32 355
Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen

nr. 2
VOORSTEL

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. accountant: een accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken.

b. fractie: een fractie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, en artikel 12, eerste en tweede lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

c. Presidium: het Presidium bedoeld in artikel 9 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

d.  extern onderzoek: een onderzoek:

1°. uitgevoerd door één of meer deskundigen op het te onderzoeken terrein;

2°. in opdracht van één of meer leden, die deze opdracht op eigen naam hebben gegeven;

3°. ten behoeve van een voorstel van wet door het lid of de leden, bedoeld in onderdeel 2°, aanhangig te maken als bedoeld in artikel 82, derde lid, van de Grondwet; en

4°. dat binnen één jaar na het besluit van het Presidium, bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt afgerond.

Artikel 2. Plafond en beperkingen

1. Het Presidium stelt aan het begin van het kalenderjaar het bedrag vast dat gedurende dat kalenderjaar ten hoogste beschikbaar is voor het vergoeden van de kosten van een extern onderzoek.

2. De vergoeding van de kosten of de vergoeding van een deel van de kosten voor één extern onderzoek bedraagt maximaal € 15 000,–.

3. De vergoeding wordt niet verstrekt voor:

a. uitgaven in strijd met wettelijke bepalingen;

b. betalingen aan politieke partijen en met politieke partijen verbonden instellingen;

c. betalingen aan met politieke partijen verbonden natuurlijke personen anders dan ter vergoeding van de kosten van een extern onderzoek op basis van een onderzoeksopdracht en een gespecificeerde, reële declaratie;

d. betalingen aan ambtenaren, medewerkers en stagiaires van fracties of de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

e. giften.

Artikel 3. Verzoek en besluitvorming

1. Ieder lid heeft het recht om, al dan niet gezamenlijk met één of meer andere leden:

a. op eigen naam één of meer deskundigen naar eigen keuze de opdracht te geven om een extern onderzoek te verrichten; en

b. het Presidium te verzoeken om de kosten of een deel van de kosten van het externe onderzoek te vergoeden.

2. Het verzoek wordt vergezeld van een onderzoeksvoorstel als bedoeld in artikel 4 aan het Presidium gezonden.

3. Het Presidium besluit binnen zes weken na ontvangst van verzoek en het onderzoeksvoorstel tot welk bedrag de kosten van het externe onderzoek worden vergoed aan het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld. Het bedrag, bedoeld in de vorige volzin, kan op nihil worden bepaald.

Artikel 4. Het onderzoeksvoorstel

1. Een onderzoeksvoorstel voor een extern onderzoek wordt opgesteld door één of meer leden.

2. Het onderzoeksvoorstel bevat in ieder geval:

a. de aanleiding voor het externe onderzoek;

b. een vastomlijnde onderzoeksvraag en een opsplitsing daarvan in deelvragen;

c. een indicatie van de kosten van het externe onderzoek;

d. een indicatie van de tijdsduur van het externe onderzoek;

e. een onderbouwde keuze voor het in te zetten onderzoeksinstrument;

f. een indicatie van de benodigde ambtelijke ondersteuning van het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven; en

g. een indicatie van de benodigde ondersteuning van één of meer deskundigen.

3. Eén of meer leden kunnen het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven gezamenlijk om ondersteuning vragen bij het opstellen van het onderzoeksvoorstel.

Artikel 5. Dagelijkse begeleiding van het externe onderzoek

Bij een extern onderzoek is de dagelijkse begeleiding van de uitvoering in handen van het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet.

Artikel 6. Aanbieding van het externe onderzoek

Het externe onderzoek wordt direct aangeboden aan het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet.

Artikel 7. Declaratie van de kosten van het externe onderzoek

1. Het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld declareren binnen één jaar na het besluit van het Presidium, bedoeld in artikel 3, derde lid, de kosten van het externe onderzoek door middel van een gespecificeerd kostenoverzicht bij het Presidium, tenzij het bedrag neergelegd in dat besluit op nihil is bepaald.

2. Bij beëindiging van het Kamerlidmaatschap van het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld, worden door dit lid of deze leden de voor het externe onderzoek gemaakte kosten binnen zes weken na beëindiging van het Kamerlidmaatschap bij het Presidium gedeclareerd onder overlegging van een gespecificeerd kostenoverzicht. De vorige volzin is niet van toepassing:

a. op het lid aan wie ingevolge artikel X van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte; of,

b. in het geval dat binnen zes weken na beëindiging van het Kamerlidmaatschap één of meer leden schriftelijk aan het Presidium te kennen hebben gegeven het externe onderzoek voort te zetten.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het lid dat of de leden die schriftelijk aan het Presidium te kennen heeft of hebben gegeven het externe onderzoek te zullen voortzetten.

4. Het Presidium wijst een accountant aan om de volledigheid en rechtmatigheid van het gespecificeerde kostenoverzicht te onderzoeken. De accountant legt zijn bevindingen vast in een verklaring. De accountant doet hierbij tevens verslag over de vraag of de aard en omvang van het externe onderzoek voldoen aan de eisen van doelmatigheid.

5. Het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of heeft of hebben voortgezet geven medewerkers van de door het Presidium aangewezen accountant te allen tijde inzage in relevante stukken en verstrekt of verstrekken desgevraagd alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van de taak van accountant.

Artikel 8. Vaststelling van de vergoeding na declaratie

1. Het Presidium stelt binnen zes weken na ontvangst van de verklaring en het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een vergoeding vast op het bedrag neergelegd in het besluit, bedoeld in artikel 3, derde lid.

2. In afwijking van het eerste lid kan het Presidium besluiten om het bedrag van de vergoeding, neergelegd in het besluit, bedoeld in artikel 3, derde lid, te verlagen en de vergoeding lager of op nihil vast te stellen, indien:

a. het bedrag van de gemaakte kosten lager is dan het bedrag van de vergoeding neergelegd in het besluit, bedoeld in artikel 3, derde lid;

b. uitgaven, betalingen of giften als bedoeld in artikel 2, derde lid, worden gedeclareerd; of,

c. de uitkomst van het onderzoek van de accountant daartoe aanleiding geeft.

3. Het tweede lid, onder c, is niet van toepassing voor zover naar het oordeel van het Presidium:

a. de tekortkomingen van bijzondere aard of geringe betekenis zijn; of

b. het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet, zich voldoende heeft of hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.

Artikel 9. Ambtshalve vaststelling van de vergoeding

1. Het Presidium stelt het bedrag van de vergoeding ambtshalve vast op nihil, indien:

a. het bedrag van de vergoeding neergelegd in het besluit, bedoeld in artikel 3, derde lid, nihil is;

b. het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld nalaten om de kosten te declareren binnen één jaar na het besluit van het Presidium, bedoeld in artikel 3, derde lid, of binnen zes weken na beëindiging van het Kamerlidmaatschap en het externe onderzoek niet is voortgezet als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b;

c. het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voortgezet als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, nalaten om de kosten binnen één jaar na het besluit van het Presidium, bedoeld in artikel 3, derde lid, te declareren.

2. Het Presidium kan in verband met zwangerschap en bevalling, ziekte of bijzondere omstandigheden afwijken van de onderdelen b en c van het eerste lid en bepalen dat het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder b, binnen een door het Presidium gestelde termijn alsnog de kosten van het externe onderzoek door middel van een gespecificeerd kostenoverzicht mogen declareren. Artikel 7, vierde en vijfde lid, en artikel 8 zijn van toepassing.

Artikel 10. Register

1. Op de Griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden, uiterlijk één week nadat het Presidium een vergoeding heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 8, opgave doen van:

a. de hoogte van de vergoeding;

b. de deskundige of deskundigen die het externe onderzoek heeft of hebben verricht; en

c. eventuele derden die een bijdrage hebben geleverd aan de financiering van het externe onderzoek.

2. Het register ligt voor een ieder ter inzage.

Artikel 11. Archivering

1. Bij extern onderzoek berust de verantwoordelijkheid voor de archivering bij de deskundige of deskundigen die het externe onderzoek heeft of hebben verricht, voor zover het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet geen aanspraak wenst of wensen te maken op de door de deskundige of deskundigen in opdracht van het lid of de leden verzamelde documenten.

2. Bij extern onderzoek berust de verantwoordelijkheid voor de toegang tot het archief bij de deskundige of deskundigen die het externe onderzoek heeft of hebben verricht met inachtneming van het eerste lid.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervallen

1. Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2010.

2. Verzoeken om de kosten of een deel van de kosten van het externe onderzoek te vergoeden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, kunnen tussen 1 mei 2010 en 1 mei 2012 aan het Presidium worden gezonden.

3. Deze regeling vervalt op het moment dat het Presidium, al dan niet ambtshalve, een vergoeding heeft vastgesteld als bedoeld in de artikelen 8 en 9 voor ieder verzoek om de kosten of een deel van de kosten van het externe onderzoek te vergoeden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en dat tussen 1 mei 2010 en 1 mei 2012 aan het Presidium is gezonden.

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

Indien een Kamerlid gebruik wil maken van zijn recht van initiatief heeft hij in de huidige parlementaire praktijk verschillende mogelijkheden tot zijn beschikking. Een initiatiefnemer kan ten eerste ondersteuning vragen bij het Bureau Wetgeving. Daarnaast kan de initiatiefnemer ook gebruik maken van de ambtelijke bijstand van een ministerie, welke doorgaans wordt gebruikt in het geval de materie van het initiatiefwetsvoorstel erg specialistisch is of wanneer er aanvullende feitelijke informatie benodigd is voor het schrijven van het initiatief waarover het Bureau Wetgeving niet kan beschikken. De ambtelijke bijstand door het ministerie kan echter niet gewenst zijn om politieke redenen. Ook komt het voor dat de ambtelijke bijstand door het ministerie niet toereikend is.

De Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen geeft een initiatiefnemer een nieuwe mogelijkheid. Een Kamerlid kan ten behoeve van een initiatiefwetsvoorstel met behulp van deze regeling een extern onderzoek laten verrichten. Een extern onderzoek is een onderzoek dat (1) in opdracht van het Kamerlid, (2) door één of meer deskundigen op het te onderzoeken terrein wordt uitgevoerd (3) ten behoeve van een initiatiefwetsvoorstel van dat Kamerlid en (4) dat binnen één jaar wordt afgerond en gedeclareerd na het besluit van het Presidium om (een deel van) de kosten van dit onderzoek te vergoeden. Een extern onderzoek kan zowel voorafgaand aan het aanhangig maken van een initiatiefwetsvoorstel worden verricht als gedurende de parlementaire behandeling van een reeds aanhangig gemaakt initiatiefwetsvoorstel. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat een initiatiefnemer pas na het aanhangig maken van een initiatiefwetsvoorstel tot de ontdekking komt dat nader extern onderzoek gewenst is. Een extern onderzoek hoeft niet te leiden tot het aanhangig maken van een initiatiefwetsvoorstel, de uitkomsten van een extern onderzoek kunnen ertoe leiden dat het niet opportuun wordt geacht om tot wetgeving te komen.

In de Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen is rekening gehouden met het individuele karakter van het recht van initiatief. Het recht van initiatief wordt immers ingevolge artikel 82 van de Grondwet aan individuele Kamerleden toegekend. Kamerleden kunnen er derhalve voor kiezen om individueel of gezamenlijk een extern onderzoek te laten verrichten. De Tijdelijke regeling extern heeft een declaratiestructuur. Dit betekent dat een voorschot op een vergoeding van de kosten van een extern onderzoek niet mogelijk is.

2. De declaratiestructuur van de Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen

De Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen heeft een declaratiestructuur met een drietal beslismomenten voor het Presidium.

Het eerste beslismoment

Het Presidium stelt aan het begin van ieder kalenderjaar een plafond vast, een bedrag dat in dat kalenderjaar beschikbaar is voor het vergoeden van de kosten van het externe onderzoek. Tijdens de Raming voor het jaar 2010 is aangegeven dat het plafond, dat voor het jaar 2010 vastgesteld wordt, ten laste komt van het onderzoeksbudget1. Het is aan het Presidium om te bepalen op welke wijze het beschikbare geld wordt verdeeld over de verschillende verzoekers, met dien verstande dat de vergoeding van de kosten van één extern onderzoek maximaal€ 15 000,– bedraagt. Deze vergoeding kan niet worden gebruikt voor de bekostiging van (extra) deskundigen waartoe de Kamerleden nu reeds toegang hebben, zoals medewerkers (van het wetenschappelijk bureau) van hun partij, fractiemedewerkers en kamerambtenaren. Ook dient verdekte subsidiëring van politieke partijen te worden voorkomen. Dit is vooral van belang gezien het feit dat het Presidium zelf beslist over de verdeling van de gelden. In de regeling worden daarom een aantal uitgaven, betalingen of giften genoemd waarvoor de vergoeding niet mag worden verstrekt.

Het tweede beslismoment

Kamerleden die in aanmerking willen komen voor een vergoeding van een extern onderzoek dienen hiervoor een verzoek vergezeld van een onderzoeksvoorstel naar het Presidium te sturen. Dit onderzoeksvoorstel moet voldoen aan de inhoudelijke eisen die worden gesteld in de regeling. In het onderzoeksvoorstel dient onder andere een indicatie van de kosten van het externe onderzoek te worden opgenomen. Kamerleden kunnen voor het opstellen van het onderzoeksvoorstel ondersteuning vragen aan het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven gezamenlijk.

Binnen zes weken na ontvangst van een verzoek vergezeld van een onderzoeksvoorstel besluit het Presidium tot welk bedrag de kosten van het beoogde externe onderzoek vergoed zullen worden. Het Presidium kan besluiten slechts een deel van de kosten te vergoeden of de kosten niet te vergoeden. In het geval het Presidium bijvoorbeeld reeds meerdere besluiten tot vergoeding van de kosten van externe onderzoeken heeft genomen en er op het moment van het verzoek geen geld meer beschikbaar is voor het vergoeden van de kosten van externe onderzoeken, zal in het besluit van het Presidium het vergoedingsbedrag op nihil worden gesteld.

Het externe onderzoek wordt ten behoeve van een initiatiefwetsvoorstel van wet uitgevoerd door één of meer deskundigen op het te onderzoeken terrein die hiertoe van één of meer Kamerleden de opdracht gekregen. Kamerleden dienen deze onderzoeksopdracht op eigen naam te verstrekken en de kosten van het externe onderzoek in beginsel zelf te dragen. Een voorschot op de toegekende vergoeding is niet mogelijk. Dientengevolge zijn Kamerleden persoonlijk aansprakelijk voor eventuele en onverhoopte tekortkomingen. De dagelijkse begeleiding van een extern onderzoek ligt dan ook in handen van de Kamerleden zelf. Ook wordt het externe onderzoek door de deskundigen direct aangeboden aan de Kamerleden van wie zij de opdracht hebben gekregen. In beginsel bepalen de Kamerleden de openbaarheid van het onderzoek en tevens het tijdstip van openbaarmaking. Dit is in lijn met het individuele karakter van het recht van initiatief. Het kan bijvoorbeeld in verband met het nog op te stellen initiatiefwetsvoorstel niet opportuun zijn om een onderzoek dadelijk na afronding openbaar te maken. Kamerleden dienen dan ook met de deskundige(n) afspraken te maken over de openbaarheid van het externe onderzoek.

Een extern onderzoek dient binnen één jaar te worden afgerond in verband met de declaratietermijn.

Het derde beslismoment

Binnen één jaar nadat het Presidium besloten heeft tot welk bedrag de kosten van het externe onderzoek vergoed zullen worden, dienen Kamerleden die een extern onderzoek hebben voorgesteld de kosten hiervan bij het Presidium te declareren door middel van een gespecificeerd kostenoverzicht.

Hier zijn enkele uitzonderingen op. Kamerleden waarvan het Kamerlidmaatschap wordt beëindigd en die een extern onderzoek hebben voorgesteld dienen binnen zes weken na de beëindiging van hun Kamerlidmaatschap de kosten van het externe onderzoek te declareren. Indien het Kamerlid dit niet doet, vervalt de mogelijkheid van declaratie. Het zal derhalve kunnen voorkomen dat het externe onderzoek voortijdig wordt gestopt in verband met de beëindiging van een Kamerlidmaatschap. Het is denkbaar dat een ander Kamerlid het externe onderzoek wenst voor te zetten. In dat geval kan dit Kamerlid een brief aan het Presidium sturen waarin hij te kennen geeft dat hij het externe onderzoek wenst voort te zetten. Dit dient binnen zes weken na de beëindiging van het Kamerlidmaatschap van het voormalige Kamerlid te gebeuren. Het Kamerlid dat het externe onderzoek voortzet krijgt alsdan de mogelijkheid om het externe onderzoek voort te zetten en de kosten daarvan te declareren. Deze declaratie moet gewoon worden gedaan binnenéén jaar na het besluit van het Presidium over de hoogte van de vergoeding van de kosten van het betreffende externe onderzoek.

In het geval dat een Kamerlid tijdelijk ontslag is verleend in verband met zwangerschap en bevalling dan wel ziekte of bijzondere omstandigheden, kan het voorkomen dat de declaratie van een extern onderzoek of een voortgezet extern onderzoek niet tijdig kan worden gedaan. In dat geval kan het Presidium besluiten dat het Kamerlid binnen een door het Presidium gestelde termijn alsnog de kosten van het externe onderzoek mag declareren.

Het Presidium laat het kostenoverzicht vervolgens door een accountant of door de Stafdienst Financieel Economische Zaken controleren. De accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken legt de bevindingen van deze controle vast in een verklaring en doet hierbij tevens verslag over de vraag of de aard en omvang van het externe onderzoek voldoen aan de eisen van doelmatigheid. Deze verklaring wordt aan het Presidium gezonden.

Binnen zes weken na ontvangst van deze verklaring stelt het Presidium de vergoeding van de kosten van het externe onderzoek vast op het bedrag neergelegd in het Presidiumbesluit over de hoogte van de vergoeding van de kosten van het beoogde externe onderzoek.

Het Presidium stelt de vergoeding van de kosten van het externe onderzoek op een lager bedrag vast in het geval de gemaakte kosten voor het externe onderzoek lager zijn dan het bedrag neergelegd in het Presidiumbesluit over de hoogte van de vergoeding van de kosten van het beoogde externe onderzoek. Dit is ook het geval als er uitgaven, betalingen of giften worden gedeclareerd waarvoor de vergoeding niet mag worden verstrekt. Dit is eveneens het geval als het onderzoek van de accountant of van de Stafdienst Financieel Economische Zaken daartoe aanleiding geeft, tenzij de in de onderzoek geconstateerde tekortkomingen naar het oordeel van het Presidium van bijzondere aard of geringe betekenis zijn of de Kamerleden zich naar het oordeel van het Presidium voldoende hebben ingespannen om de geconstateerde tekortkomingen op te heffen.

Het Presidium stelt de vergoeding van de kosten van het externe onderzoek in een aantal gevallen ambtshalve vast op nihil. Namelijk in het geval het bedrag neergelegd in het Presidiumbesluit over de hoogte van de vergoeding van de kosten van het beoogde externe onderzoek nihil is. In de geval hoeven Kamerleden ook geen kosten te declareren. Verder stelt het Presidium de vergoeding van de kosten van het externe onderzoek ambtshalve vast op nihil als Kamerleden niet voor het verstrijken van de declaratietermijnen declareren. In verband met zwangerschap en bevalling, ziekte of bijzondere omstandigheden kan het Presidium bepalen dat Kamerleden de kosten van het externe onderzoek alsnog mogen declareren.

3. Transparantie en tijdelijkheid

Transparantie

Het Kamerlid dient binnen één week na de vaststelling van de vergoeding door het Presidium een aantal gegevens te noteren in een openbaar register dat wordt bijgehouden op de Griffie, tenzij het Presidium de vergoeding ambtshalve op nihil heeft vastgesteld. In het register worden de volgende gegevens opgenomen:

a) de hoogte van de vergoeding;

b) de deskundigen die het externe onderzoek hebben verricht; en

c) eventuele derden die een bijdrage hebben geleverd aan de financiering van het externe onderzoek.

Het opnemen van dergelijke gegevens in een openbaar register is nodig met het oog op de transparantie van de bestedingen van de Tweede Kamer. Ook wordt met opnemen van deze gegevens voor iedereen duidelijk wie het externe onderzoek hebben verricht en gefinancierd, zodat men bewust kan zijn van eventuele «kleur» in het externe onderzoek. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een medicijnfabrikant het externe onderzoek voor een initiatiefwetsvoorstel over vaccinatieregelgeving meefinanciert.

Tijdelijkheid

De Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen is een tijdelijke regeling. Kamerleden kunnen vanaf 1 maart 2010 tot 1 maart 2012 bij het Presidium een verzoek indienen om (een deel van) de kosten van een extern onderzoek te vergoeden. De regeling vervalt op het moment dat het Presidium voor de verzoeken die in deze periode zijn ontvangen, al dan niet ambtshalve, een vergoeding heeft vastgesteld.

Na deze proefperiode van twee jaren kan de Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen worden geëvalueerd en kan de regeling (eventueel gewijzigd) worden opgenomen in de Regeling parlementair en extern onderzoek.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

In artikel 1 zijn de definitiebepalingen neergelegd voor de Tijdelijke regeling extern onderzoek ten behoeve van initiatiefwetsvoorstellen. In deze regeling wordt onder accountant begrepen een door het Presidium aangewezen accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken. Voor de begrippen fractie en Presidium wordt verwezen naar de definities uit het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Onder extern onderzoek wordt in deze regeling een onderzoek verstaan dat wordt:

1°. uitgevoerd door één of meer deskundigen op het te onderzoeken terrein;

2°. in opdracht van één of meer leden, die deze opdracht op eigen naam hebben gegeven;

3°. ten behoeve van een voorstel van wet door het lid of de leden, bedoeld in onderdeel 2°, aanhangig te maken als bedoeld in artikel 82, derde lid, van de Grondwet; en

4°. dat binnen één jaar na het besluit van het Presidium op het vergoedingsverzoek wordt afgerond.

Onderdeel 1°. betekent dat één of meer Kamerleden voor een extern onderzoek alleen deskundigen op het te onderzoeken terrein kunnen inschakelen. Uit onderdeel 2° volgt dat de opdracht voor het externe onderzoek door één of meer Kamerleden op eigen naam wordt verleend aan de betreffende deskundigen. Dientengevolge zijn deze Kamerleden aansprakelijk voor eventuele en onverhoopte tekortkomingen. Onderdeel 3°. houdt in dat het externe onderzoek wordt verricht ten behoeve van een initiatiefwetsvoorstel van wet van de Kamerleden die de opdracht hebben gegeven. Het laatste onderdeel 4°. geeft aan dat een extern onderzoek niet langer dan één jaar kan duren.

Artikel 2. Plafond en beperkingen

Artikel 2 bepaalt dat het Presidium aan het begin van het kalenderjaar een maximumbedrag vaststelt dat beschikbaar is voor de vergoeding van de kosten van externe onderzoeken. Boven dit plafond worden de kosten van extern onderzoek niet vergoed.

Verder bepaalt dit artikel dat de vergoeding van (een deel van de) kosten van één extern onderzoek wordt gemaximeerd op € 15 000,– en dat deze vergoeding niet wordt verstrekt voor:

a. uitgaven in strijd met wettelijke bepalingen;

b. betalingen aan politieke partijen en met politieke partijen verbonden instellingen;

c. betalingen aan met politieke partijen verbonden natuurlijke personen anders dan ter vergoeding van de kosten van een extern onderzoek op basis van een onderzoeksopdracht en een gespecificeerde, reële declaratie;

d. betalingen aan ambtenaren, medewerkers en stagiaires van fracties of de Kamer;

e. giften.

Artikel 3. Verzoek en besluitvorming

Ingevolge het derde artikel van deze regeling hebben Kamerleden het recht om, al dan niet gezamenlijk met andere Kamerleden, op eigen naam deskundigen de opdracht te geven een extern onderzoek te verrichten en om het Presidium te verzoeken (een deel van) de kosten van het externe onderzoek te vergoeden. Een vergoedingsverzoek voor de kosten van een extern onderzoek kan gedurende het gehele kalenderjaar aan het Presidium worden gezonden en dient altijd vergezeld te worden van een onderzoeksvoorstel voor een extern onderzoek. Het Presidium besluit binnen zes weken na ontvangst van het verzoek en het onderzoeksvoorstel tot welk bedrag (een deel van) de kosten van het externe onderzoek worden vergoed. Het Presidium kan dit bedrag op nihil stellen. Overigens geeft dit artikel het Presidium niet de mogelijkheid om een voorschot te verlenen.

Artikel 4. Het onderzoeksvoorstel

Het onderzoeksvoorstel moet volgens artikel 4 van deze regeling aan een aantal eisen voldoen. In het onderzoeksvoorstel moeten de volgende zaken worden opgenomen: de aanleiding voor het externe onderzoek, een vastomlijnde onderzoeksvraag en een opsplitsing daarvan in deelvragen, indicatie van de kosten en de tijdsduur van het externe onderzoek, een onderbouwde keuze voor het in te zetten onderzoeksinstrument, een indicatie van de benodigde ambtelijke ondersteuning van het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, en een indicatie van de benodigde ondersteuning van één of meer deskundigen. Kamerleden kunnen bij het opstellen ondersteuning vragen aan het Bureau Wetgeving en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven gezamenlijk. Het is niet mogelijk slechts één van deze bureaus te benaderen.

Artikel 5. Dagelijkse begeleiding van het externe onderzoek

De dagelijkse leiding over het externe onderzoek ligt ingevolge artikel 5 van deze regeling bij het Kamerlid dat of de Kamerleden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet.

Artikel 6. Aanbieding van het externe onderzoek

Het externe onderzoek wordt direct aangeboden aan het Kamerlid dat of de Kamerleden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet. Het is vervolgens aan het Kamerlid of de Kamerleden om te bepalen wat met het externe onderzoek wordt gedaan en of het onderzoek openbaar wordt gemaakt en zo ja, wanneer.

Artikel 7. Declaratie van de kosten van het externe onderzoek

De kosten van het externe onderzoek dienen binnen één jaar na het besluit van het Presidium op het vergoedingsverzoek door het Kamerlid dat of de Kamerleden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld bij het Presidium te worden gedeclareerd door middel van een gespecificeerd kostenoverzicht.

Bij beëindiging van het Kamerlidmaatschap dienen Kamerleden die een extern onderzoek hebben voorgesteld de kosten hiervan binnen zes weken na beëindiging van het Kamerlidmaatschap bij het Presidium te declareren. Dit geldt niet voor Kamerleden aan wie tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte. Deze termijn van zes weken geldt ook niet in het geval dat één of meer andere leden binnen deze zes weken aan het Presidium laten weten dat zij het externe onderzoek in plaats van de voorsteller(s) zullen voortzetten. Deze «voortzettende» leden én de leden aan wie tijdelijk ontslag is verleend, dienen de kosten gewoon binnen één jaar na het besluit van het Presidium op het vergoedingsverzoek te declareren.

Het lid of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld hoeven de kosten van het externe onderzoek niet binnen één jaar te declareren in het geval het Presidium in zijn besluit op het vergoedingsverzoek heeft bepaald dat het bedrag van de vergoeding nihil is.

Het Presidium wijst een accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken om de volledigheid en rechtmatigheid van het gespecificeerde kostenoverzicht te onderzoeken. De accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken legt de bevindingen van dit onderzoek vast in een verklaring. De accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken dient hierbij tevens verslag te doen over de vraag of de aard en omvang van het externe onderzoek voldoet aan de eisen van rechtmatigheid. Het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld dienen de accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken te allen tijde inzage in relevante stukken te geven en desgewenst alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van de taak van de accountant of de Stafdienst Financieel Economische Zaken

Artikel 8. Vaststelling van de vergoeding na declaratie

Het Presidium stelt binnen zes weken na ontvangst van de verklaring en het verslag van de accountant of van de Stafdienst Financieel Economische Zaken de vergoeding voor de kosten van het externe onderzoek vast op het maximale bedrag dat het Presidium in zijn besluit op het vergoedingsverzoek heeft neergelegd. Het Presidium kan slechts in een beperkt aantal gevallen de vergoeding lager vaststellen dan het maximale bedrag dat het Presidium in zijn besluit op het vergoedingsverzoek heeft neergelegd. Hierdoor wordt voorkomen dat leden ineens geen vergoeding krijgen, terwijl zij naar aanleiding van het besluit op hun vergoedingsverzoek redelijkerwijs wel op een vergoeding mochten rekenen.

In de volgende gevallen kan het Presidium besluiten het bedrag in zijn besluit op het vergoedingsverzoek te verlagen en de vergoeding lager vast te stellen dan het maximale bedrag of op nihil vast te stellen:

1. als de gemaakte kosten lager zijn uitgevallen dat het maximum bedrag in het besluit;

2. als er uitgaven, betalingen of giften als bedoeld in artikel 2, derde lid, worden gedeclareerd; of

3. als de uitkomst van het externe onderzoek van de accountant of van de Stafdienst Financieel Economische Zaken daartoe aanleiding geeft. Het Presidium kan in dit laatste geval van verlaging afzien als de tekortkomingen naar het oordeel van het Presidium van bijzondere aard of geringe betekenis zijn of als het lid of de leden zich voldoende heeft of hebben ingespannen om de tekortkomingen op te heffen.

Artikel 9. Ambtshalve vaststelling van de vergoeding

Het Presidium stelt in een aantal gevallen de vergoeding voor de kosten van het externe onderzoek ambtshalve vast op nihil, namelijk:

a. in het geval het Presidium in zijn besluit op het vergoedingsverzoek heeft bepaald dat het bedrag van de vergoeding nihil is. Het lid hoeft dan ook geen declaratie in te dienen;

b. als het Kamerlid dat of de Kamerleden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld nalaten om binnen één jaar na het besluit van het Presidium op het vergoedingsverzoek een declaratie in te dienen of binnen zes weken na beëindiging van het Kamerlidmaatschap en het externe onderzoek niet door andere leden is voortgezet;of

c. de leden die het externe onderzoek hebben voortgezet nalaten om de declaratie binnen een jaar na het besluit van het Presidium op het vergoedingsverzoek in te dienen.

Het Presidium kan in verband met zwangerschap en bevalling, ziekte of bijzondere omstandigheden van de onderdelen b en c afwijken en bepalen dat het lid dat of de leden die het externe onderzoek heeft of hebben voorgesteld of voortgezet de kosten van het externe onderzoek alsnog mogen declareren binnen een door het Presidium gestelde termijn.

Artikel 10. Register

Kamerleden dienen binnen één week na de vaststelling van de vergoeding door het Presidium een aantal gegevens te noteren in een openbaar register dat wordt bijgehouden op de Griffie, tenzij het Presidium de vergoeding ambtshalve op nihil heeft vastgesteld. In dit openbare register wordt opgave gedaan van:

a) de hoogte van de vergoeding;

b) de deskundige of deskundigen die het externe onderzoek heeft of hebben verricht; en

c) eventuele derden die een bijdrage hebben geleverd aan de financiering van het externe onderzoek.

Artikel 11. Archivering

Artikel 11 regelt de verantwoordelijkheid voor de archivering.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervallen

Dit artikel bepaalt dat deze regeling op 1 mei 2010 in werking treedt en dat de leden tot 1 mei 2012 verzoeken tot vergoeding van (een deel van) de kosten van een extern onderzoek aan het Presidium kunnen zenden. Deze regeling zal ingevolge het derde lid van artikel 12 vervallen op het moment dat het Presidium voor alle vergoedingsverzoeken die het Presidium voor 1 mei 2012 heeft ontvangen, al dan niet ambtshalve, een vergoeding heeft vastgesteld.


XNoot
1

Handelingen II, 31 952, nr. 3, p. 7.

Naar boven