32 323
Intrekking van de Wet Adviesraad gevaarlijke stoffen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de opheffing van de Adviesraad gevaarlijke stoffen.

De Adviesraad is per 1 juni 2004 ingesteld als vast college van advies op het terrein van veiligheid van gevaarlijke stoffen. De Adviesraad kreeg bij instelling de taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over beleid en wetgeving inzake technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van ongevallen en rampen als gevolg van het gebruik, de opslag, de productie en het vervoer van gevaarlijke stoffen en ter beperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen en rampen.

De adviezen van de Adviesraad zijn daarmee van belang voor de beleidsterreinen milieubeheer, transportveiligheid, arbeidsveiligheid, rampenpreventie enbestrijding en volksgezondheid.

Met de instelling van de Adviesraad is invulling gegeven aan de toezegging in het kabinetsstandpunt vuurwerkramp (Kamerstukken II 2000/01, 27 157, nr. 20) om naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Oosting de toenmalige ambtelijke Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) op te heffen en te vervangen door een onafhankelijke Adviesraad voor gevaarlijke stoffen conform de Kaderwet adviescolleges. Hiermee is het kader geschapen waarin nieuwe inzichten met betrekking tot de veiligheid rond gevaarlijke stoffen op een adequate wijze aan de rijksoverheid konden worden aangereikt. De nadruk lag daarbij op onafhankelijk technisch advies.

2. Veranderde opvattingen

De problemen en vraagstukken rond (externe) veiligheid en gevaarlijke stoffen zijn niet meer dezelfde als ten tijde van de vuurwerkramp in Enschede en de aanbevelingen die hierop volgden van de commissie Oosting. Er is een samenhangende visie ontwikkeld, de samenwerking tussen de betrokken departementen, uitvoerende overheden en het bedrijfsleven is op het gewenste niveau gebracht en het beleidsbouwwerk voor dit terrein is bijna geheel opgeleverd. Wat rest aan grote beleidsvernieuwingen tot aan 2010 is de oplevering van wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. De kwaliteit van de uitvoering is ook op een hoger niveau gebracht met behulp van de programma financiering. De Tweede Kamer is vanaf de start van de programmadirectie Externe Veiligheid geïnformeerd over de voortgang van de beleidsontwikkeling, de verbetering van de uitvoering en het hanteerbaar maken en oplossen van knelpunten in de periodieke voortgangsrapportages.

Dat het beleid op het gewenste niveau is gebracht, heeft zijn weerslag op de inzet van de departementen. Er breekt een nieuwe periode aan waarin de uitvoerende partijen vooral in staat moeten worden gesteld de nieuwe wet- en regelgeving toe te passen. Natuurlijk blijft er nog behoefte aan incidentele (strategische) advisering over nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen op het terrein van (externe) veiligheid en gevaarlijke stoffen. Dit zal echter veel minder zijn dan voorheen en leidt tot de conclusie dat de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen niet gecontinueerd hoeft te worden, mits de resterende taken elders goed worden belegd.

Bij de oprichting heeft de AGS taken op operationeel, tactisch en strategisch niveau toegewezen gekregen. Dit is opgenomen in het beleidsplan van de AGS. Desondanks is er een verschil van opvatting ontstaan over de taakopdracht van de AGS tussen de departementen en de AGS.

In het advies «De publicatiereeks nader beschouwd» van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen van 20 december 2006 blijkt dat de AGS het actualiseren en beheren van de PGS-richtlijnen (operationele taak) niet tot haar taak rekent. In de reactie daarop van het kabinet van 13 maart 2008 (Kamerstukken II, 2007–2008, 27 801, nr. 56) is aangegeven dat het kabinet constateert dat de AGS deze taak niet heeft opgepakt en de overheid voor bepaalde PGS-publicaties zelf initiatieven heeft genomen om tot actualisatie te komen. Het kabinet geeft aan «dat er een voorziening moet komen die de verantwoordelijkheid overneemt voor de dagelijkse zorg van voorbereiding, beheer en actualisering van de PGS reeks, aangestuurd door vergunningverleners, handhavers en bedrijfsleven.»

In de kabinetsreactie van 3 juli 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 383, nr. 111) van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inzake de evaluatie van de Adviesraad is aangegeven dat het kabinet de conclusie heeft getrokken dat het beleggen van adviestaken van de AGS op operationeel niveau (beheer en actualisatie PGS-richtlijnen) opgedragen wordt aan een hiertoe geëquipeerde beheersorganisatie. Inmiddels treedt sinds begin 2009 de NEN, Nederlands centrum van normalisatie, op als beheersorganisatie voor de PGS-richtlijnen. Aansturing geschiedt door een Programmaraad, waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. De kosten van de organisatie worden gedragen door VROM. De operationele taken van de AGS zijn hiermee overgenomen door de NEN en zijn voor de Adviesraad komen te vervallen. Dit is in lijn met de wens van de huidige raad om structureel niet meer op dit praktische niveau te worden ingeschakeld.

Ten aanzien van de kennisinfrastructuur en het tactische niveau (risicoanalyse en rekenmethoden) heeft het kabinet in haar kabinetsreacties QRA en Kennisinfrastructuur (Kamerstuk 2006–2007, 30 373, nr. 11, en Kamerstuk 2007–2008, 30 373, nr. 13) aangegeven hoe de taken worden belegd. Organisatie en versterking van de kennisinfrastructuur vindt in navolging van de eerdere toezeggingen plaats via drie kennisplatforms:

– Ten behoeve van het operationele niveau is een door de provincies geïnitieerd netwerk actief, onder het acroniem relEVant.

– Ten behoeve van het tactische niveau is aansluiting gevonden bij het deskundigen forum DORA, voorgezeten door het RIVM. In DORA is nagenoeg alle in Nederland beschikbare expertise op het gebied van rekenmethoden vertegenwoordigd.

– Ten behoeve van het strategisch niveau is een strategisch kennisplatform opgericht, voorgezeten door de RMNO. De RMNO doet dit samen met vertegenwoordigers van bedrijfsleven, overheid, TNO, RIVM en Universiteiten.

Ten aanzien van het strategisch niveau is al geconcludeerd dat de omvang van de behoefte aan advies minder is dan ten tijde van de oprichting van de AGS. Er blijft dus wel een behoefte aan strategisch onafhankelijk advies.

De resterende behoefte aan onafhankelijk strategisch en deels ook tactisch advies geeft echter onvoldoende rechtvaardiging voor het continueren van een vast adviescollege gespecialiseerd op het beleidsterrein veiligheid en gevaarlijke stoffen. Omwille van voldoende kritische massa en efficiency ligt bundeling met andere beleidsterreinen in de nieuwe Raad voor de leefomgeving en infrastructuur meer voor de hand. Het voordeel is bovendien dat adviezen op het terrein van externe veiligheid worden gerelateerd aan leefomgevingsaspecten en omgekeerd dat in adviezen over de leefomgeving externe veiligheid integraal kan worden meegenomen. Voor zeer specialistische strategische adviezen kan, indien noodzakelijk, een ad hoc commissie worden ingesteld.

Dit sluit ook naadloos aan op de visie van het kabinet op de bredere herstructurering van het adviesstelsel.

Naar verwachting zal de nieuwe Raad in de eerste helft van 2010 van start gaan. Om een vloeiende overgang tussen de Adviesraad en de nieuwe Raad voor de leefomgeving en infrastructuur mogelijk te maken zal de Adviesraad pas opgeheven worden als de nieuwe Raad operationeel is.

3. Financiële gevolgen

De financiering van de Adviesraad geschiedt door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De Adviesraad heeft zijn financiële verplichtingen afgestemd op het toegekende budget waardoor geen restschuld zal ontstaan.

Het personeel dat werkzaam is bij de Adviesraad is en blijft in dienst van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

4. Administratieve lasten

Het wetsvoorstel leidt niet tot een toe- of afname van administratieve lasten voor het bedrijfsleven of voor de burger.

5. Slotbepalingen

De datum van opheffing zal via een Koninklijk besluit worden bepaald en afgestemd worden met de start van de nieuwe Raad. De huidige benoemingstermijn van de leden van de Adviesraad wordt bij koninklijk besluit aangepast aan de datum van opheffing van de Adviesraad.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven