Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32358 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 32358 nr. B |
Vastgesteld 15 maart 2011
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.
De leden van de vaste commissie voor Justitie hebben met instemming kennis genomen van bovenstaand wetsvoorstel. De leden van de fractie van de SP hebben een aantal vragen en opmerkingen, waar de overige leden van de commissie zich bij hebben aangesloten.
In artikel II van het wetsvoorstel wordt onder andere voorgesteld om de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming aan te passen aan de voorgestelde wijziging van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, in zoverre dat de Centrale Autoriteit niet meer bevoegd zal zijn in rechte op te treden. In tegenstelling tot procedures met betrekking tot gezag en omgang, of het ontrekken daaraan, gaat het bij kinderbeschermingsmaatregelen om bescherming van het kind – onder omstandigheden tegen zijn ouders – in plaats van een conflict tussen ouders.
In deze procedures is het de Staat die opkomt voor de belangen van het kind, ook in rechte. In de nationale situatie treedt hier de Raad voor de Kinderbescherming op als rekwestrerende partij. Wanneer een in het buitenland uitgesproken kinderbeschermingsmaatregel in Nederland moet worden voortgezet, bijvoorbeeld omdat één van de ouders met het kind naar Nederland is vertrokken of omgekeerd, of wanneer een in Nederland uitgesproken ondertoezichtstelling in het buitenland moet worden voortgezet, is de Staat verantwoordelijk voor de overdracht. Het is dan de Staat die een verzoek moet richten aan de rechter in het buitenland, niet de andere ouder. Het komt de leden van de commissie dan ook voor dat – voor zover het gewenst is de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming aan te passen aan de regeling in het onderhavige wetsvoorstel – daarin een uitzondering dient te worden gemaakt voor kinderbeschermingsmaatregelen. Is de regering dat met deze leden eens?
De leden van de commissie hebben nog een aantal vragen over verschillende aspecten van het omgangsrecht, zoals geregeld in artikel I onder D, namelijk de wijziging van artikel 11, tweede lid. Het gaat allereerst om het juridische aspect dat door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is aangesneden in de vierde alinea van haar adviesbrief d.d. 18 september 2009.2 Kort gezegd: is de regering het ermee eens dat onder de term «omgang» in internationaal verband, ook begrepen moet worden een regeling tussen ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben?
Een meer praktische vraag over dit artikel betreft het volgende. Artikel 21 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag bepaalt dat een verzoek tot regeling of bescherming van de feitelijke uitoefening van het bezoekrecht op dezelfde wijze aan de Centrale Autoriteit kan worden gericht. Dit betekent dat de Centrale Autoriteit de plicht heeft te bemiddelen. De zaak zal dan vaak verwezen worden naar het Centrum Internationale Kinderontvoering. Alleen al daardoor verschillen deze zaken wel degelijk van nationale omgangszaken en derhalve zien deze leden dus niet in waarom deze zaken niet aan een gespecialiseerde rechtbank of een gespecialiseerd hof worden voorgelegd.
Daarenboven spelen bij een internationale omgangsregeling een aantal praktische kwesties. Een voorbeeld is de thuissituatie van de ouder in het buitenland. Wat zijn de mogelijkheden tot omgangsbegeleiding in dat andere land? Welke instantie kan in dat land desgewenst onderzoek doen? Vervolgens is de Centrale Autoriteit aan zet wanneer het kind niet teruggebracht wordt na de afgesproken omgang – bijvoorbeeld na vakantie bij de andere ouder. De zaak komt dan toch bij de Centrale Autoriteit terecht. Een ander voorbeeld is dat een verzoek tot het treffen van een bezoekregeling een subsidiair verzoek bij een verzoek tot teruggeleiding is. Dit alles pleit er naar de mening van deze leden voor, om ook de internationale omgangsregeling te concentreren bij de rechtbank dan wel het hof in Den Haag. De liaisonrechter aldaar kan makkelijker contact leggen met de instanties in het buitenland.
Ten vierde moet de internationale omgangsregeling, evenals het verzoek tot teruggeleiding, «bij voorrang» worden behandeld – hetgeen blijkens het verdrag in elk geval binnen 6 weken betekent. Helaas lukt het rechtbanken al niet om «gewone» omgangszaken altijd binnen die termijn te behandelen. Nog een verschil is dat artikel 13 de rechter de mogelijkheid geeft om een voogdijinstelling te belasten met de voorlopige voogdij. Zo’n situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de moeder met de kinderen in een «blijf van mijn lijf huis» verblijft. Kortom, de vraag van het toe te passen recht – waarnaar de memorie van toelichting verwijst – is niet het probleem, maar er zijn wel andere problemen. Zou de regering na willen denken over het schrappen van artikel 11, tweede lid, en aanpassing van het eerste lid zodat ook de internationale omgang geconcentreerd wordt bij de rechtbank dan wel het hof in Den Haag?
Tot slot een klein praktisch puntje dat eveneens door de NVvR is aangesneden. Wil de regering bevorderen dat beide partijen in een teruggeleidingsprocedure worden verwezen naar gespecialiseerde advocaten? De regering maakt melding van een op te stellen namenlijst. Het lijkt de leden van de commissie juister dat verwezen wordt naar de onlangs opgerichte vereniging van advocaten Internationale KinderOntvoering.
De leden van de vaste commissie voor Justitie zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
Van de Beeten
De griffier voor dit verslag,
Van Dooren
Samenstelling:
Leden: Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) voorzitter, Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) vicevoorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), Van Bijsterveld (CDA), Janse de Jonge (CDA), Duthler (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), De Vries (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), (CDA), Strik (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32358-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.