32 509 Memorandum van Overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van de beheersing van crisissen met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg; Luxemburg, 1 juni 2006

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 september 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 oktober 2010.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2010

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 1 juni 2006 te Luxemburg totstandgekomen Memorandum van Overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van de beheersing van crisissen met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg (Trb. 2009, 58).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

De intensiviteit van het grensoverschrijdend verkeer in de Benelux levert onder meer problemen op met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid in deze regio. Deze vraagstukken zijn in de grensgebieden niet zelden grensoverschrijdend van aard. De gevolgen van (zware) ongevallen en catastrofes zijn in de Benelux vaak over de grens merkbaar. Zo bestaat regelmatig behoefte aan effectieve bijstand van hulpdiensten van de buurlanden. De betrokken veiligheidsdiensten dienen daarom adequaat te kunnen inspelen op dit gegeven. Voor ambtenaren van deze diensten vormen de grenzen echter nog vaak een belemmering.

Op 4 juni 1996 is in Senningen een Memorandum van overeenstemming tot stand gebracht (zie rubriek J van Trb. 2009, 58), dat voorziet in een samenwerking op het terrein van politie, justitie en immigratie. Vanuit dat samenwerkingsperspectief is in 2003 besloten om grensoverschrijdende samenwerking bij ongevallen en rampen als nieuw thema van nauwere samenwerking in Benelux-verband aan te wijzen. Op 1 juni 2006 hebben de ministers van Justitie of van Binnenlandse Zaken van de Benelux het onderhavige Memorandum van overeenstemming (MoU) ondertekend over samenwerking op het terrein van crisisbeheersing. De uitvoering van dit MoU, dat juridisch verbindende afspraken bevat en daarom een verdrag in de zin van de Grondwet vormt, is een van de prioriteiten op het gebied van crisisbeheer en rampenbestrijding zoals vastgelegd in het Senningen Actieplan 2007–2008 (zie www.Benelux.be). In dit Actieplan is een vijftal specifieke doelstellingen opgenomen op het gebied van crisisbeheer en rampenbestrijding. In dit verband maakt de Werkgroep Crisisbeheer van de Benelux zich in de eerste plaats sterk voor de nadere uitwerking van het MoU van 2006 en in de tweede plaats voor het onderkennen van de risico’s en grensoverschrijdende risicokartering.

Het gemeenschappelijk Benelux-werkprogramma 2009–2012 maakt vervolgens melding van een versterkte samenwerking op het gebied van crisisbeheersing en rampenbestrijding door het opzetten van een netwerkverband tussen de ambtenaren van de nationale crisiscentra. Tot slot wordt verwezen naar de organisatie van gemeenschappelijke operationele en bestuurlijke oefeningen.

Het MoU van 2006 is binnen de diverse Benelux-gremia tot stand gekomen. Daar werd eerst in een later stadium het verdragskarakter ervan herkend. Vervolgens zijn in de drie Benelux-landen de procedures gestart voor de goedkeuring van het MoU als verdrag.

II. Het verdrag

Het onderhavige MoU (hierna «het verdrag») heeft tot doel de bestaande samenwerking tussen de drie Benelux-landen op het gebied van de beheersing van crisis met grensoverschrijdende gevolgen verder te intensiveren en effectueren. Deze intensivering bestaat uit het stimuleren van de inzet van onderlinge samenwerkings- en communicatievormen. Dit wordt onder meer verwezenlijkt door nauwere samenwerking bij de voorbereiding op en bestrijding van crisissituaties met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen.

De uitvoering van het verdrag dient plaats te vinden in overeenstemming met relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en de daarop gebaseerde afspraken. Meer in het bijzonder zal de uitwerking van dit verdrag middels de in artikel 3 voorziene technische afspraken worden afgestemd tussen de departementen, aangezien een aantal departementen verantwoordelijkheid draagt voor grensoverschrijdende crisisbeheersing. Interdepartementale afstemming is nodig omdat – gelet op de preambule van het verdrag – de reikwijdte raakt aan hun respectieve beleidsterreinen.

