32 407 (R 1914) Wijziging van het Verdrag houdende instelling van een Internationale Douaneraad

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 10 juni 2010.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk van Aruba te kennen worden gegeven uiterlijk op 10 juli 2010.

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 mei 2010

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 30 juni 2007 te Brussel totstandgekomen wijziging van het Verdrag houdende instelling van een Internationale Douaneraad (Trb. 2008, 132).

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba is verzocht hogergenoemde stukken op 11 juni 2010 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba.

De Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Op 30 juni 2007 heeft de Internationale Douaneraad – die in 1994 het besluit heeft genomen, zich voortaan onofficieel Werelddouaneorganisatie (WDO) te noemen – ingevolge artikel XX, onderdeel a, van het op 15 december 1950 te Brussel tot stand gekomen Verdrag houdende instelling van een Internationale Douaneraad (Trb. 1951, 120; hierna aangeduid als «het Verdrag») een aanbeveling vastgesteld tot wijziging van het Verdrag. De strekking van deze wijziging is dat voortaan ook douane- of economische unies, na verkregen goedkeuring van de Raad, partij kunnen worden bij het Verdrag.

2. De aanbeveling

Aanleiding voor de aanbeveling is een verzoek van de Europese Gemeenschap (EG; thans Europese Unie, EU) aan de Raad van de WDO om het Verdrag in die zin te wijzigen dat de mogelijkheid van lidmaatschap van de Raad ook wordt opengesteld voor de EG (inmiddels EU). Onder de huidige bepalingen van het Verdrag is het lidmaatschap van de Raad ingevolge artikel II, onderdeel a, immers alleen opengesteld voor staten en voor regeringen van bepaalde afzonderlijke douanegebieden die zelfstandig zijn met betrekking tot hun buitenlandse handelsbetrekkingen. Thans zijn op grond van deze bepaling lid Bermuda, Hongkong, Macau en de Nederlandse Antillen. De bepaling ziet echter niet op internationale organisaties zoals de EU.

De aanbevolen wijziging van verdragsartikel XVIII, onderdeel d, behelst dat een douane- of economische unie tot de WDO zal kunnen toetreden indien de Raad een daartoe strekkend verzoek van de desbetreffende unie heeft goedgekeurd. Daarbij wordt een douane- of economische unie omschreven als «een door Staten opgerichte en uit Staten bestaande unie die bevoegd is tot het vaststellen van haar eigen regelgeving die voor deze Staten bindend is ter zake van aangelegenheden waarop dit Verdrag van toepassing is en die bevoegd is om overeenkomstig haar interne procedures te besluiten tot dit Verdrag toe te treden».

De aanbevolen wijziging van verdragsartikel VIII, onderdeel a, leidt ertoe dat de Raad – na de inwerkingtreding van die wijziging – voor douane- en economische unies nog specifieke bepalingen met betrekking tot hun stemrecht zal vaststellen. Het ligt in de verwachting dat een dergelijk besluit over het stemrecht zal worden genomen ter gelegenheid van de beoordeling van een specifiek toetredingsverzoek, in casu dus bij de besluitvorming over het toetredingsverzoek van de Europese Unie. Voor een dergelijk besluit is ingevolge artikel VIII, onderdeel b, van het Verdrag een meerderheid vereist van tweederde van de (aanwezige) leden.

Ingevolge artikel XX, onderdeel c, van het Verdrag treedt een verdragswijziging in werking nadat alle – thans meer dan 170 – verdragsluitende partijen haar hebben goedgekeurd.

3. Koninkrijkspositie

Goedkeuring van de onderhavige wijziging van het Verdrag houdende instelling van een Internationale Douaneraad wordt gevraagd voor het gehele Koninkrijk, zoals het geval was bij het Verdrag. Het Verdrag is tot dusverre alleen bekrachtigd voor Nederland (per 23 januari 1953) en voor de Nederlandse Antillen (per 1 juli 2001); het geldt nog niet voor Aruba.

Door goedkeuring van de onderhavige verdragswijziging wederom voor het gehele Koninkrijk te vragen, wordt bereikt dat indien de regering van Aruba op enig tijdstip voor of na de inwerkingtreding van de wijziging zou aangeven dat zij medegelding van het Verdrag voor haar land wenselijk acht, voor dat land geen afzonderlijke goedkeuring van de onderhavige wijziging meer nodig zal zijn, maar op dat ogenblik kan worden volstaan met een bekrachtiging van het Verdrag voor Aruba.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven