32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011)

Nr. 17 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 november 2010

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da. Aan artikel 3.111, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot.

2

In artikel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa. In artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt «tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten» vervangen door: tot ten hoogste 30 percent van het loon.

TOELICHTING

I. Algemeen

Ingevolge deze nota van wijziging wordt een onbedoelde uitwerking van het partnerbegrip in de zogenoemde echtscheidingsregeling in het eigenwoningregime gecorrigeerd. Voorts wordt in de loonbelasting de tekst voor de gerichte vrijstelling voor extraterritoriale kosten in overeenstemming gebracht met het onder de werkkostenregeling geldende loonbegrip.

Deze nota van wijziging heeft geen budgettaire gevolgen en heeft evenmin gevolgen voor de administratieve lastendruk. Deze nota van wijziging bevat geen EU-aspecten.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel Da (artikel 3 111 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt per 1 januari 2011 een nieuw partnerbegrip geïntroduceerd. Gebleken is dat dit nieuwe partnerbegrip een onbedoelde uitwerking kent in de zogenoemde echtscheidingsregeling in het eigenwoningregime. De echtscheidingsregeling voorziet erin dat ingeval één van beide (ex)partners alleen in de woning achterblijft, de woning nog gedurende twee jaren ook voor de vertrokken partner als eigen woning wordt aangemerkt, waardoor deze gedurende die periode in voorkomende gevallen tevens recht heeft op aftrek van de ter zake van de bijbehorende eigenwoningschuld betaalde rente. De twee jaren in de echtscheidingsregeling zien op de overbruggingsperiode tussen het vertrek uit de woning en de afwikkeling van de echtscheiding. Onder het huidige partnerbegrip gaat deze termijn bij gehuwden lopen wanneer sprake is van duurzaam gescheiden leven. Onder het nieuwe partnerbegrip wordt bij gehuwden de eis dat de (ex) partners niet alleen niet meer op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven, maar dat tevens een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Dit zou bij gehuwden tot gevolg hebben dat in de periode voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot echtscheiding de partner die de woning heeft verlaten geen recht op aftrek van (hypotheek)rente heeft. Dit acht het kabinet ongewenst. De echtscheidingsregeling wordt daarom zo aangepast dat bij gehuwden, evenals onder de tot 1 januari 2011 geldende regeling het geval is, de echtscheidingsregeling reeds geldt vanaf het moment dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hiertoe wordt aan het vierde lid van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een volzin toegevoegd, waarin in de eerste plaats wordt bepaald dat voor de toepassing van deze regeling onder de gewezen partner mede wordt verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Daarnaast wordt geregeld dat de duurzaam gescheiden levende echtgenoot ook voor de toepassing van het achtste lid van genoemd artikel 3.111 niet als partner wordt aangemerkt. Daarmee wordt voorkomen dat ingeval de duurzaam gescheiden levende echtgenoot die de woning heeft verlaten een nieuwe eigen woning heeft betrokken, anders dan onder de tot 1 januari 2011 geldende regeling, ook in de genoemde overbruggingsperiode alsnog slechts voor één van beide woningen in aanmerking zou kunnen komen voor renteaftrek.

Onderdeel 2

Artikel II, onderdeel Aa (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964)

In de omschrijving van de grondslag voor de bewijsregel in de ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 per 1 januari 2011 in artikel 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) opgenomen gerichte vrijstelling voor extraterritoriale kosten, is ten onrechte geen rekening gehouden met het nieuwe loonbegrip dat in verband met de invoering van de werkkostenregeling met ingang van die datum geldt in die wet. Tot die datum bestaat de grondslag voor de regeling voor extraterritoriale kosten uit de som van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten. Aangezien het loonbegrip met ingang van 1 januari 2011 expliciet mede omvat hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking, moet de vergoeding voor extraterritoriale kosten niet langer worden opgeteld bij het loon om voor de bewijsregel in de regeling voor extraterritoriale kosten tot een gelijke grondslag te komen als vóór de invoering van de werkkostenregeling. Deze vergoeding maakt met ingang van 1 januari 2011 immers reeds onderdeel uit van dat loon. De ingevolge de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 met ingang van 1 januari 2011 geldende tekst van artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet LB 1964 wordt met de onderhavige wijziging daarom op dat punt aangepast.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het vorenstaande nog niet van toepassing is voor inhoudingsplichtigen die gebruik maken van het met ingang van 1 januari 2011 in artikel 39c van de Wet LB 1964 opgenomen keuzeregime.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Naar boven