Het verwezenlijken van het doel van het verdrag zal voor de verdragspartijen geen extra kosten opleveren, in zoverre dat de eventuele kosten van de uitvoering van de verschillende maatregelen zullen worden meegenomen op de eigen bestaande begroting van de betrokken autoriteiten en diensten.

III. Artikelsgewijze toelichting

Ter verwezenlijking van de nauwere samenwerking bij de voorbereiding op en bestrijding van crisissituaties biedt artikel 1 een aantal instrumenten, zoals informatie-uitwisseling over risico’s met een grensoverschrijdend karakter en verdere afstemming bij planvorming in de verschillende landen. Hierbij kan worden gedacht aan traditionele rampenplanning, maar ook aan plannen voor nieuwe risico’s als vogelgriep, grieppandemieën, onderbreking van elektriciteitsvoorziening enzovoorts.

Overige vormen van nauwere samenwerking zijn gemeenschappelijke oefeningen, betere afspraken over de communicatie en informatievoorziening naar de burgers in geval van crisissituaties met grensoverschrijdende gevolgen en tot slot afspraken over wederzijdse bijstandsverlening. Tevens voorziet het verdrag in de mogelijkheid om ten behoeve van de verbetering van informatie-uitwisseling tussen de Benelux-landen crisiscentra in deze drie landen in te stellen. Verder bevat het verdrag bepalingen inzake afspraken over periodiek overleg en aanstelling en uitwisseling van liaisons bij de crisiscentra.

In artikel 2 zijn de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het verdrag, expliciet benoemd. Voor Nederland is het Nationaal Crisis Centrum aangewezen. Al naar gelang de reikwijdte van een betreffende crisis wordt bilateraal dan wel trilateraal uitvoering gegeven aan het verdrag.

Een aantal praktische aspecten moet worden uitgewerkt in uitvoeringsafspraken zoals genoemd in artikel 3. Dit zijn technische afspraken tussen de bevoegde overheden en diensten die een goede uitvoering van een aantal verdragsbepalingen in de praktijk mogelijk maken. Zo is sinds mei 2007 een regeling in voorbereiding inzake informatie aan de bevolking bij noodsituaties. Daarbij zullen afspraken worden gemaakt over de aanstelling en het sturen van een contactpersoon in een noodsituatie ter uitvoering van artikel 7 van het onderhavige verdrag.

Ingevolge artikel 4 zijn de verdragspartijen verplicht informatie uit te wisselen. Welke gegevens deze informatie moet bevatten is aangegeven in artikel 5.

De crisiscentra zijn de eigenaar van de informatie. De desbetreffende gegevens over een crisissituatie met eventuele grensoverschrijdende gevolgen worden, op verzoek of op eigen initiatief, middels een informatiesysteem zoals een fax met elkaar uitgewisseld.

De wederzijdse uitwisseling van informatie vindt plaats in aanvulling op bestaande internationale voorzieningen en heeft een meer rechtstreekse en efficiëntere verstrekking van gegevens tot doel. Deze uitwisseling mag de goede uitvoering van genoemde voorzieningen niet beletten. De praktische uitvoering van de onderhavige bepaling wordt nader uitgewerkt in technische afspraken.

Zo zullen bijvoorbeeld criteria worden vastgesteld op basis waarvan de uitwisseling van weekrapporten en situatierapporten plaatsvindt.

De informatie die wordt uitgewisseld is vertrouwelijk. Deze confidentialiteit kan echter op grond van artikel 5 worden opgeheven.

De artikelen 6 tot en met 10 bevatten praktische afspraken over aangelegenheden zoals jaarlijkse overlegvergaderingen (artikel 6), het organiseren van gemeenschappelijke oefeningen (artikel 8) en het opstellen van gemeenschappelijke evaluaties (artikel 9). Verder bevat artikel 7 een bepaling inzake personen die op het andere grondgebied acties kunnen volgen. Hierboven in de toelichting op artikel 3 wordt bijvoorbeeld verwezen naar een contactpersoon bij noodsituaties. Ten slotte wordt in artikel 10 de procedure met betrekking tot het beslechten van geschillen beschreven.

IV. Koninkrijkspositie

Het verdrag zal uit zijn aard, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden. Na aansluiting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij Nederland zal het verdrag alleen gelden voor het Europese deel van Nederland.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven