32 516 (R 1920) Goedkeuring van het voornemen tot opzegging voor de Nederlandse Antillen en Aruba van de op 2 juni 1934 te Londen totstandgekomen herziening van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationaal depot van tekeningen of modellen van nijverheid en van de op 18 november 1961 te Monaco totstandgekomen Aanvullende Akte bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 september 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 oktober 2010.

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid jº vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 september 2010

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het voornemen tot opzegging voor de Nederlandse Antillen en Aruba van de op 2 juni 1934 te Londen totstandgekomen herziening van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationaal depot van tekeningen of modellen van nijverheid en van de op 18 november 1961 te Monaco totstandgekomen Aanvullende Akte bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage.

Een toelichtende nota bij dit voornemen tot opzegging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor de Nederlandse Antillen en Aruba gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 22 september 2010 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

Hierbij wordt mede namens de minister van Economische Zaken toegelicht het voornemen tot opzegging van de Akte van Londen van 2 juni 1934 en de daarbij behorende Akte van Monaco van 18 november 1961 inzake internationale registratie van tekeningen en modellen voor nijverheid (industrial designs).

Inleiding

Op het gebied van de internationale registratie (voorheen aangeduid als «het internatonaal depot») van tekeningen en modellen voor nijverheid (industrial designs) bestaan in het kader van de WIPO (World Industrial Property Organization) een aantal verdragen naast elkaar. In de loop van de jaren zijn nieuwere verdragen tot stand gekomen, die brede steun hebben ontvangen van een groot aantal lidstaten. Tegelijkertijd is daarmee de relevantie van een aantal van de oudere verdragen verminderd. De WIPO zou daarom graag het partijschap van twee daarvan willen beëindigen. Dit betreft de Akte van Londen van 2 juni 1934 (Stb. 1948, I 539) en de daarbij horende Akte van Monaco van 18 november 1961 (Trb. 1963, 91).

Beide Aktes werden reeds per 1 januari 1975 opgezegd voor Nederland in verband met de inwerkingtreding per die datum van de Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen en Modellen (zie Kamerstukken II 1971/72, 11 594, nr. 3). De gelding werd toen evenwel voortgezet voor de Nederlandse Antillen. Beide Aktes werden vervolgens per 8 november 1986 van toepassing verklaard op Aruba in verband met de verkrijging van de status aparte per 01-01-1986. Kort daarop werd die toepasselijkheid voor Aruba evenwel weer met terugwerkende kracht opgeschort wegens het ontbreken van de nodige uitvoeringswetgeving op Aruba. Aan de orde is thans de opzegging van beide genoemde Aktes voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba. Het voornemen tot opzegging behoeft de goedkeuring van de Staten-Generaal.

Voorgeschiedenis

Op 23 juni 1934 kwam te Londen tot stand een herziening van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationaal depôt van tekeningen of modellen van nijverheid (Stb. 1948, I 83 en I 539; hierna de «Akte van Londen»). Nadien kwam op 18 november 1961 te Monaco nog tot stand een Aanvullende Akte bij diezelfde Overeenkomst van ’s-Gravenhage (Trb. 1962, 91; hierna de «Akte van Monaco»).

Bij de Akte van Londen werd het Koninkrijk der Nederlanden per 5 augustus 1948 partij voor Nederland, voor Suriname en voor Curaçao (Stb. 1948 I 83). Tijdens de diplomatieke conferentie die in november 1961 te Monaco gehouden werd, werd besloten tot een herziene tekst van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage, die werd vastgelegd in de op 28 november 1960 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen herziene Overeenkomst van ’s-Gravenhage (Trb. 1963, 188; hierna «Akte van Den Haag»). Tevens werd besloten het taxenrégime te wijzigen in de tot dan toe bestaande versie van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage, zoals gewijzigd door de Akte van Londen. Deze laatste wijziging werd vastgelegd in de Akte van Monaco. De Akte van Monaco diende derhalve uitsluitend tot aanpassing van de Akte van Londen. De Akte van Monaco werd bekrachtigd voor het gehele Koninkrijk, dat wil zeggen tevens voor Suriname en de Nederlandse Antillen (zie Kamerstukken II 1962/63, 7 046 (R321) nr. 1).

In 1973 werd besloten tot opzegging voor Nederland van zowel de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 1925, als de Akte van Londen en de Akte van Monaco (Trb. 1974, 64, onder D). Aanleiding tot deze opzegging was de totstandkoming (op 25 oktober 1966 te Brussel) van de eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen. Het systeem van de Akte van Londen (en de daarbij behorende Akte van Monaco) was namelijk niet verenigbaar met die eenvormige Beneluxwet. Dit in tegenstelling tot de nieuwere Akte van Den Haag die wél in overeenstemming is met genoemde Beneluxwet van 1966. Met het op dat ogenblik voorliggende wetsontwerp werd daarom gelijktijdig goedkeuring gevraagd voor de Akte van Den Haag en voor opzegging van de Aktes van Londen en Monaco (Kamerstukken II 1971/72, 11 594, nr. 3). Die opzegging in 1973 gold intussen niet Suriname en de Nederlandse Antillen (ibidem, blz. 5). De eenvormige Beneluxwet gold immers voor deze landen niet. De Nederlandse Antillen bleven aldus partij bij de Akte van Londen en de Akte van Monaco1.

Die voortgezette gelding betrof tevens Aruba, dat immers tot 1986 deel uitmaakte van de Nederlandse Antillen. In verband met de verkrijging van de status aparte per 1 januari 1986 werden deze verdragen (zoals inmiddels herzien door de Aanvullende Akte van Stockholm van 14 juli 1967) met de Rijkswet van 12 december 1985 tevens goedgekeurd voor Aruba (Trb. 1986, 139, onder D). Daardoor werden deze Aktes voor Aruba van toepassing per 8 november 1986 (ibidem, onder H). Die toepasselijkheid van deze verdragen voor Aruba werd echter op 20 februari 1989 weer opgeschort, en wel met terugwerkende kracht vanaf het ogenblik van toepasselijk worden (Trb. 1989, 53, onder H).

In september 2009 belegde de Wereld Organisatie voor Intellectuele Eigendom (World Intellectual Property Organization, hierna «WIPO») een bijeenkomst te Genève over het partijschap van die landen bij de Akte van Londen, erop wijzende dat nadien een moderner systeem tot stand was gekomen met de Akte van Den Haag van 1960, zoals aangevuld door de Aanvullende Akte van Stockholm van 14 juli 1967 (Trb. 1970, 185), terwijl inmiddels een nog moderner systeem tot stand kwam met de op 2 juli 1999 te Genève tot stand gekomen Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale registratie2 van tekeningen en modellen van nijverheid (Trb. 2000, 102; hierna de «Akte van Genève»).

De WIPO wees er daarbij op dat nog maar een beperkt aantal landen partij was bij de Akte van Londen (en de daarbij behorende Akte van Monaco), terwijl er nog maar drie landen uitsluitend bij deze Akte partij waren (zonder tevens partij te zijn bij een van de twee moderne Aktes van Den Haag of Genève). Deze landen waren Indonesië, Tunesië, en het Koninkrijk der Nederlanden (voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba). De beide Aktes hadden daardoor alleen nog relevantie voor deze drie landen, omdat de onderlinge betrekkingen van de overige partijen geregeld werden door de nieuwere Aktes waarbij zij inmiddels partij waren. De WIPO deed daarom een beroep op de op dat ogenblik overgebleven 15 partijen (en met name ook de drie genoemde landen die alleen partij zijn bij deze twee Aktes) de toepassing van deze Aktes te bevriezen en vervolgens daarvan het partijschap te beëindigen.

Tijdens een bijeenkomst te Genève op 24 september 2009, waarbij ook de Nederlandse Antillen vertegenwoordigd waren, werd tussen de deelnemende landen besloten tot bevriezing van de toepasselijkheid van de Aktes van Londen en Monaco per 1 januari 2010.

Opzegging van de Aktes van Londen en Monaco

Thans is aan de orde de formele beëindiging van de Aktes van Londen en van Monaco voor de Nederlandse Antillen en voor Aruba.

Opzegging van de Akte van Londen geschiedt blijkens artikel 22 volgens de procedure van artikel 17bis van het Algemeen Verdrag. Dat Algemeen Verdrag is het op 2 juni 1934 te Londen gesloten Herziene Unie-Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom (Stb. 1948, 539). Het tweede lid van artikel 17bis stelt dat de opzegging dient te zijn gericht tot de Regering van de Zwitserse Bond. Blijkens artikel 6, eerste lid, onder e, van de op 14 juli 1967 te Stockholm tot stand gekomen Akte van Stockholm van (Trb. 1969, 142) wordt deze bepaling van artikel 17bis geacht betrekking te hebben op de dienovereenkomstige bepalingen van het op 14 juli 1967 te Stockholm tot stand gekomen Herzien Internationaal Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (Trb. 1969, 144). Volgens artikel 26, tweede lid, van dit laatste verdrag dient de opzegging te worden gericht aan de Directeur-Generaal van de WIPO, en wordt die opzegging (zie het derde lid) van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de opzegging.

De Akte van Monaco bevat geen bepalingen over de opzegging. De Akte van Monaco is evenwel slechts een wijziging van de Akte van Londen op het gebied van de taxen, en door opzegging van de Akte van Londen heeft de Akte van Monaco geen praktische betekenis meer.

In de aanloop van bovenbedoelde WIPO-bijeenkomst van 24 september 2009 stemde de Regering van de Nederlandse Antillen ermee in de toepasselijkheid van de Aktes van Londen en Monaco te bevriezen en de gelding van deze Aktes voor de Nederlandse Antillen vervolgens te laten opzeggen. De Regering van de Nederlandse Antillen bereidt thans wetgeving voor met het oog op (mede)gelding van de Akte van Genève. Deze wetgeving is inmiddels in concept gereed.

De Aktes van Londen en Monaco hebben in de praktijk nimmer feitelijke gelding gehad voor Aruba wegens het ontbreken van de benodigde wetgeving in dat land. De Regering van Aruba kan daarom eveneens instemmen met de beëindiging van deze twee Aktes voor Aruba. Aruba streeft inmiddels eveneens medegelding na van de Akte van Geneve. Een nieuwe merkenverordening is in voorbereiding, waarin onder andere in de uitvoering van die Akte wordt voorzien.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de opzegging van de Aktes van Londen en Monaco gelden voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen


XNoot
1

De Overeenkomst (Schikking) van ’s-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationaal depot van teekeningen of modellen van nijverheid (Stb. 1928, 64 en 196) gold alleen voor Nederland.

XNoot
2

Het tot dan toe in de titel gebruikte woord «depot» werd met deze Akte gewijzigd in «registratie».

Naar boven