam op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële- verhoudingswet, verantwoorde informatie in aanmerking kan worden genomen;

  • b. voor de termijn van twaalf maanden in artikel 9, vierde lid, wordt gelezen: vierentwintig maanden.

B

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

In afwijking van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt bij de toepassing van de artikelen 8, tweede lid, en 9 gebruikgemaakt van de gegevens in de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, en de informatie, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, waarvan Onze Minister kennis heeft op 15 augustus voor zover het betreft artikel 8, tweede lid, en 30 september voor zover het betreft artikel 9 van het tweede jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die het college op verzoek van Onze Minister op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen.

8

Aan artikel XX worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

G

In artikel 69, tweede lid, wordt na de eerste volzin ingevoegd: In afwijking van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt uitgegaan van de gegevens waarvan Onze Minister kennis heeft op 15 augustus van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar, met dien verstande dat gegevens die het college op verzoek van Onze Minister op een latere datum verstrekt mede in aanmerking worden genomen.

H

Aan hoofdstuk 7A wordt een artikel toegevoegd waarvan het artikelnummer aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk, luidende:

Artikel #. Overgangsrecht in verband met artikel 13, eerste lid, onderdeel b

1. Ten aanzien van de persoon wiens recht op bijstand voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel XX, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel XX, onderdeel Aa, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op bijstand, in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

9

Aan artikel XXI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

G

Na artikel 78f wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 78g. Overgangsrecht in verband met artikel 10, eerste lid, onderdeel d

1. Ten aanzien van de kunstenaar wiens recht op uitkering voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel XXI, onderdeel C, van de Verzamelwet SZW 2011 al is ingegaan en die zich op die dag onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, wordt voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, als eerste dag waarop hij zich aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekt, aangemerkt de dag van inwerkingtreding van artikel XXI, onderdeel C, van de Verzamelwet SZW 2011 en eindigt het recht op uitkering, in afwijking van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, vanaf de dag dat het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zes maanden heeft geduurd.

2. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van zijn inwerkingtreding.

10

Artikel XXII wordt als volgt gewijzigd:

a. Na onderdeel 0A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0Aa

Aan de laatste zin van artikel 23, zesde lid, wordt toegevoegd: of op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt als bedoeld in artikel 76a van de Ziektewet.

b. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

B0a

Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt in artikel 26 een lid ingevoegd, luidende:

4. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de verzekerde die een werkgever als bedoeld in artikel 25, eerste lid, heeft en op die op de dag voordat recht op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet ontstond, uitsluitend recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had, omdat artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van die wet van toepassing was.

11

Na artikel XXIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXIIIA WIJZIGING VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Artikel 24f van de Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «Wet werk en bijstand,» ingevoegd: artikel 49 van de Wet investeren in jongeren,.

2. In het zesde lid, onderdeel a, wordt na «Algemene Kinderbijslagwet» ingevoegd: en de Algemene nabestaandenwet.

TOELICHTING

Toelichting

Met deze nota van wijziging worden enkele nieuwe onderwerpen van «klein beleid» toegevoegd aan de Verzamelwet SZW 2011. Hieronder wordt ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.

Onderdelen 1 t/m 5, 8, onderdeel H, en 9

Overgangsrecht ontneming socialezekerheidsrechten voortvluchtigen

In de tweede nota van wijziging op de Verzamelwet SZW 2011 is geregeld dat personen die zich onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel (voortvluchtigen) de sociale zekerheidsuitkering wordt ontnomen. Het ontnemen van de sociale zekerheidsrechten aan personen, die zich onttrekken aan hun vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, ligt in het verlengde van de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (WSG). Daarom is in de tweede nota van wijziging ook een overgangsrecht getroffen dat grotendeels overeenkomt met het overgangsrecht dat is toegepast met betrekking tot de WSG. Op grond daarvan is in voornoemde tweede nota van wijziging geregeld dat voor een aantal wetten een overgangstermijn van zes maanden geldt en voor een aantal andere wetten, zoals de Werkloosheidswet (WW) en de Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) er geen overgangstermijn geldt. Reden hiervoor is geweest dat het hanteren van overgangsrecht in strijd zou zijn met de uitkeringsvoorwaarden van deze wetten.

Zowel naar aanleiding van de vragen van de leden van de VVD-fractie van de Tweede Kamer, alsmede naar aanleiding van de opmerkingen in de uitvoeringstoets van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft de regering de vormgeving van het overgangsrecht nogmaals onder de loep genomen. Daarbij is geconstateerd dat voortvluchtigheid thans niet per definitie strijd met de uitkeringsvoorwaarden oplevert. In die zin is het onderscheid in het overgangsrecht dat tussen verschillende wetten is gemaakt niet te rechtvaardigen. Daarom wordt in deze nota van wijziging voor alle wetten alsnog hetzelfde overgangsrecht geregeld.

Onderdelen 6, 7 en 8, onderdeel G,

Via de systematiek van «single information en single audit» (sisa) legt de gemeente jaarlijks verantwoording af aan het Rijk over de besteding van de hen toegekende specifieke uitkeringen. Op het terrein van SZW gaat het daarbij om de gebundelde uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), de daarin niet opgenomen middelen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de budgetten op grond van de Wet participatiebudget (WPB) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De systematiek van sisa houdt onder meer in dat de gemeente haar jaarrekening, met inbegrip van de sisa-bijlage, de accountantsverklaring en het rapport van bevindingen vóór 15 juli volgend op het verantwoordingsjaar indient bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (minister van BZK). Deze informatie wordt vervolgens aan de vakminister ter beschikking gesteld.

De door de gemeente ingediende verantwoordingsinformatie is onder meer van belang voor de budgetvaststellingen voor individuele gemeenten. Op grond van de geldende regels vinden de budgetvaststellingen plaats uiterlijk op 30 september voorafgaand aan het jaar waarop die toekenning betrekking heeft. Aan het afgeven van budgetbeschikkingen gaat een zorgvuldig voorbereidingstraject vooraf, waarbij de ontvangen gecertificeerde verantwoordingsinformatie op inhoudelijke juistheid wordt beoordeeld en waarbij wordt bepaald welk aandeel in het landelijk beschikbare budget individuele gemeenten krijgen. Deze relatieve aandelen bepalen het te verlenen budget per gemeente.

De sisa-verantwoordingssystematiek veronderstelt dat de gemeente de vereiste zorgvuldigheid betracht. Dit betekent dat de gemeente haar verantwoordingsinformatie voor indiening ervan bij de minister van BZK op juistheid controleert. De sisa-systematiek voorziet in de mogelijkheid dat de gemeente een nadien onderkende fout corrigeert. Omdat een correctie door één gemeente, zoals hierna nader zal worden toegelicht, consequenties heeft voor het totale proces van budgetverdeling, is het voor het SZW-domein noodzakelijk helder te markeren wanneer correcties nog wel en wanneer die niet meer in het proces van budgetvaststellingen betrokken kunnen worden.

In de praktijk komt het voor dat gemeenten, die hun jaarverantwoording tijdig hebben ingediend, eerst geruime tijd na 15 juli of zelfs ná ontvangst van de vaststellingsbeschikking en/of terugvorderingsbeschikking, onvolkomenheden ontdekken in hun jaarverantwoording en op grond daarvan tot correctie overgaan. Een dergelijke correctie kan gevolgen hebben voor het relatieve aandeel dat die gemeente in het macrobudget heeft, én voor het daarop gebaseerde budget voor die gemeente. Daarmee is een dergelijke correctie tevens van invloed op de relatieve aandelen en dus ook op de feitelijke budgetten van alle andere gemeenten. Correctie door een individuele gemeente op een zo laat tijdstip heeft enkele onwenselijke gevolgen, die via deze wetswijziging worden voorkomen.

Een late correctie van verantwoordingsgegevens leidt allereerst, zoals reeds is aangeven, tot een ernstige verstoring va het proces van budgetverdeling. Verder kan de correctie, indien deze wordt ingediend nadat de budgetbeschikkingen zijn verzonden, tevens leiden tot financiële problemen voor het Rijk. Een hoger budget voor de corrigerende gemeenten zou moeten leiden tot een lager budget voor alle andere gemeenten, doch de aan hen afgegeven beschikkingen kunnen door formele rechtskracht en toepassing van beginselen van behoorlijk bestuur niet meer worden aangepast. Daarmee wordt het financiële risico van een late correctie volledig op het Rijk afgewenteld.

Voor zover de foutieve verantwoording heeft geleid tot een te hoge vaststelling van het budget voor die gemeente, wordt het teveel betaalde bedrag teruggevorderd van die gemeente.

Met de onderhavige wijzigingen wordt een uiterste datum bepaald waarop correcties in de sisa-verantwoording nog in aanmerking genomen kunnen worden. Deze uiterste datum is met betrekking tot de verdeling van de budgetten voorafgaand aan het begrotingsjaar vastgesteld op 15 augustus van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar. Correcties in de sisa-verantwoording waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister van SZW) pas na deze datum kennis kan nemen, worden niet meer in aanmerking genomen voor de verdeling van de budgetten voorafgaand aan het begrotingsjaar. Daarop wordt een uitzondering gemaakt indien uit een inhoudelijke beoordeling van de verantwoordingsinformatie blijkt dat deze informatie niet toereikend is voor een budgetverdeling en -vaststelling en de minister van SZW een gemeente zodoende een redelijke termijn gunt om de gevraagde nadere informatie te verstrekken. In deze uitzonderingssituatie is de overschrijding van de uiterste termijn beperkt en behoudt de minister van SZW de regie bij de voorbereiding van de budgetverdeling en -vaststelling. De daarmee gemoeide termijnoverschrijding leidt, anders dan bij spontaan aangeleverde correcties, niet tot een verstoring van het proces van het afgeven van tijdige budgetbeschikkingen.

Met betrekking tot de budgetvaststellingen achteraf van geoormerkte gelden op basis van de verantwoording over de rechtmatige besteding van de gelden, geldt voor de minister van SZW een ruimere beslisperiode. Omdat het proces van vaststellingen achteraf in de praktijk een aanvang neemt in oktober van het jaar waarin de verantwoordingsinformatie moet zijn ingediend, en het daarbij om andere verantwoordingsgegevens gaat dan die bij de vaststelling vooraf een rol spelen, is het redelijk om gemeenten een iets ruimere correctiegelegenheid te bieden, en wel tot en met 30 september in plaats van 15 augustus. Weliswaar kan worden gesteld dat gemeenten die zich met een jaar vertraging verantwoorden over de Wsw of de WPB (zie artikelen 4, tweede lid WPB en artikel 9 Wsw), indien daarbij sprake is van sisa tussen medeoverheden, al een goed jaar de gelegenheid hebben om hun verantwoording op die onderdelen correct in te dienen en dat een langere correctieperiode dan 15 augustus daarom niet strikt nodig is. Voor andere situaties gaat dit niet op en is het redelijk om de uiterste termijn, zoals reeds vermeld, tot en met 30 september te bepalen. Ter bevordering van transparante wetgeving is ervoor gekozen om, met betrekking tot de budgetvaststellingen achteraf, in alle gevallen een correctietermijn te bieden tot en met 30 september. Wijzigingen die na 30 september via de geëigende procedure door gemeenten worden ingediend, worden bij de vaststellingen achteraf niet meer in aanmerking genomen, teneinde het proces van die vaststellingen ordelijk en zorgvuldig te kunnen laten plaatsvinden.

De uiterste datum waarop correcties in de sisa-verantwoording nog in aanmerking genomen worden, wordt vastgelegd in de WWB, de WPB en de Wsw. Gekozen is voor een regeling op wetsniveau, omdat met de voorgestelde bepalingen wordt afgeweken van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft een afwijking in die zin dat de budgetvaststelling – zowel in primo als in bezwaar – niet plaatsvindt op basis van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de beslissing («ex nunc»), maar op grond van de verantwoordingsinformatie waarover de minister van SZW beschikt op 15 augustus van het jaar volgend op het verantwoordingsjaar. Hetzelfde geldt voor de budgetvaststelling achteraf van de rechtmatige besteding van de geoormerkte gelden, zij het dat die termijn wordt vastgesteld op 30 september van het (tweede) jaar volgend op het verantwoordingsjaar.

Onderdeel 10 onder a en b

a.

In artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is geregeld dat een verzekerde niet in aanmerking komt voor de verkorte wachttijd, indien recht bestaat op ziekengeld op grond van de Ziektewet. Omdat onduidelijkheid bestond over hoe omgegaan moest worden met de situatie waarin de verzekerde naast ziekengeld ook loon ontving, is, na de inwerkingtreding van de Verzamelwet 2009 met ingang van 1 augustus 2009, hieraan toegevoegd dat dit alleen aan de orde is als de verzekerde naast ziekengeld geen loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek ontvangt. Hiermee werd echter nog geen duidelijkheid gegeven over hoe omgegaan moet worden met de situatie waarin naast ziekengeld recht bestaat op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt als bedoeld in artikel 76a van de Ziektewet (ZW). Door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA te regelen dat de verkorte wachttijd niet toegepast kan worden als naast ziekengeld geen recht op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt op grond van artikel 76a van de Ziektewet bestaat, wordt nu ook deze onduidelijkheid weggenomen.

b.

Op grond van artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van de WW wordt het recht op een werkloosheidsuitkering van de langdurig werkloze niet beëindigd indien hij werkzaamheden als werknemer gaat verrichten. Inkomsten uit verrichte arbeid worden verrekend met de werkloosheidsuitkering.

Als deze WW-gerechtigde werknemer vervolgens ziek wordt, dan betaalt de werkgever het loon door aan de werknemer op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Omdat de werknemer naast zijn loon een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering heeft, heeft hij na dertien weken ziekte tevens recht op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, onder 1o, van de ZW. Omdat er in deze situatie zowel recht bestaat op loondoorbetaling als op ziekengeld, heeft zowel de werkgever, op grond van artikel 25 van de Wet WIA, als het UWV, op grond van artikel 26 van de Wet WIA, re-integratieverplichtingen jegens deze zieke werknemer. Zowel de werkgever als het UWV stellen daardoor bijvoorbeeld een probleemanalyse en een plan van aanpak op ter zake van hetzelfde ziektegeval. Dit ligt niet in de rede in de situatie dat de werknemer voor de volle omvang van zijn arbeidsurenverlies weer werkzaam is in een regulier dienstverband, terwijl de werkloosheidsuitkering alleen strekt ter gedeeltelijke compensatie van de lagere loonwaarde van de arbeid waarin de werknemer is hervat. Uitgangspunt is immers dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie, omdat de kans van slagen bij de eigen werkgever het beste zijn. Voor het UWV is er in deze situatie dan ook geen reden om met een eigen aanpak te komen. Het uitvoeren van deze rol door het UWV heeft dan ook geen toegevoegde waarde ter bevordering van de re-integratie van de zieke werknemer. Daarom wordt in deze nota van wijziging geregeld dat de re-integratieverplichtingen in deze situatie uitsluitend bij de werkgever berusten.

In het voorgestelde nieuwe artikel 26, vierde lid, van de Wet WIA wordt daarom geregeld dat het UWV geen re-integratieverplichtingen heeft ten aanzien van de langdurig werkloze die zijn werk heeft hervat en die, voordat recht op ziekengeld ontstond, uitsluitend recht had op een werkloosheidsuitkering, omdat artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van de WW van toepassing was.

Artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van de WW voorkomt dat de werkloosheidsuitkering bij werkhervatting moet worden beëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de WW. Doordat bepaald wordt dat de verzekerde uitsluitend recht op een werkloosheidsuitkering had doordat artikel 20, zesde lid, onderdeel b, van toepassing was, geldt dit alleen voor de situatie waarin de werkloze zijn werkzaamheden heeft hervat voor het volledige aantal uren dat hij werkloos was. Daarnaast wordt in het voorgestelde artikellid geregeld dat de re-integratieverplichtingen van het UWV alleen dan niet van toepassing zijn als de verzekerde een werkgever heeft. Als de verzekerde niet langer een werkgever heeft, komen de re-integratieverplichtingen derhalve alsnog op het UWV te rusten.

Onderdeel 11

Gegevensverstrekking voor uitvoering WIJ (onderdeel 1)

In de met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden wet die de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) regelt (Stb. 2009, 492), waarbij de Informatie Beheer Groep als zelfstandig bestuursorgaan ophoudt te bestaan, is nog geen rekening gehouden met de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het in die wet opgenomen artikel 24f, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) regelt het verstrekken van gegevens uit het basisregister onderwijs aan de colleges van B&W op grond van (ondermeer) artikel 64 van de WWB. Dit artikel van de WWB regelt welke instanties verplicht zijn gegevens te verstrekken aan de colleges van B&W noodzakelijk voor de uitvoering van de WWB. De verplichting tot het verstrekken van gegevens door de Minister van OCW (i.c DUO) is in algemene zin geregeld in artikel 64 van de WWB, maar dit artikel 24f, tweede lid, biedt de grondslag voor gegevensverstrekking uit het basisregister onderwijs, dat ondermeer gegevens bevat over inschrijving bij onderwijsinstellingen.

Met ingang van 1 juli 2010 kunnen jongeren tot 27 jaar geen beroep meer doen op algemene bijstand op grond van de WWB. Voor hen is de WIJ ingevoerd. Op grond van de WIJ kan een jongere die niet werkt of leert de gemeente vragen hem een werkleeraanbod te doen. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod te doen. Bij onvoldoende eigen inkomsten uit dit werkleeraanbod bestaat voor de jongere recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ waarvan de hoogte gelijk is aan bijstand. Recht op een werkleeraanbod bestaat niet voor de jongere die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt.

Het is in verband hiermee van belang dat colleges van B&W desgevraagd ook gegevens uit het basisregister onderwijs ontvangen voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de WIJ. De voorgestelde bepaling voorziet erin dit te regelen. Door aan het tweede lid artikel 49 van de WIJ (dat een vergelijkbare inhoud heeft als artikel 64 van de WWB) toe te voegen wordt bepaald dat gegevens uit het basisregister onderwijs op verzoek worden verstrekt, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de WIJ.

Gegevensverstrekking aan de SVB (onderdeel 2)

Sinds begin 2010 (wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) bij Wet van 4 februari 2010, Stb. 2010, 74) is in de Anw, evenals in de AKW voor kinderen van 16–17 jaar, geregeld dat de wees van 16–21 jaar aan bepaalde voorwaarden moet voldoen om recht te hebben op een uitkering op grond van de Anw. Dit gaat -samengevat- om het hebben van een start-kwalificatie, nog een opleiding volgen of vrijgesteld zijn van de kwalificatieplicht (artikel 26 van de Anw). In verband met deze wijziging van de AKW en de Anw dient de gegevensverstrekking aan de Sociale verzekeringsbank (SVB) uit het basisregister onderwijs uitgebreid te worden (in artikel 24f, zesde lid, onderdeel a, WOT) met «Algemene nabestaandenwet». Dat gegevens door de SVB kunnen worden verkregen voor de uitvoering van de AKW is al geregeld in artikel 24f, zesde lid, onderdeel a.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven