32 501 Trendnota Arbeidszaken Overheid 2011

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 april 2011

Tijdens het Algemeen Overleg Diversiteitdoelstellingen begroting BZK 2011, van donderdag 20 januari jl. (kamerstuk 32 501, nr. 10), heb ik toegezegd dat ik met een antwoord kom op de vraag hoe het amendement van het lid Kalma c.s. (TK. vergaderjaar 2009–2010, 31 763, nr. 14) zich verhoudt tot het regeerakkoord.

Ik kan u melden dat het amendement onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel tot de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen van de Minister van Veiligheid en Justitie. Het amendement is eind 2009 door de Tweede Kamer aanvaard. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling voor in de Eerste Kamer. Aangezien de discussie over dit amendement in het kader van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer plaatsvindt, ga ik hier in deze brief niet nader op in.

Verder heb ik toegezegd u te zullen informeren over de wijze waarop het Rijk omgaat met registratie binnen de 1% quotumregeling Rijk voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Registratie geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt

Het bieden van werk- of werkervaring aan kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt is onderdeel van het maatschappelijk verantwoord werkgeverschap Rijk. In de afgelopen kabinetsperiode is dit ingevuld door op sectorniveau kwantitatieve afspraken te maken om de arbeidsparticipatie te bevorderen van alle doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt, waaronder ook (jeugd)werklozen (het 1 000 werkervaringsplaatsenplan Rijk).

Daarnaast zijn bij motie Heijnen (TK 2007–2008 31 444 VII, nr. 15 ) afspraken gemaakt om specifiek de arbeidsparticipatie van Wsw-ers en Wajongers bij het Rijk te bevorderen (250 werkervaringsplaatsen).

Deze activiteiten hadden een projectmatig karakter. In het kader van deze projecten vond handmatige registratie plaats van de in de projectperiode gerealiseerde plaatsingen (werkervaringsplaatsen, detacheringen, leerwerktrajecten en reguliere plaatsingen).

De werkgevers Rijk hebben in de periode 2009–2010 in het kader van het 250 werkervaringsplaatsenproject voor Wsw en Wajong tenminste 268 nieuwe plaatsingen gerealiseerd, waarvan 84 voor Wsw en 114 voor Wajong. Verder zijn via afspraken met ingehuurde dienstverleners ca. 70 nieuwe plaatsingen van Wsw en Wajong gerealiseerd. Daarnaast zijn nog 25 nieuwe werkervaringsplaatsen bij het Rijk gerealiseerd voor doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt waarvan, om privacyredenen, een onbekend aantal voor de doelgroepen Wsw en Wajong.

Uit de aangeleverde cijfers blijkt dat alle werkgevers Rijk inspanningen hebben geleverd om hun departementale quota Wsw en Wajong te realiseren met een totaal resultaat van minimaal 268 en maximaal 293 plaatsingen. Het exacte aantal kan niet worden bepaald door het tekort schieten van de handmatige administraties.

In het voorjaar van 2009 is de Kamer toegezegd dat het Rijk per 2011 een structurele algemene quotumregeling invoert. Deze toezegging houdt in dat het Rijk structureel een aantal (werkervarings)plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in fte’s reserveert voor geïndiceerde doelgroepen met een (lange) afstand tot de arbeidsmarkt (brief van 2 maart 2009, kenmerk TK 2008–2009 31 701,31 444 VII, nr. 10).

De registratie van (nieuwe én bestaande) plaatsingen van geïndiceerde medewerkers is buitengewoon lastig. Dit heeft een aantal redenen die uw Kamer ook in het Algemeen Overleg naar voren heeft gebracht: het privacyaspect (registratie behoeft medewerking van de doelgroepen), het risico van stigmatisering en de administratieve lasten die een algehele registratie naar doelgroepen met zich meebrengt, zowel voor werkgevers als voor werknemers.

Via koppeling van interne en externe informatiebronnen (o.a. UWV en SW-bedrijven) is het gelukt een redelijk inzicht te verkrijgen op het niveau van het Rijk als geheel in het aantal plaatsingen van deze doelgroepen met een indicatie.

Via de koppeling van interne en externe informatiebronnen (cijfers ultimo 2009) is vast komen te staan dat er ca. 680 plaatsingen zijn. Hierbij is de groep van bij het Rijk werkzame Wao-ers buiten beschouwing gelaten; van deze groep kan immers lang niet altijd worden gezegd dat het gaat om medewerkers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Wel zijn meegeteld de medewerkers met een Wajong- en een WSW-indicatie alsmede de medewerkers met een indicatie van gedeeltelijke arbeidsbeperking volgens de WIA.

Voor een deel van de gebruikte administraties geldt dat het genoemde totaal niet om te rekenen is naar fte’s. Bekend is dat in deze groep veel parttime functies voorkomen.

Daarnaast zouden, volgens de oorspronkelijke definitie van het 1%-quotum, ook mensen met indicaties van gedeeltelijke arbeidsbeperking meetellen die werkzaam zijn via mantelovereenkomsten met ingehuurde dienstverleners. Het creëren van werkplekken door middel van aanbestedingen wordt ook wel social return genoemd. In 2010 is er door SZW en BZK onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van social return bij de Rijksoverheid (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 215 + nr. 225). Dit wordt apart bezien in een kabinetstandpunt dat medio 2011 wordt verwacht. Ik heb besloten om deze groep daarnaast niet ook nog mee te tellen in het kader van het 1%-quotum.

Uitgaande van de huidige bezetting in fte’s van het Rijk (teldatum 31-12-2010: 114 000) betekent een 1%-quotum in 2011 een normaantal van 1140 geïndiceerde medewerkers werkzaam bij het Rijk.

Op grond van de nu beschikbare gegevens waren er eind 2009, zoals gemeld, in ieder geval 680 medewerker met een indicatie (Wajong, WSW en WIA) werkzaam bij het Rijk.

Ik verwacht dat het aantal geïndiceerde medewerkers bij het Rijk voor het jaar 2010 hoger zal liggen, mede vanwege het eerder genoemde resultaat van het project inzake 250 extra plaatsen voor Wajong- en WSW-ers.

Ik hoop nog voor het komende zomerreces over de totale cijfers over 2010 te kunnen beschikken.

Vanaf 2011 wil het Rijk de inspanningen (blijven) richten op plaatsingen van mensen met indicatie Wsw, Wajong en Wia en op de monitoring van deze inspanningen.

Het gaat hierbij dan om mensen die reeds bij het Rijk werkzaam zijn, mensen die op basis van detachering werkzaam zijn als ook nieuwe instromers.

Het bieden van werkervaringsplaatsen is één van de manieren om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

Het gaat mij om de bevordering van de inzetbaarheid van deze groep. Dit betekent dat werkplekken en/of bestaande functies worden aangepast aan de mogelijkheden van de individuele gedeeltelijk arbeidsbeperkte werknemer.

Sinds enige tijd ben ik in gesprek met de Wsw-bedrijven in de regio Den Haag met het oog op plaatsingen bij het Rijk. Vanuit Wsw-bedrijven gaat het om plaatsingen van medewerkers grotendeels op basis van detachering en in mindere mate om begeleid werken bij aanstelling. Ook met andere Wsw-bedrijven in het land zal ik in gesprek gaan voor verdere intensivering van plaatsingen. In overleg met de brancheorganisatie Cedris werk ik momenteel een betrouwbaar systeem van registratie uit voor de Wsw-doelgroep. Door een gerichte koppeling met UWV-gegevens verwacht ik een completer beeld van het totaal aantal plaatsingen van medewerkers met een Wajong- en Wia-indicatie bij de verschillende ministeries te kunnen verkrijgen.

Het Rijk blijft zich dus inspannen om mensen met indicaties van gedeeltelijke arbeidsbeperking aan werk te helpen en om dit te monitoren. Er zal extra aandacht blijven bestaan voor de arbeidsparticipatie van de doelgroepen Wajong, Wsw en Wia.

De rapportage over de realisatie van plaatsingen zal vanaf 2011 geschieden via het Sociaal Jaarverslag/de jaarrapportage bedrijfsvoering rijk.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven