32 500 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2011

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 januari 2011

In het Algemeen Overleg van 24 november 2010 (kamerstuk 32 500 XV, nr. 56) heb ik uw Kamer toegezegd voorafgaand aan het aangevraagde Voortgezet Algemeen Overleg nadere informatie te verzamelen over de voorzittersvergoedingen bij de product- en bedrijfschappen. Hierbij doe ik u de betreffende informatie toekomen.

Tijdens het AO over het Toezichtverslag 2009 werd gesteld dat de vergoedingen die de voorzitters van bedrijfslichamen ontvangen inzichtelijker dienen te worden gemaakt door relatering van de hoogte van de vergoeding aan het aantal dagdelen dat een voorzitter werkzaam is voor een bedrijfslichaam.

Hiertoe heb ik de SER verzocht een scan uit te voeren van de meest recente financiële verantwoordingsinformatie van de bedrijfslichamen (2009), aangevuld met de verordeningen van de afzonderlijke schappen over de voorzittersvergoedingen. Tevens zijn alle bedrijfslichamen benaderd voor aanvullende detailinformatie. De resultaten zijn weergegeven in het overzicht dat is opgenomen als bijlage1.

Regels voor voorzittersvergoedingen bedrijfslichamen

De bedrijfslichamen hebben de voorzittersvergoedingen vastgelegd in verordeningen. Daarbij dienen zij rekening te houden met de artikelen 6.5 en 6.7 van het Besluit beleidsregels Bestuurskamer (BbB) van de SER.

Voor bedrijfschappen geldt artikel 6.5 (zie bijlage)1; deze vergoedingswijze houdt een vergoeding per dagdeel in. Hierbij wordt aan de voorzitter een vergoeding per dagdeel (op weekbasis) van maximaal ca. 11 000 euro per dagdeel per jaar toegekend. Dat is in voltijd (tien dagdelen) 110 000 euro per jaar. Dit bedrag is – naast de reiskosten – de maximale last voor het bedrijfslichaam, omdat op basis van het BbB de voorzitter geen andere vergoeding kan krijgen. Alle bedrijfschappen en het Productschap Dranken hanteren deze vergoedingswijze.

Voor de productschappen geldt artikel 6.7 (zie bijlage)1; deze vergoedingswijze komt neer op een maximale vergoeding van ruim 125 000 euro op jaarbasis. Deze hoogte is tot stand gekomen op basis van het bedrag in schaal 16 (hoogste periodiek) van de cao voor de PBO-sector, verhoogd met 16,5 procent en uitgaande van een voltijd werkverband. Tevens kan het bestuur bij deze vergoedingswijze bij verordening regelingen van toepassing verklaren die gebaseerd zijn op de cao voor de PBO-sector. Hierbij valt te denken aan een vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering, etc. Alle productschappen, behoudens het Productschap Dranken, hanteren deze vergoedingswijze. De reden voor het verschil in hoogte tussen de vergoedingen van bedrijf- en productschappen ligt in de doorgaans relatief grotere omvang en complexiteit van de productschappen.

Met het vastleggen van de voorzittersvergoeding in een verordening en door het opnemen van de met de voorzittervergoeding gemoeide kosten in begroting, jaarrekening en jaarverslag legt het bestuur van het bedrijfslichaam verantwoording af aan de ondernemers die onder de werkingsfeer van het bedrijfslichaam vallen.

De SER heeft in het BbB en in de regels voor begroting, jaarrekening en jaarverslag de grenzen aangegeven voor de vaststelling van de vergoeding van de voorzitter. De SER dient deze verordening alsmede de begroting, jaarrekening en het jaarverslag van het bedrijfslichaam goed te keuren. De rol van de minister betreft de verantwoordelijkheid voor het stelsel als zodanig en dus niet de feitelijke beoordeling van de vergoedingsverordeningen. Dit is opgedragen aan de Toezichtkamer van de SER.

Goedkeuringsprocedure Toezichtkamer SER

De bedrijfslichamen dienen hun begrotingsverordeningen voor goedkeuring voor te leggen aan de Toezichtkamer. Ten behoeve van deze goedkeuring controleert de Toezichtkamer de begrotingsverordeningen en de toelichtingen daarop. Deze controle omvat ook een check op hetgeen in de begrotingsverordening en de toelichting daarop is gesteld ten aanzien van de voorzittersvergoeding. Met de goedkeuring van de Toezichtkamer zijn de bedrijfslichamen gemachtigd tot het doen van uitgaven gedurende het begrotingsjaar, ook met betrekking tot de voorzittersvergoeding.

In het kader van de instemming van de Toezichtkamer met de jaarrekeningen van de bedrijfslichamen controleert de Toezichtkamer ook de verantwoording over de voorzittersvergoeding, waarbij eventuele verschillen tussen begrote en gerealiseerde bedragen eveneens onderwerp van controle zijn.

Naast de reguliere taak van het controleren van de begrotingen en de jaarrekeningen kan de Toezichtkamer besluiten om onderzoek in te stellen naar bepaalde thema’s bij de bedrijfslichamen. Het onderzoek naar de verantwoording door de bedrijfslichamen over de voorzittersvergoedingen in 2009 is daar een voorbeeld van.

WOPT en verantwoording over voorzittersvergoedingen

De voorzittersvergoedingen van de bedrijfslichamen vallen onder de Wet Openbaarmaking Publiek gefinancierde Topinkomens (WOPT). Op grond van de WOPT zijn de bedrijfslichamen verplicht topinkomens zelf te publiceren in de jaarrekeningen en deze digitaal aan te melden via de internetsite van het ministerie van BZK. Voor 2009 was de norm voor het maximale salaris (gebaseerd op het gemiddelde belastbare loon van ministers) vastgesteld op 188 000 euro. Uit het overzicht dat is opgenomen als bijlage blijkt dat geen van de vergoedingen, berekend naar dagdeel zoals tijdens het AO werd verzocht, in 2009 boven de norm is uitgekomen. Overigens dienen de bedrijfslichamen ook op grond van Principe IV van de – oorspronkelijk door hen zelf opgestelde – Code Goed Bestuur in het jaarverslag adequate informatie op te nemen over de hoogte en de samenstelling van de vergoedingen van onder meer hun voorzitters.

Overzicht voorzittersvergoedingen bedrijfslichamen 2009

Met de scan is nagegaan of de gerealiseerde voorzittersvergoedingen bedrijfslichamen 2009 nopen tot wijziging van de bevindingen en conclusies over de transparantie van de verantwoording over de voorzittersvergoedingen zoals die zijn opgenomen in het Toezichtverslag 2009 over het «Themaonderzoek voorzittersvergoedingen». Hierbij is specifiek gekeken naar de realisatie van de artikelen 6.5 of 6.7 uit het BbB. Uit de scan blijkt geen informatie naar voren te komen die tot wijziging van de eerdere bevindingen en conclusies zou moeten leiden.

De informatie in de jaarrekeningen 2009 over de voorzittersvergoedingen en de aanvullende informatie van bedrijfslichamen over de hoogte en samenstelling van de voorzittersvergoedingen maken duidelijk dat de als «kale» vergoeding vastgestelde bedragen voor de voorzitters conform het gestelde in artikel 6.5 respectievelijk artikel 6.7 van het BbB zijn; de naar rato van het aantal werkzame dagdelen vergoede bedragen overschrijden de hiervoor in 2009 geldende normbedragen niet.

Tussen het bedrag zoals opgevoerd voor de voorzittersvergoeding in de jaarrekeningen 2009 enerzijds en de som van de kale vergoeding, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering anderzijds zitten bij de productschappen (behoudens het Productschap Dranken) verschillen. Deze verschillen zijn relatief groot bij het Productschap Tuinbouw, het Productschap Vis, het Productschap Vee en Vlees en de akkerbouwschappen. In algemene zin bestaan deze verschillen uit bedragen voor sociale toeslagen, werkgeversbijdragen pensioen, representatie, woon-/werkverkeer, dienstreizen, verblijfskosten, bonus-sparen, onkostenvergoedingen en – in het geval van het Productschap Tuinbouw en de akkerbouwschappen – overige toeslagen. De bijlage met het overzicht van de voorzittersvergoedingen bevat een specifieke toelichting voor die gevallen dat bedragen op het eerste oog vragen oproepen.

Ondanks het bovenstaande ben ik echter van mening, zoals ik ook tijdens het AO van 24 november heb gezegd, dat toekomstige toezichtverslagen – ook met betrekking tot het onderwerp voorzittersvergoedingen – explicieter en gedetailleerder moet zijn om de transparantie en inzichtelijkheid van de geboden informatie te vergroten. Ik zal de SER hiervan dan ook op de hoogte brengen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven