De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het verzoek van VROM destijds, om de voedselveiligheid van cisgene, transgene en klassiek veredelde rassen
te vergelijken niet adequaat is uitgevoerd tot foutieve conclusies heeft geleid in het RIKILT-rapport die correcties behoeven;
overwegende, dat medeoorzaak hiervan was het ontbreken van klassieke plantenveredelingsexpertise in de begeleidingscommissie;
overwegende, dat de huidige GMO-regelgeving de huidige klassieke plantenveredeling als «base line» gebruikt, wat in dit rapport
niet is gedaan, terwijl in plaats daarvan klassiek veredelde rassen en mutanten daarvan indirect verdacht worden gemaakt zonder
wetenschappelijke onderbouwing;
overwegende, dat het RIKILT-rapport diep inzoomt op kleine veranderingen in het dna door inbrengen van natuurlijke cisgenen
en daarbij de veel grotere variatie in het dna negeert, die van nature optreedt door mutaties en inkruisen van genen uit wilde
planten;
van mening, dat cisgenese een eerlijke kans moet krijgen om zo toelatingskosten te drukken en de inzet van deze techniek ook
voor het mkb mogelijk te maken;
verzoekt de regering plantenwetenschappers een uitspraak te laten doen in hoeverre de risico's op allergie en toxiciteit bij
cisgenese groter zijn dan bij klassieke veredeling, en het RIKILT-rapport als voorlopig rapport te beschouwen en de opstellers
ervan of andere wetenschappers te vragen om ook de vergelijking met klassieke plantenveredeling te maken, zodat recht wordt
gedaan aan de onderzoeksvragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Wiegman-van Meppelen Scheppink
Dijkgraaf
Koopmans