32 435 Wijziging van een aantal wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en een aantal verduidelijkingen aan te brengen (Reparatiewet SZW 2011)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit wetsvoorstel bevat voorstellen die dienen ter verduidelijking of technische verbetering van bestaande wettelijke bepalingen. Het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren van de kwaliteit van de departementale wetgeving.

Met ingang van 1 januari 2010 is bijvoorbeeld de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingrijpend gewijzigd. De wet kent nieuwe terminologie, de citeertitel is gewijzigd en de wet is vernummerd. Diverse verwijzingen naar de Wet Wajong waren hier nog niet op aangepast. Dit voorstel strekt er onder meer toe dit alsnog te doen.

De voorgestelde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten. In het artikelsgewijze deel wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.

Dit wetsvoorstel is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de toetsende instanties voorgelegd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale verzekeringsbank (SVB) hebben advies uitgebracht evenals het Uitvoeringspanel. Zowel de SVB als het UWV hebben aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en niet tot extra uit- en invoeringskosten leidt. In aanvulling op het wetsvoorstel dragen het Uitvoeringspanel en het UWV nog enkele andere punten aan die voor verbetering in aanmerking komen. Deze zullen voor het merendeel worden opgenomen in een ander wetsvoorstel mede omdat ze deels niet louter technisch van aard zijn.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I Wijziging van de Algemene nabestaandenwet

Onderdeel A

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Onderdeel B

In dit artikel wordt een foutieve verwijzing gecorrigeerd.

Artikel II Wijziging van de Algemene Ouderdomswet

De verwijzing in het tweede lid van artikel 51 van de Algemene Ouderdomswet naar het vierde lid wordt geschrapt, omdat het vierde lid vervallen is.

Artikel III Wijziging van de Beroepswet

Onderdeel A

Met betrekking tot de meeste socialezekerheidswetgeving dient hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Uit bijlage C bij de Beroepswet blijkt voor welke wetten dit geldt. In de Wet van 25 juni 2009 tot invoering en wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Stb. 390) is abusievelijk de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) niet toegevoegd aan voornoemde bijlage. Omdat het echter wel de bedoeling is dat hoger beroep tegen een besluit op grond van de IOW ook door de CRvB wordt behandeld, dient de IOW opgenomen te worden in Bijlage C.

Onderdeel B

Omdat in de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen de zinsnede «een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind» is vervangen door «een tegemoetkoming ten behoeve van dat kind» wordt in deze bijlage een wijziging met dezelfde strekking aangebracht.

Artikel IV Wijziging van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantiebijslag dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Artikel V Wijziging van de Toeslagenwet

Onderdelen A en B

Dit betreft een wetstechnische aanpassing in verband met het vervallen van de artikelen 28 en 29 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) per 1 januari 2009 (Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, Stb. 600) en de latere in werkingtreding van de Aanpassingswet vierde tranche Awb. De in de eerste wet opgenomen aanpassing van artikel 14 en 14a van de Toeslagenwet is in de genoemde aanpassingswet niet of onjuist (artikel 14a) verwerkt. Met deze onderdelen wordt de verwijzing in artikel 14 en 14a van de Toeslagenwet (TW) aangepast aan de wijziging van de Wet SUWI (zie tevens de toelichting bij artikel VI, onderdelen C en D).

Onderdeel C

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht daarop eerder eindigt dan in mei, komt het getal twaalf in artikel 19, eerste lid, te vervallen.

Onderdeel D

In artikel 23, tweede lid, werd abusievelijk verwezen naar artikel 29, negende lid, van de Ziektewet (ZW) in plaats van naar het vierde lid.

Onderdelen E en F

Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent sinds 1 oktober 2009 een regeling over de opschorting van de termijn voor het geven van een beschikking indien noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd. Artikel 36, derde lid, en artikel 37, vierde lid, van de TW zijn daardoor overbodig.

Artikel VI Wijziging van de Werkloosheidswet

Onderdeel A

Dit onderdeel betreft herstel van een onjuiste schrijfwijze van de citeertitel van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Onderdeel B

De verwijzing naar de Wet Wajong wordt aangepast aan de nieuwe terminologie en aan de nieuwe citeertitel van de Wet Wajong.

Onderdelen C en D

De artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI zijn met ingang van 1 januari 2009 vervallen (Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, Stb. 600). Daarnaast is met ingang van die datum het Centrum voor werk en inkomen (CWI) opgegaan in het UWV. Artikelen 27 en 27a van de Werkloosheidswet (WW) zijn naar aanleiding daarvan in de laatst genoemde wet aangepast (artikel VI, onderdelen D en E).

Met ingang van 1 juli 2009 is de Aanpassingswet vierde tranche Awb echter in werking getreden. In artikel 11 van hoofdstuk 10 van die wet zijn de artikelen 27 en 27a WW opgenomen zonder rekening te houden met voornoemde wijziging van de Wet SUWI, terwijl in artikel 29 van dat hoofdstuk alleen artikel 27a, tweede lid, van de WW wordt aangepast aan de wijziging van de Wet SUWI met ingang van 1 januari 2009.

De voorgestelde onderdelen C en D bevatten de aanpassingen van artikel 27, derde en zevende lid, en artikel 27a, eerste lid, van de WW aan de wijziging van de Wet SUWI.

Onderdeel E

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantiebijslag dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van de WW eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Onderdeel F

In de Verzamelwet SZW-wetgeving 2009 is artikel 62 lid 4 van de Werkloosheidswet gewijzigd ter implementatie van Richtlijn 2008/94/EG (PB L 283/36). Deze richtlijn gaat over bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever en heeft betrekking op zowel de lidstaten van de Europese Unie (EU) als landen die zijn aangesloten bij de Europese Economische Ruimte (EER).

Wanneer iemand buiten Nederland woont en zowel in Nederland als in het woonland werkzaam is, kan zich de situatie voordoen dat deze persoon bij betalingsonmacht van de werkgever in geen van beide lidstaten recht heeft op een insolventie-uitkering. Artikel 62, vierde lid, van de WW regelt – als uitwerking van de genoemde richtlijn – dat iemand in die situatie toch aanspraak kan maken op een insolventie-uitkering in Nederland. Per abuis worden in dit vierde lid echter enkel de lidstaten van de EU genoemd: «mits er geen recht op een uitkering bestaat in een andere lidstaat van de Europese Unie.» Hieraan moet worden toegevoegd dat dit ook geldt voor het recht op uitkering in EER-staten.

Onderdelen H en I

Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kent sinds 1 oktober 2009 een regeling over de opschorting van de termijn voor het geven van een beschikking indien noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd. Artikel 127, vierde lid en artikel 127a, vijfde lid, van de WW zijn daardoor overbodig.

Artikel VII Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van deWet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Artikel VIII Wijzing van de Wet financiering sociale verzekeringen

Onderdeel A

Verzuimd was om in de opsomming van uitkeringswetten in artikel 51, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen de IOW te vermelden. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

Onderdeel B

De overheidswerkgever is eigenrisicodrager voor de WW-uitkering van de ex-werknemer en draagt in dit verband op grond van artikel 72a WW eveneens de verantwoordelijkheid voor de re-integratie. In het zeldzame geval dat een overheidswerkgever failliet gaat, is deze vanzelfsprekend niet meer in staat zijn re-integratieverantwoordelijkheid waar te maken. Het UWV neemt in dit geval naast de uitkeringsverstrekking ook de re-integratie ter hand op grond van de algemene re-integratietaak, bedoeld in artikel 30a Wet SUWI.

In artikel 108, tweede lid, Wfsv was alleen de situatie geregeld dat de re-integratiekosten van het UWV ten behoeve van WGA-gerechtigde (ex-)overheidswerknemers bij toepassing van artikel 30a Wet SUWI ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) komen. Dit artikel biedt echter geen grondslag om de re-integratiekosten van de ex-overheidswerknemers die een WW-uitkering ontvangen in het geval van faillissement ten laste van het Ufo te brengen. Het voorgestelde onderdeel a van het tweede lid van artikel 108 geeft een wettelijke grondslag voor de financiering van de re-integratiekosten ten behoeve van de ex-overheidswerknemer met een WW-uitkering waarvan de ex-overheidswerkgever failliet is verklaard. Hiermee wordt een adequate en snelle invulling en afhandeling van de re-integratietaak van het UWV bevorderd.

Gezien de aard van het eigenrisicodragerschap WW ligt het voor de hand dat de re-integratiekosten evenals de uitkeringslasten blijvend ten laste komen van het Ufo, te meer omdat reële alternatieven voor kostendekking ontbreken. De wijziging in de wetgeving volgt de praktijk zoals het UWV die al voert in geval van een failliete overheidswerkgever.

Artikel IX Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Onderdeel A

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van deWet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Onderdeel B

De verkeerde verwijzing in artikel 28 naar de IOAZ terwijl het gaat om een uitkering in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), wordt in dit onderdeel gecorrigeerd.

De invoeging van de IOW in artikel 28, derde lid, betreft een wetstechnische aanpassing die verband houdt met de inwerkingtreding van de IOW per 1 december 2009.

De vervanging van de «Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» door de «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» houdt verband met aanpassing van de citeertitel van die wet met ingang van 1 januari 2010.

Artikel X Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Onderdeel A

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van deIOAW eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Onderdeel B

De invoeging van de IOW in artikel 28, derde lid, betreft een wetstechnische aanpassing die verband houdt met de inwerkingtreding van de IOW per 1 december 2009.

De vervanging van de «Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» door de «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» houdt verband met aanpassing van de citeertitel van die wet met ingang van op 1 januari 2010.

Artikel XI Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

Onderdelen A, B, C en F

Deze wijzigingen herstellen enkele onjuiste verwijzingen binnen de IOW.

Onderdelen D en G

De voorgestelde aanpassingen dienen onjuiste verwijzingen naar artikelen van de Awb te herstellen.

Onderdeel E

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantie-uitkering dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van deIOW eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal 12 te vervallen.

Artikel XII Wijziging van de Wet investeren in jongeren

De Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (Stb. 492) is met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden. Deze wet, die de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs regelt waarbij de Informatie Beheer Groep als zelfstandig bestuursorgaan ophoudt te bestaan, is nog niet verwerkt in de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het voorgestelde artikel bevat de wijziging van de artikelen over gegevensverstrekking waarin verwezen werd naar de Informatie Beheer Groep. De artikelen stemmen overeen met de wijzigingen in de WWB die opgenomen zijn in genoemde wet (artikel XVI).

Artikel XIII Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Voorgesteld wordt om een aantal verwijzingen aan te passen aan de nieuwe citeertitel van de Wet Wajong.

Artikel XIV Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie

Deze wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie met ingang van 1 januari 2010 (artikel XXIII van de Verzamelwet SZW-wetgeving 2009). Tot 1 januari 2010 was het op grond van artikel 54, eerste lid, mogelijk om, naast het heffen van opslagen op de bedragen welke krachtens artikel 49 van de Handelsregisterwet 2007 verschuldigd zijn, van de bedrijfslichamen bijdragen te heffen. Deze laatste mogelijkheid is komen te vervallen, aangezien de verplichting tot inschrijving door de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 2007 is uitgebreid. Hierdoor kent artikel 54, eerste lid, geen onderdeel a en b meer. In artikel 54, tweede lid, kan daarom worden volstaan met een verwijzing naar het eerste lid.

Artikel XV Wijziging van de Wet op de Europese ondernemingsraden

Deze wijziging dient ter correctie van een incomplete verwijzing.

Artikel XVI Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Onderdeel A

De jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is niet in staat deel te nemen aan arbeidsondersteunende activiteiten van het UWV. De re-integratietaak van het UWV strekt zich dan ook niet tot deze doelgroep uit. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dit expliciet te bepalen in artikel 30a, derde lid, Wet SUWI. Het hier bepaalde komt overeen met hetgeen al geregeld was voor de volledig en duurzame arbeidsongeschikte in de zin van de Wet WIA.

Onderdelen B, C en F

Deze wijziging houdt verband met de invoering van het burgerservicenummer. Ondanks de invoering daarvan blijft het sociaal-fiscaalnummer van belang. De kring van personen aan wie een burgerservicenummer is toegekend (ingezetenen in Nederland), komt namelijk niet geheel overeen met de kring van de personen die in aanmerking komen of kwamen voor een door de belastingdienst toegekend sociaal-fiscaalnummer. Werknemers die niet in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland hebben gewoond hebben geen BSN, maar kunnen wel aanspraak maken op sociale zekerheidsuitkeringen. Vandaar dat ook het sociaal-fiscaalnummer in de polisadministratie van UWV en de verzekerdenadministratie van de SVB dient te worden opgenomen Dit leidt ertoe dat «sociaal-fiscaalnummer» telkens wordt vervangen door «burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan sociaal-fiscaalnummer». Door een onjuiste afstemming tussen de wijziging van de Wet SUWI met ingang van 1 januari 2009 en de inwerkingtreding van de Aanpassingswet burgerservicenummer met ingang van 25 maart 2009, zijn de hier aangebrachte wijzigingen niet eerder doorgevoerd.

Onderdeel D

De verwijzing naar de Wet Wajong in artikel 30e van de Wet SUWI wordt aangepast aan de nieuwe nummering en citeertitel van de Wet Wajong.

Onderdeel E

In artikel 32 is expliciet opgenomen dat een eigenrisicodrager in de zin van de ZW of zijn ex-werknemer een deskundigenoordeel kan aanvragen over de aanwezigheid van passende arbeid (artikel 32, derde lid, onderdeel a) en of hij ten aanzien van zijn (ex-)werknemer voldoende en geschikte re-integratie-inspanningen heeft verricht (artikel 32, derde lid, onderdeel b).

In de praktijk geeft het UWV op verzoek van een eigenrisicodrager ook een deskundigenoordeel over de vraag of de werknemer voldoende heeft meegewerkt aan deze re-integratieinspanningen (artikel 32, tweede lid) en de passende arbeid waartoe hij in de gelegenheid is gesteld, heeft verricht. Door nu in artikel 32, tweede lid, expliciet te vermelden dat een eigen risicodrager (en ook zijn ex-werknemer) een dergelijk verzoek kan doen, is deze bepaling in overeenstemming gebracht met de uitvoeringspraktijk en sluit deze aan bij het bepaalde in artikel 32, derde lid.

Onderdeel G

Met de Wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580), die met ingang van 1 januari 2010 in werking is getreden, is de naam van het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten gewijzigd in het Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten. Artikel 45, tweede lid, onderdeel c, is hiermee in overeenstemming gebracht.

Artikel XVII Wijziging van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

Onderdeel E

Met de wijziging van artikel 2:31, tweede lid, onderdeel b en c, wordt verduidelijkt dat het in deze onderdelen gaat om het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet SUWI.

Onderdeel I

In artikel 5:3, eerste lid, onderdeel h, wordt een onjuiste verwijzing naar bepalingen van de Wet SUWI hersteld.

Artikel XVIII Wijziging van de Wet werk en bijstand

Onderdelen A en B

De wijzigingen in dit artikel betreffende artikel 18 en 48 van de Wet werk en bijstand hebben te maken met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet vierde tranche Awb. De aanpassing van artikel 18, tweede lid, heeft de dezelfde achtergrond als die is toegelicht bij artikel V, onderdelen A en B en artikel VI, onderdelen C en D. In artikel 18, tweede lid, dient de verwijzing naar artikel 28, tweede lid, en 29 van de Wet SUWI niet te vervallen maar te worden vervangen door artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI.

Met ingang van 1 juli 2009 is met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet vierde tranche Awb een nieuw vierde lid aan artikel 48 van de Wet werk en bijstand toegevoegd (artikel 23 van hoofdstuk 10 van die wet, onderdeel Aa). Er bestond op die datum inmiddels al een vierde lid. Het laatst toegevoegde lid is als nieuw vijfde lid aangeduid in het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten (kamerstukken 32 260). In verband hiermee dient ook de verwijzing in artikel 47b (artikelen van toepassing bij uitvoering door de SVB) naar artikel 48 te worden aangepast. Daarin wordt in dit wetsvoorstel voorzien.

Artikel XIX Wijziging van de Wet werk en inkomen kunstenaars

De wijzigingen van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) betreffen een aantal technische correcties (onderdelen A,C en E) en enkele aanpassingen in verband met de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592) (onderdelen B en D).

Onderdeel A

De aanpassing van artikel 10 betreft een verduidelijking van wat beoogd is, namelijk dat de uitkering eindigt voor de kunstenaar die 65 jaar wordt en wel met ingang van de eerste dag van de maand waarin de kunstenaar 65 jaar is geworden.

Onderdeel B

Bij de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592), die met ingang van 1 januari 2010 in werking is getreden, is artikel 11 deels ten onrechte aangepast.

Aan het ontvangen van een uitkering krachtens de WWIK is geen arbeidsverplichting verbonden, teneinde de kunstenaar gedurende een periode van maximaal 48 maanden in staat te stellen een al dan niet renderende beroepspraktijk op te bouwen. Met het ontbreken van een arbeidsplicht wijkt de WWIK af van de WWB. Deze uitzonderingspositie rechtvaardigt een jaarlijkse objectieve toets van de beroepsmatigheid van de kunstenaar in de WWIK, die voor iedere kunstenaar in dezelfde periodiciteit en op dezelfde objectieve wijze wordt uitgevoerd. Dit geldt ook voor de progressieve inkomenseis in de WWIK, die de kunstenaar verplicht in toenemende mate eigen inkomsten te verwerven. Met bovengenoemde bundeling zijn de mogelijkheid tot het stellen van termijnvoorschriften ten aanzien van de toetsing van de beroepsmatigheid en de progressieve inkomenseis onbedoeld geschrapt. Met deze wijziging wordt die aanpassing ongedaan gemaakt.

Onderdeel C

Artikel 18, vijfde lid, tweede zin, van de WWIK heeft betrekking op het rekening houden met de alleenstaande-ouderkorting bij het vaststellen van de brutonormen voor de uitkeringen aan zelfstandigen die alleenstaande ouder zijn. De foutieve verwijzingen naar artikelen in de WWIK waarin gesproken wordt over uitkeringen aan alleenstaande ouders in deze zin zijn gecorrigeerd.

Onderdeel E

Voorgesteld wordt om artikel 23a te voorzien van hetzelfde opschrift als het overeenkomstige artikel in de WWB (artikel 8a) kent.

In artikel 23a werd verwezen naar de uitzondering van Hoofdstuk 6 ingeval van uitvoering door het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Indien daaraan de uitvoering van de wet is overgedragen, treedt dat bestuur in de plaats van het college. Dit geldt niet voor de betaling van de bijdragen van het Rijk en de verantwoording van de uitgaven ten laste van die bijdragen. Met de bij onderdeel B genoemde wet is paragraaf 6.1 in de WWIK komen te vervallen. In paragraaf 6.2 wordt niets geregeld ten aanzien van bevoegdheden of verplichtingen van het college. Paragraaf 6.3 bevat met artikel 54 nog wel een bepaling dat het college de kosten van de re-integratievoorzieningen voor kunstenaars ten laste van het participatiebudget brengt. De uitkering uit het participatiebudget wordt op grond van de Wet participatiebudget betaald aan het college; in geval van een gemeenschappelijke regeling blijft het college verantwoordelijk voor de uitgaven van het participatiebudget en betalen de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling. Dus de uitzondering voor hoofdstuk 6 geldt in feite alleen voor paragraaf 6.3. Met dit voorstel wordt, om daarover geen misverstand te laten bestaan, de verwijzing naar het hele hoofdstuk 6 daarom gecorrigeerd in een verwijzing naar paragraaf 6.3.

Onderdeel F

In artikel 29, eerste lid, onderdeel c, over de terugvorderingsgronden werd ten onrechte het woord «anderzijds» gebruikt in plaats van anderszins. Het gaat hier om terugvordering bij andere dan in de onderdelen a en b van artikel 29, eerste lid, genoemde redenen voor onverschuldigde betaling.

Artikel XX Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Onderdeel A

In artikel 43, onderdeel b, Wet WIA wordt abusievelijk verwezen naar artikel 29, negende lid, van de ZW in plaats van het tiende lid. Met dit wetsvoorstel wordt de verwijzing gecorrigeerd.

Onderdeel B

Ter verduidelijking ten aanzien van het aantal maanden waarover vakantiebijslag dient te worden betaald indien het recht op uitkering op grond van deWet WIA eerder eindigt dan in mei, komt in de zinsnede ervoor het getal twaalf te vervallen.

Artikel XXI Wijziging van de Ziektewet

Onderdeel A

De aanhef van artikel 29, tweede lid, van de ZW wordt redactioneel aangepast teneinde een goed onderscheid aan te brengen met de onderdelen a tot en met c van dat lid.

Onderdeel B

Op grond van het vigerende artikel 29d van de ZW heeft een voor 8 juli 1954 geboren werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking gedurende ten minste 52 weken recht had op een uitkering op grond van de WW, recht op ziekengeld indien hij ziek wordt en die ziekte ongeschiktheid tot werken tot gevolg heeft (de zogenaamde no riskpolis). Dit recht bestaat indien hij ziek wordt in de vijf jaar na aanvang van de dienstbetrekking.

In het huidige artikel 29d, vijfde lid, wordt bepaald dat voor het vaststellen van het tijdvak van 52 weken werkloosheid, perioden van onderbreking van het recht op een werkloosheidsuitkering van minder dan vier weken worden gelijkgesteld met perioden waarop recht bestaat op WW-uitkering.

De toepassing van het vijfde lid is van belang om te bepalen of sprake is van «langdurige werkloosheid». Het begrip «langdurige werkloosheid» is relevant voor de diverse re-integratie-instrumenten zoals inkomstenverrekening WW, loonkostensubsidie en dus ook compensatie van loonkosten tijdens ziekte.

De formulering van artikel 29d, vijfde lid, van de ZW (perioden van minder dan vier weken), wijkt af van de formulering van artikel 78a WW (perioden van ten hoogste vier weken) betreffende de toekenning van loonkostensubsidie. Dit verschil in formulering leidt tot een verschil bij de bepaling van de vraag of een werknemer als langdurig werkloos beschouwd kan worden, afhankelijk van het re-integratie-instrument waar de werknemer een beroep op doet. Zo zou zijn werkgever bij een onderbreking van exact vier weken wel in aanmerking kunnen komen voor een loonkostensubsidie op grond van artikel 78a van de WW, maar niet voor de compensatie van loonkosten bij langdurige ziekte op grond van artikel 29d ZW, omdat het daarbij gaat om een onderbreking van ten hoogste drie weken en zes dagen.

Om het geconstateerde verschil in perioden die meetellen voor de bepaling van de periode langdurige werkloosheid op te heffen, wordt met dit wetsvoorstel het vijfde lid gewijzigd en wordt bepaald dat perioden van ten hoogste vier weken worden gelijkgesteld met WW-uitkeringsperioden.

Onderdeel C

Het derde en vijfde lid van artikel 52c van de ZW hadden betrekking op de herziening van het ziekengeld als gevolg van een aanpassing van het dagloon aan het loonpeil in het beroep van de werknemer. Sinds de inwerkingtreding van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten wordt het dagloon in de ZW echter geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. Voorgesteld wordt dan ook om het derde en vijfde lid van artikel 52c te laten vervallen.

Onderdeel D

Met de inwerkingtreding van de Wet van 7 april 2005 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid en de daarmee samenhangende bepalingen (Stb. 202) met ingang van 1 juli 2005 is het op grond van de gewijzigde Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving voor werkgevers (ook zij die eigen risicodrager zijn voor de ZW) niet meer noodzakelijk om zich nog uitsluitend door een gecertificeerde arbodienst te laten bijstaan. Vanaf dat moment kan dit ook geschieden door een bedrijfsarts die is ingeschreven in het erkend specialistenregister voor bedrijfsartsen (zie artikel 14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Arbowet en artikel 2.14a, tweede lid, Arbobesluit). Deze bedrijfsarts kan zowel in dienst zijn van de werkgever als worden ingehuurd.

In het vigerende artikel 63c ZW wordt bepaald dat indien de werkgever zich met betrekking tot de begeleiding van zijn zieke werknemers niet meer laat bijstaan door een arbodienst hij dat zo spoedig mogelijk meldt aan het UWV. Met dit wetsvoorstel wordt deze bepaling in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Arbowet- en regelgeving, door daaraan toe te voegen dat een dergelijke melding ook dient plaats te vinden indien de werkgever zich niet langer laat bijstaan door een bedrijfsarts als voornoemd.

Daarnaast wordt het bedrag van de ten hoogste op te leggen bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de meldingsplicht gewijzigd van € 454 in € 455, waarmee wordt aangesloten bij het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven