Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32317 nr. 199 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32317 nr. 199 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2013
Hierbij bieden wij, u de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 en 6 december 2013 in Brussel en een recent monitoringsoverzicht (4e kwartaal 2013) van JBZ-dossiers aan1.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
– Oriënterend debat
Tijdens de Raad is een discussie voorzien over de volledige toepassing van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië.
Zoals bekend maakt Nederland een koppeling tussen de voortgang die door Roemenië en Bulgarije geboekt wordt bij de hervormingen in het kader van het Samenwerking- en Verificatiemechanisme (CVM) en het kunnen toetreden van beide landen tot de Schengenzone. Het is van belang dat er sprake is van duurzame en onomkeerbare voortgang van beide landen in het kader van het CVM. Inmiddels is duidelijk dat publicatie van de eerstvolgende CVM-rapportages is uitgesteld tot januari 2014. Derhalve kan voor Nederland tijdens deze JBZ-Raad besluitvorming niet aan de orde zijn.
Tijdens de meest recente bespreking van dit onderwerp in de JBZ-Raad van 6 en 7 maart 2013 nam een aantal andere lidstaten een vergelijkbaar standpunt in. Naar verwachting zullen deze lidstaten nu ook niet kunnen instemmen met besluitvorming over dit onderwerp.
– De situatie in de Schengenruimte
Halfjaarlijks verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het functioneren van de Schengenruimte (1 mei – 31 oktober 2013)
– Presentatie en oriënterend debat
De Raad zal – conform de Raadsconclusies van maart 2012 – door de Commissie middels haar halfjaarlijkse verslag worden geïnformeerd over het functioneren van de Schengenruimte. Op basis van deze rapportages van de Commissie kan de Raad beter politieke sturing geven, en wordt de samenhang tussen de verschillende initiatieven ten behoeve van de versterking van de Schengenruimte geborgd.
Op het moment van schrijven is dit verslag nog niet beschikbaar.
In de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober jl. zijn de verordening over het Schengenevaluatiemechanisme en de verordening over de aanpassing van de Schengengrenscode met betrekking tot de herinvoering van de tijdelijke binnengrenscontrole aangenomen. Beide verordeningen zijn op 6 november jl. gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Verordeningen hebben rechtstreekse werking en zijn op 26 november jl. in werking getreden.
Het Voorzitterschap informeert de Raad over lopende wetgevingsvoorstellen. Daarnaast zal Griekenland het programma van het inkomende Voorzitterschap (januari-juni 2014) presenteren.
Stand van zaken toegang en verblijf van seizoenswerkers
Het Voorzitterschap zal de Raad informeren over de richtlijn inzake de voorwaarden van toegang en verblijf van seizoenswerkers. Nadat een gekwalificeerde meerderheid in Coreper op 29 oktober jl. de tekst van het voorstel voor de richtlijn had aanvaard, heeft ook de LIBE-commissie van het Europees Parlement (EP) op 14 november jl. ingestemd met de tekst van het voorstel.
Nederland heeft in Coreper tegen gestemd, omdat het voorstel een dwingende bepaling inzake de facilitatie van aanvragen van eerder toegelaten seizoenswerkers bevat (de zogenoemde re-entry bepaling). De Tweede Kamer had immers in het Algemeen Overleg van 14 oktober 2010 over onder meer het BNC-fiche inzake het voorstel voor bovengenoemde richtlijn aangegeven dat zij tegen een dergelijke re-entry bepaling was.
Nadat de tekst van het voorstel in alle officiële talen van de EU is vertaald, zullen de plenaire vergadering van het EP en de Raad het voorstel nog formeel bekrachtigen. Daarna begint de implementatietermijn van twee jaar.
Stand van zaken slimme grenzenpakket
In de raadswerkgroep Grenzen van 21 oktober 2013 is uitgebreid stilgestaan bij de planning van het onderhandelingstraject in Brussel. De Commissie heeft voorgesteld om na een eerste lezing van de voorstellen In- en Uitreissysteem (Entry Exit System (EES)) en Geregistreerde Reizigers Programma (Registered Travellers Programme (RTP)) in januari 2014 een technische vergadering te beleggen. Doel van deze vergadering is het formuleren van doelstellingen voor een studie waarin de technische aspecten kunnen worden getoetst. Zaken die daarbij worden besproken zijn de wijze waarop reizigers zich in het RTP moeten identificeren en het slimme (her-)gebruik van reeds bestaande ICT-systemen zoals het Visuminformatiesysteem. Wanneer deze doelstellingen zijn goedgekeurd, zal de technische studie worden uitgevoerd door het Europees ICT-agentschap EU-LISA. De lidstaten zullen nauw bij de uitvoering van de studie worden betrokken. In september 2014 zullen vervolgens de onderhandelingen in de Raad verdergaan. Op basis van de (technische) keuzes die dan gemaakt moeten worden krijgt EU-LISA het mandaat om een proefproject te ontwikkelen. Doel van het project is te testen of het voorgestelde systeem ook werkt zoals gewenst. De verwachting is dat het proefproject in de eerste helft van 2015 zal worden uitgevoerd. Vervolgens kan in najaar 2015 worden vastgesteld of de beide systemen de gewenste toegevoegde waarde brengen voor de uitvoering van het grenstoezicht, de mobiliteit van de reiziger en de bestrijding van illegale immigratie. Als er een positieve business case is, kan het onderhandelingsproces worden afgerond. Indien dit niet het geval is, is de verwachting dat het onderhandelingsproces wordt gestopt.
Met de voorgestelde planning zijn er voor de lidstaten duidelijke «go-no-go» momenten gecreëerd. Nederland is dan ook positief over de voorgestelde aanpak van de Commissie. Verder heeft de Commissie in de Raad aangegeven dat er op korte termijn nog een nadere kosten-baten-analyse van beide voorstellen wordt opgesteld. Zoals bekend wordt er door Nederland ook een quick scan gedaan. Uw Kamer wordt voor het kerstreces over de uitkomsten daarvan geïnformeerd.
Daarnaast zijn op raadswerkgroepniveau nog specifieke vraagstukken aan de lidstaten voorgelegd, zoals de toegang van de rechtshandhavingsdiensten tot het In- en Uitreissysteem en het bij de start opnemen van de biometrische gegevens. Zoals eerder is aangegeven, vindt een meerderheid het van belang dat de rechtshandhavingsdiensten onder strikte voorwaarden toegang krijgen tot het systeem. Een meerderheid van de lidstaten is er ook voorstander van dat de biometrische gegevens opgenomen worden vanaf het moment dat het In- en Uitreissysteem operationeel is.
Het Voorzitterschap informeert de Raad over lopende wetgevingsvoorstellen. Zie punt 3 van de agenda van het Gemengd Comité.
– Verslag van de Commissie
Op 24 oktober en 20 november jl. vond een bijeenkomst plaats van de taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM). De taskforce stond onder leiding van de Europese Commissie, en de lidstaten, de EU-bureaus en -agentschappen en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) namen er aan deel. De Europese Raad van 24–25 oktober 2013 verzocht deze taskforce om op basis van de beginselen preventie, bescherming en solidariteit te bepalen welke acties prioriteit hebben met het oog op een efficiëntere aanwending op korte termijn van Europese beleidsmaatregelen en -instrumenten. De Commissie zal tijdens de Raad in de vorm van een Mededeling verslag uitbrengen over de werkzaamheden van de taskforce. Helaas zal de Commissie pas 4 december a.s. deze Mededeling kunnen vaststellen, dus daags voor de Raad. Het Voorzitterschap zal de Europese Raad in december verslag uitbrengen.
De besprekingen in de taskforce concentreerden zich op vijf actiegebieden: het versterken van grensbewakingsoperaties, het ondersteunen van lidstaten onder verhoogde migratiedruk, het bestrijden van mensenhandel, mensensmokkel en georganiseerde criminaliteit, samenwerking met derde landen en regionale beschermingsprogramma’s met een aanmoediging voor resettlement op vrijwillige basis.
Voor zijn inzet in de taskforce hanteerde Nederland als uitgangspunt dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande kaders en instrumenten, en dat deze waar nodig worden versterkt. Daarnaast vindt Nederland het van belang dat de benodigde financiële middelen binnen de begroting van de EU worden gevonden.
Nederland heeft een aantal gebieden benoemd waar het extra inbreng zou kunnen leveren. Zoals bekend heeft Nederland voor een Frontex-operatie op de korte termijn een kustwachtvliegtuig ter beschikking gesteld. Voor versterking van de Frontex-operaties op de middellange termijn overweegt de Koninklijke Marechaussee een extra bijdrage aan Frontex voor grensbewakings-operaties in de Middellandse Zee.
De EUROSUR-verordening treedt op 2 december 2013 in werking. Daarmee is de juridische basis gecreëerd voor lidstaten om met het systeem te werken. EUROSUR zal het mogelijk maken dat verschillende organisaties, lidstaten en derde landen beter samenwerken bij het bewaken van de maritieme grenzen. Dit systeem zal lidstaten beter in staat stellen om kleine scheepjes te traceren, te volgen en – als schepen in noodsituaties komen – hulp te verlenen. Het systeem zal er daarmee ook aan bijdragen levens op zee te redden en het moet daarom zo snel mogelijk operationeel worden.
Nederland staat positief tegenover meer inzet, in de lidstaten of derde landen, in EU-verband op het gebied van mensenhandel/mensensmokkel. Ten slotte is Nederland voorstander van verdere samenwerking met derde landen op het gebied van migratie, handel en ontwikkelingssamenwerking in EU-verband.
Zie punt 13 van de agenda onder Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap.
– Eindverslag van de Commissie
Tijdens de JBZ-Raad presenteert de Commissie haar eindverslag over de negatieve effecten van het vrij personenverkeer.
Tijdens de JBZ-Raad van juni jl. besprak de Raad de gezamenlijke brief van Duitsland, Nederland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk over de negatieve effecten van het vrij personenverkeer. Tijdens de JBZ-Raad van oktober jl. heeft de Commissie tussentijds verslag uitgebracht van de stand van zaken van de follow-up van deze discussie. De tussenrapportage sloot af met een vijf-punten actieplan. Lidstaten hebben positief op dit actieplan gereageerd. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, Denemarken Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, hebben wel in de JBZ-Raad van oktober 2013 aangegeven dat er meer aandacht voor fraude en misbruik dient te zijn.
Inmiddels heeft de Commissie in dit kader op 25 november jl. een mededeling uitgebracht. Deze mededeling bevat een concretisering van het vijf-punten actieplan. Nederland zal hierbij het belang van het bestrijden van fraude en misbruik blijven benadrukken.
– (Evt.) aanneming besluit van de Raad
Zie punt 1 van de agenda van het Gemengd Comité.
– Gedeeltelijke algemene benadering (concept van het «one-stop-shop»-mechanisme)
Het Voorzitterschap wil een gedeeltelijke algemene benadering bereiken over de algemene verordening gegevensbescherming. De gedeeltelijke algemene benadering zal met name betrekking hebben op het zogenaamde «one-stop-shop»-mechanisme en het recht van burgers om klachten in te dienen bij de dataprotectietoezichthouder van hun keuze.
De ontwerp-verordening bevat eenvormige regels die in de hele EU gelden. Om uiteenlopende toepassing daarvan te voorkomen, dient eenheid in de toepassing, handhaving en sanctionering van de regels te worden verzekerd. Dat is wezenlijk, omdat het toezicht op de naleving en de handhaving is opgedragen aan de toezichthouders van 28 lidstaten. Tegelijk beoogt de verordening het bedrijfsleven te helpen door de uitoefening van de bevoegdheden te concentreren bij één bevoegde toezichthouder, ook wanneer er sprake is van grensoverschrijdende aspecten in een zaak. Bovendien beoogt de verordening de burgers te ondersteunen door het principe voor te stellen dat elke burger in de EU bij elke toezichthouder van zijn keuze, zonder enige beperking, elke klacht moet kunnen indienen. De combinatie van deze uitgangspunten is in de uitwerking zo gecompliceerd, dat het onmogelijk is al die uitgangspunten in volle omvang te realiseren.
In de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de kern van het «one-stop-shop»-mechanisme en de dilemma’s die zich in de uitwerking ervan aandienen. Deze dilemma’s liggen in de discussie in Brussel in de raadswerkgroep nog onverkort op tafel. Kortheidshalve verwijs ik op deze plaats naar de tekst van die geannoteerde agenda. De discussies in de raadswerkgroep gaan nog steeds over de verschillende mogelijkheden de onderlinge verhouding tussen competenties en het gebruik van de verschillende bevoegdheden door de gegevensbeschermingsautoriteiten van de lidstaten. Met name gaat het daarbij om de relatie tussen de zogeheten «Lead authority» en de andere betrokken autoriteiten, de toe te kennen bevoegdheden aan de European Data Protection Board (EDPB) om geschilpunten tussen de toezichthouders onderling te kunnen oplossen en jurisdictievraagstukken tussen de lidstaten bij beroep op de rechter. Nederland stelt zich op het standpunt dat het van het grootste belang is dat de lidstaten op dit onderdeel van de verordening tot een vergelijk komen en stelt zich in dit proces flexibel op. Nederland houdt daarbij wel vast aan een onafhankelijke positie van de EDPB en aan het belang voor burgers en bedrijven van een uniform en helder stelsel van uitvoeringsregels in de verordening.
In het krachtenveld valt in de discussies met name op dat enkele grote lidstaten strikt vasthouden aan bestaande praktijken in hun eigen landen. Daardoor liggen de standpunten nog dusdanig uiteen dat het nog niet vaststaat dat het mogelijk zal zijn om tot een compromis op dit onderdeel van de verordening te komen.
– Algemene benadering
Het Voorzitterschap wil een algemene benadering bereiken over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen te vergemakkelijken.
Het voorstel is bedoeld om de civielrechtelijke inning van grensoverschrijdende schuldvorderingen voor burgers en bedrijven te vereenvoudigen. De nieuwe Europese procedure zal naast de bestaande nationale procedures voor het leggen van conservatoir beslag bestaan. Met een Europees beslagbevel wordt een bedrag op de rekening van de schuldenaar geblokkeerd.
Het document dat in de Raad zal worden besproken bevat de tekst van het voorstel alsmede een aantal overwegingen. De overige overwegingen zullen nog in de raadswerkgroep worden besproken en daarna in de Raad worden vastgesteld. Nederland kan, net zoals de overige lidstaten, het voorstel steunen. Met het voorstel kunnen Nederlanders eenvoudiger beslag leggen op een bankrekening in een andere lidstaat. Wel is Nederland kritisch over het opnemen van een materiële bepaling over de aansprakelijkheid van de schuldeiser en het mechanisme om rekeninginformatie te verkrijgen. In het voorstel wordt onder andere tegemoetgekomen aan de wens van Nederland dat voorzien is in tussenkomst van de tenuitvoerleggende instantie (in Nederland de gerechtsdeurwaarder) in de lidstaat waar het beslag moet worden gelegd. Ook is er gekozen voor een Europese regeling die als alternatief naast de nationale regeling zal gaan bestaan. Verder is in het voorstel een bepaling opgenomen die banken de mogelijkheid biedt om gemaakte kosten te verhalen op partijen, hetgeen voor Nederland belangrijk is.
– Oriënterend debat
Het Voorzitterschap wil een oriënterend debat voeren over het voorstel voor een verordening tot wijziging van verordening 1346/2000 betreffende insolventieprocedures.
De Commissie heeft voorgesteld om de Europese insolventieverordening te moderniseren, waarbij de verordening onder meer ook gaat zien op pre-insolventiebeslissingen, de verbetering van de doorstartmogelijkheden voor bedrijven, betere regels voor de afwikkeling van het faillissement van leden van een groep ondernemingen en een nauwere samenwerking tussen rechters en curatoren in grensoverschrijdende situaties. De verordening bepaalt welke rechter bevoegd is om faillissementsprocedures te openen en welk recht van toepassing is, en waarborgt in de hele Unie de erkenning van de hieruit voortvloeiende beslissingen.
De afgelopen maanden zijn de beraadslagingen op het niveau van de raadswerkgroep op basis van een nieuwe tekst van het Voorzitterschap sterk geïntensiveerd. Daarbij is uiteraard de nodige aandacht besteed aan de onderwerpen die door de JBZ-Raad van juni jl. als belangrijk waren aangemerkt, t.w. het belang van betere doorstart- en tweede-kans-mogelijkheden voor bedrijven, het vraagstuk van «forum shopping» met de bedoeling om het faillissement onder een voor de debiteur gunstiger regime af te wikkelen, de koppeling van de nationale faillissementsregisters via het e-justice portaal en een verbetering in de mogelijkheden om grensoverschrijdende groepsinsolventies af te wikkelen.
De Nederlandse inzet in de onderhandelingen kent de al met uw Kamer besproken zwaartepunten: introductie van de mogelijkheid tot opname van opgelegde bestuursverboden in de nationale faillissementsregisters, de invoering van mechanismen ter voorkoming van faillissementstoerisme, verbetering van de mogelijkheden om de continuïteit van bedrijven in financiële problemen te verbeteren en versterkte samenwerking tussen curatoren onderling, rechters onderling en de beide beroepsgroepen bij de afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen.
Ondanks de versterkte inspanningen van het Voorzitterschap is er helaas nauwelijks substantiële vooruitgang geboekt. Er blijken in de raadswerkgroep nog zeer veel onderwerpen te zijn die nadere technische bestudering en uitwerking vergen. Om deze redenen is het Commissievoorstel niet voor (gedeeltelijke) besluitvorming geagendeerd, maar voor een oriënterend debat. Daartoe heeft het Voorzitterschap een document opgesteld, waarin wordt ingegaan op drie onderwerpen: internationale jurisdictie, de grensoverschrijdende koppeling van nationale faillissementsregisters via het Europese e-Justice portaal en samenwerking bij de afwikkeling van grensoverschrijdende insolventies. Uit het document blijkt dat er in veel opzichten nog technische vervolgdiscussies nodig zijn.
Ten aanzien van de internationale jurisdictie stelt het Voorzitterschap voor om het recht tot opening van bepaalde faillissementsprocedures ook te geven aan nationale autoriteiten die deze bevoegdheid ook al hebben in nationale procedures. Verder gaat het Voorzitterschap in dit kader in op het belang van voortzetting van de discussie over forum shopping, op de mogelijkheid van beroep voor crediteuren tegen een rechterlijke beslissing om een faillissementsprocedure te openen en op jurisdictie in geval van samenhangende procedures. Grosso modo wordt voorgesteld om toegang tot de rechter en de rechtsbescherming voor crediteuren te vergroten alsmede om samenhangende procedures zoveel mogelijk samen te behandelen. Nederland staat op zich positief tegenover de voorstellen van het Voorzitterschap, met dien verstande dat zal worden aangedrongen op verduidelijking van de gronden waarop een beslissing tot opening van een insolventieprocedure door belanghebbenden kan worden aangevochten en dat een verduidelijkende paragraaf in de preambule over de verhouding met de Brussel I verordening gewenst is.
Met betrekking tot de koppeling van de nationale faillissementsregisters via het e-Justice portal, stelt het Voorzitterschap voor om bepaalde, nog nader te definiëren minimuminformatie over de stand van zaken in de faillissementsprocedure op te nemen als het gaat om bedrijven, rechtspersonen en zelfstandigen. Het stelsel van registers zou publiek toegankelijk moeten zijn, terwijl lidstaten vrij zijn aanvullende informatie en documenten op te nemen. Waar het gaat om informatie over natuurlijke personen, zou de toegang tot de registers beperkt moeten worden door een combinatie van meerdere zoekcriteria te hanteren alsmede door de noodzaak om een legitiem belang aan te tonen om kennis te kunnen nemen van de betrokken informatie. Ten slotte zou de toegang tot de nationale registers gratis moeten zijn, behalve waar het gaat om het verkrijgen van aanvullende informatie en documenten. Nederland staat op zich positief tegenover de koppeling van de nationale faillissementsregisters, omdat daarin bij grensoverschrijdende faillissementen een eigen meerwaarde ligt. Verheugend is ook de voorgestelde mogelijkheid om hierin aanvullende informatie op te nemen, zoals opgelegde faillissementsgerelateerde bestuursverboden. Met betrekking tot de toegankelijkheid van gegevens van natuurlijke personen meent Nederland dat er pas nadere besluitvorming kan plaatsvinden, nadat nadere discussie heeft plaatsgevonden over onder meer de noodzaak, de op te nemen gegevens, privacy-aspecten en bewaartermijnen. Ten slotte meent Nederland dat het aan de lidstaten zelf is om al dan niet een vergoeding, mits niet prohibitief, te vragen voor raadpleging van het nationale faillissementsregister. Het is niet aan de Europese Unie om zich te mengen in de vraag of voor publieke dienstverlening wel of geen vergoeding gevraagd kan worden.
Ten slotte vraagt het Voorzitterschap aandacht voor de voorstellen tot verbetering van de samenwerking bij grensoverschrijdende faillissementen tussen de verschillende curatoren, de betrokken rechters alsmede tussen rechters en curatoren. Nederland staat hier positief tegenover, omdat daarmee een grote bijdrage kan worden geleverd aan een betere afwikkeling van faillissementen binnen de Unie. Wel rijst de vraag of er steeds per definitie sprake moet zijn van samenwerkingsverplichtingen. Met name waar het gaat om de samenwerking tussen rechters lijkt een samenwerkingsbevoegdheid voldoende.
– Algemene benadering
Tijdens deze bijeenkomst van de Raad wil het Voorzitterschap een algemene benadering bereiken over het voorstel tot wijziging van de verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I).
Het voorstel regelt de verhouding tussen de Brussel I verordening en de verdragen waarbij een gerecht wordt opgericht dat aan meerdere lidstaten gemeenschappelijk is. Dit zal in de toekomst mogelijk van belang zijn voor het Unitair Octrooigerecht (UPC-overeenkomst) en het Benelux Gerechtshof.
In het voorstel wordt bepaald dat een aan meerdere lidstaten gemeenschappelijk gerecht een gerecht in de zin van de Brussel I verordening is. Voorts wordt bepaald dat als een lidstaat die is aangesloten bij een verdrag waarbij een gemeenschappelijk gerecht wordt opgericht op grond van de Brussel I bevoegdheid heeft, het gemeenschappelijk gerecht bevoegd zal zijn. Ten aanzien van verweerders in derde landen is bepaald dat hoofdstuk 2 van Brussel I inzake bevoegdheid van overeenkomstige toepassing is, evenals de regeling inzake aanhangigheid en samenhang van procedures van de Brussel I verordening. Tot slot is bepaald dat beslissingen van gemeenschappelijke gerechten in de lidstaten die geen partij zijn bij de overeenkomst waarbij het gemeenschappelijke gerecht erkend en tenuitvoergelegd zullen worden.
Alle lidstaten met uitzondering van Spanje zijn voorstander van een snelle inwerkingtreding van het voorstel nu de UPC-overeenkomst wijziging van de Brussel I verordening als voorwaarde stelt voor inwerkingtreding. Spanje is tegen het unitair octrooi en de unitaire octrooirechtspraak in de huidige vorm.
– Informatie van het Voorzitterschap
Het Voorzitterschap zal informatie verstrekken over de voortgang van het voorstel voor een verordening over een gemeenschappelijk Europees kooprecht.
Met dit voorstel beoogt de Commissie het functioneren van de interne markt te verbeteren door de uitbreiding van grensoverschrijdende handel voor ondernemingen en grensoverschrijdende koop voor consumenten te faciliteren. Het voorstel voor een verordening voorziet in een gemeenschappelijk Europees kooprecht door het creëren van een tweede (optioneel) regime voor de koop binnen het nationale recht van de lidstaten. Het gemeenschappelijk Europees kooprecht kan slechts op vrijwillige basis en met expliciete toestemming van de partijen gaan gelden voor grensoverschrijdende contracten. Hebben partijen hiervoor gekozen, dan maakt het Europees kooprecht integraal deel uit van het op de transactie toepasselijke nationale contractenrecht. Het Europees kooprecht kan gaan gelden voor business-to-business-transacties (B2B), mits een van de partijen een kleine of middelgrote onderneming is, en business-to-consumer-transacties (B2C).
Nederland streeft naar een gemeenschappelijk Europees kooprecht dat rechtszekerheid – ook qua juridische basis en relatie tot Europese regelgeving inzake Internationaal privaatrecht (m.n. Rome I) – alsmede een hoog niveau van bescherming biedt voor consumenten en ondernemingen, zonder onevenredige lasten voor het bedrijfsleven. Daarnaast moet er sprake zijn van een duidelijke meerwaarde voor zowel consumenten als het bedrijfsleven. Nederland is, met veel andere lidstaten (waaronder een aantal grote; t.w. het VK, Frankrijk en Duitsland), kritisch over het instrument, mede omdat een belangrijk deel van de doelgroep – consumenten en kleine en middelgrote ondernemingen – afwijzend staat tegenover het Commissievoorstel.
Het Voorzitterschap informeert de Raad over lopende wetgevingsvoorstellen.
Stand van zaken Europolverordening
De eerste lezing van de concept Europol verordening heeft op raadswerkgroepniveau plaatsgevonden. Belangrijke onderdelen en discussiepunten van de nieuwe verordening zijn onder meer de informatieoverdracht van lidstaten naar Europol en omgekeerd, het beheer van deze informatie, het regime van gegevensbescherming, het toezicht daarop, de wijze van werken van Europol en de organisatie van Europol.
Stand van zaken CEPOL
Op 8 oktober 2013 heeft de JBZ-Raad voor Boedapest gekozen als nieuwe (tijdelijke) zetel voor CEPOL, nadat het Verenigd Koninkrijk had aangegeven de zetel niet langer te kunnen openhouden. Vervolgstap is dat er thans een lidstateninitiatief is ingediend dat artikel 4 van het CEPOL-besluit wijzigt, waarin de zetel van het agentschap is vastgelegd. Het initiatief zal worden doorgestuurd naar het EP, dat het voorstel in zijn plenaire vergadering van 9 december a.s. zal bespreken, alvorens het wetgevingsproces (triloog) een vervolg kan krijgen.
– Presentatie van de Contra-Terrorisme Coördinator en gedachtewisseling
De Raad zal een discussie voeren over het voorstel van de Contraterrorisme Coördinator (CTC) over buitenlandse strijders en terugkeerders uit een contraterrorisme-perspectief, in het bijzonder met betrekking tot Syrië.
Het paper van de CTC biedt suggesties voor gezamenlijke inspanningen langs de lijnen van:
1. gezamenlijke analyse;
2. voorkomen van vertrek, counter-narrative, hulp bij terugkeer;
3. opsporing en vervolging/administratieve maatregelen, reisinformatie;
4. samenwerking met derde landen (m.n. Turkije en de Balkan)
Het CTC-paper is voorbesproken in een bijeenkomst op 14 november jl. tussen de lidstaten die het meest met de problematiek te maken hebben, waaronder Nederland en België. Daar bleek algemene steun voor de voorstellen, maar nog niet alle onderdelen van de voorstellen zijn actief opgepakt.
Nederland ondersteunt het initiatief van de CTC om de EU-aandacht voor «foreign fighters» richting te geven en is het in beginsel eens met de voorstellen. Niet alle punten hebben evenveel urgentie. Zo heeft een gedeelde risicoanalyse geen hoge prioriteit voor Nederland, omdat Nederland al goede transnationaal geïnformeerde dreigingsanalyses heeft. Prioriteiten voor Nederland zijn:
1. Monitoring van reisinformatie: Nederland neemt het voortouw, te beginnen met het uitvoeren van een internationale quick scan, met steun van enkele lidstaten om inzichtelijk te maken welke systemen voor monitoring van reisinformatie er nu worden gebruikt, in welke opzichten deze wellicht niet afdoende zijn en waar behoeften liggen.
2. Uitwisseling van ervaringen rondom de lokale aanpak van (potentiële) jihadistische uitreizigers en terugkeerders: Nederland organiseerde een bijeenkomst van meest betrokken lidstaten in juni jl.; maakte een inventarisatie van praktijken in deze lidstaten voor de aanpak van jihadreizigers en terugkeerders; en lanceerde de idee van een Cities Conference, die op 30 januari 2014 door de Europese Comissie/Radicalisation Awareness Network in Den Haag wordt georganiseerd.
3. Ontwikkeling van communicatie-strategieën/counter-narrative projecten. Hier zou Nederland graag initiatieven zien van de Commissie, langs de lijnen zoals voorgesteld in het paper van de CTC.
De algemene Europese samenwerking wordt nu geleid en uitgevoerd door Nederland en België. Het Nederlandse standpunt om te bezien wat er nodig is om te komen tot betere systemen van monitoring van reisinformatie wordt door een aantal lidstaten gedeeld, maar hierover bestaat nog geen overeenstemming.
– Presentatie van de Commissie en gedachtewisseling
Het Voorzitterschap heeft een gedachtewisseling geagendeerd over de justitiegerelateerde aspecten van het Europees Semester 2014. De Commissie zal haar voorstellen hierover presenteren. Naar verwachting zal de discussie zich toespitsen op het Justitie Scorebord.
Op 27 maart 2013 heeft de Europese Commissie voor het eerst een EU Justitie Scorebord uitgebracht. Het Scorebord is een systematisch overzicht van het functioneren van de rechtsstelsels van de lidstaten. Idee achter het Scorebord is dat met behulp van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare gegevens over het functioneren van de nationale rechtssystemen een bijdrage kan worden geleverd aan het vergroten van de efficiëntie, effectiviteit en kwaliteit van de rechtssystemen van de EU-lidstaten. Een goed functionerend rechtssysteem vormt een belangrijke pijler voor een goede economische ontwikkeling in een EU-lidstaat en draagt bij aan het vergroten van het wederzijds vertrouwen in de justitiële samenwerking tussen de lidstaten.
De mededeling stoelt op de gedachte dat nationale gerechten een belangrijke rol spelen in de tenuitvoerlegging van relevante EU-wetgeving op het terrein van de interne markt, waaronder EU-mededingingsrecht en bijvoorbeeld EU-wetgeving op het gebied van intellectueel eigendom, telecommunicatie, consumentenrecht en milieubeleid. Om inzicht te geven in het functioneren van de rechtsstelsels worden zeven indicatoren gebruikt: duur van rechterlijke procedures, afhandelingspercentage inkomende en afgedane zaken, aantal aanhangige zaken, controle en evaluatie van de prestaties van de gerechten, de toepassing van ICT in de rechtspraak, het gebruik van alternatieve vormen van geschiloplossing en het opleidingsbeleid inzake rechters.
Nederland heeft het Justitie Scorebord positief ontvangen, met name omdat het de huidige beleidsinitiatieven ondersteunt om het wederzijds vertrouwen tussen de EU-lidstaten in de justitiële samenwerking te vergroten – door onder meer het systeem van evalueren van het functioneren van de nationale rechtssystemen te verbeteren met de introductie van nieuwe evaluatiemethodieken en door de kwaliteit van de gegevens die gebruikt worden om de effectiviteit, efficiëntie en kwaliteit van de (nationale) rechtssystemen te verbeteren. Het kabinet is het eens met het voorstel van de Commissie om als één van de vervolgstappen in samenwerking met experts van de lidstaten te werken aan de verbetering van de betrouwbaarheid en de vergelijkbaarheid van de gegevens die lidstaten aanleveren. Daardoor kan een completer beeld worden gegeven van het functioneren van de verschillende rechtsstelsels in Europa. Het kabinet is ook positief over het idee van de Commissie dat het Scorebord zou kunnen worden gebruikt om een breder rechtsstatelijkheidsmechanisme te ontwikkelen. De toepassing van een dergelijk mechanisme op Europees niveau kan ertoe leiden dat de nationale rechtssystemen efficiënter zullen gaan werken en de kwaliteit van de rechterlijke procedures zullen worden vergroot.
De discussie in de Raad is een eerste discussie op politiek niveau. Nederland meent, met veel andere lidstaten, dat de politieke discussie vooraf moet gaan aan de technische uitwerking van het Justitie Scorebord.
– Aanneming
Het Voorzitterschap stelt de Raad voor om conclusies aan te nemen over de resultaten van de eind vorig jaar afgeronde onafhankelijke externe evaluatie van de activiteiten van het EU Grondrechtenagentschap. Dit evaluatierapport2 is positief over de kwaliteit van producten van het agentschap. Voor wat betreft de impact van het agentschap maakt het rapport een onderscheid. Op EU-niveau komt het agentschap steeds beter op de kaart. De bekendheid met het agentschap op nationaal niveau moet echter verder worden ontwikkeld. Het evaluatierapport bevat een aantal aanbevelingen. Een deel daarvan, waaronder de verbetering van samenwerking met lidstaten, kan al binnen de huidige verordening worden gerealiseerd. De overige aanbevelingen, waaronder verbreding van het werkterrein naar politiële en justitiële samenwerking in strafzaken en de uitbreiding van werkmethoden met bijvoorbeeld de mogelijkheid om ook op eigen initiatief opinies te publiceren op wetsvoorstellen, zouden aanpassing van de Oprichtingsverordening vergen. Verder wordt ingegaan op de mogelijke betrokkenheid van het Grondrechtenagentschap bij een artikel 7 VEU-procedure, waarmee lidstaten die principes van de rechtsstaat systematisch en grootschalig overtreden door andere lidstaten kunnen worden aangesproken.
In de Raadsconclusies wordt op de aanbevelingen in het evaluatierapport ingegaan. Zij omarmen de aanbevelingen waar het gaat om het versterken van de samenwerking tussen het agentschap en lidstaten. Belangrijk onderdeel is een uitnodiging aan het agentschap om zijn relatie met lidstaten te prioriteren en in zijn rapporten beter te onderscheiden welke bevindingen en aanbevelingen zijn gericht aan de lidstaten. Voor wat betreft aanbevelingen over aanpassingen van het werkterrein en de werkmethoden van het agentschap verwijst de Raad naar de Europese Commissie, die het initiatief kan nemen om de oprichtingsverordening aan te passen. Tenslotte roepen de conclusies een aan de oprichtingsverordening gehechte Raadsverklaring in herinnering over de mogelijke rol die het agentschap op verzoek van de Raad zou kunnen spelen in een artikel 7 VEU-procedure. Wel wordt aangegeven dat niet vooruit kan worden gelopen op de uitkomsten van het debat over de wenselijkheid en inkleding van een EU-rechtsstaatsmechanisme, dat reeds in Raadsverband loopt.
Nederland is positief over de kwaliteit van het werk van het Grondrechtenagentschap. Wel onderschrijft het kabinet dat de bekendheid binnen de lidstaten moet worden verbeterd, en dat het Grondrechtenagentschap bevindingen gerichter zou moeten opschrijven. Nederland is er voorstander van het Grondrechtenagentschap, net als het College voor de Rechten van de Mens, in de toekomst ook de mogelijkheid te geven op eigen initiatief opinies uit te laten brengen. Het kabinet zal mogelijke voorstellen om het werkterrein van het Grondrechtenagentschap te verbreden met een positieve grondhouding tegemoet treden. Nederland is voorstander van ontwikkeling van een aanvullende mechanisme om rechtsstatelijkheid te bevorderen binnen de Europese Unie en zet zich actief in voor totstandkoming van een dergelijk mechanisme.
Tijdens verschillende besprekingen in raadsverband gaf een ruime meerderheid van lidstaten er blijk van zich te kunnen vinden in de positieve evaluatie van de werkzaamheden van het EU Grondrechtenagentschap. Enkele lidstaten delen deze visie in mindere mate. Een lidstaat had moeite met het in herinnering roepen van de Raadsverklaring over de mogelijke rol die het agentschap op verzoek van de Raad zou kunnen spelen in een artikel 7 VEU-procedure.
– Aanneming
Tijdens de bijeenkomst van de Raad wil het Voorzitterschap Raadsconclusies vaststellen over de mededeling Europees burgerschapsverslag 2013.
In het burgerschapsverslag noemt de Europese Commissie maatregelen om de rechten van de EU-burgers verder te versterken. Het gaat om een reeks maatregelen om belemmeringen aan te pakken waarmee burgers in hun dagelijks leven te maken hebben. Het verslag over het EU-burgerschap 2013 noemt twaalf concrete acties om Europeanen te helpen beter gebruik van hun EU-rechten te maken, of het nu gaat om het zoeken van een baan in een ander EU-land of om het bevorderen van een sterkere deelname aan het democratisch proces in de Unie. Met de voorstellen wordt onder meer beoogd om het eenvoudiger te maken in een ander EU-land te werken en een opleiding te volgen, om onnodig papierwerk te verminderen voor EU-burgers die in de EU wonen en reizen, en om het gemakkelijker maken in een andere lidstaat te gaan winkelen.
Tijdens het Algemeen Overleg van 11 september 2013 is de mededeling Europees Burgerschapsverslag 2013 met de Tweede Kamer besproken (Kamerstuk 22 112, nr. 1702). Tijdens de besprekingen van de Raadsconclusies op raadswerkgroepniveau zijn de belangrijkste angels voor Nederland uit de Raadsconclusies gehaald. Tijdens het Coreper van 20 november jl. is overeenstemming bereikt over de Raadsconclusies.
Het kabinet ondersteunt de inzet van de Europese Commissie om grensoverschrijdende obstakels voor burgers aan te pakken. Het kabinet is echter kritisch ten opzichte van een groot aantal voorstellen voor wat betreft de subsidiariteit en proportionaliteit. Omdat de voorstellen in het verslag nog niet concreet zijn uitgewerkt, is het in dit stadium nog niet te bepalen in hoeverre de individuele voorstellen de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets daadwerkelijk zullen doorstaan. Daarom zal de Commissie verzocht worden om aangekondigde regelgeving van gedegen impact assessments te voorzien met niet alleen een duidelijke onderbouwing van de noodzaak tot het treffen van de voorgestelde maatregel, maar tevens met een kwantificering van de administratieve lastenvermindering voor burgers, bedrijven, (mede-) overheden en professionals en de financiële consequenties voor de lidstaten. Nederland zal de uitwerking van de individuele voorstellen kritisch blijven volgen.
– Aanneming
Het Voorzitterschap stelt de Raad voor om conclusies aan te nemen over de bestrijding van «hate crime». Het gaat daarbij specifiek om de aandachtspunten die in de raadsconclusies worden genoemd: de aanpak van antisemitisme, adequate ondersteuning voor slachtoffers o.a. in de zin van bijstand bij aangifte, specialisatie van politie en OM, registratie van incidenten en onderzoeken, uitbreiding van de discriminatiegronden in de strafbepalingen ter bestrijding van discriminatie (ook discriminatie strafbaar stellen wegens o.a. seksuele gerichtheid, handicap).
Nederland is over het algemeen positief over de raadsconclusies. Deze concept-raadsconclusies sluiten aan bij het antidiscriminatiebeleid dat het kabinet voert (zie Kamerstuk 30 950, nr. 47) en de Nederlandse wet- en regelgeving. De concept-conclusies worden ook ondersteund door het beleid van de Commissie, rapportages van het EU-grondrechtenagentschap FRA, en komen overeen met de conclusies van de Fundamentele rechten Conferentie 2013 die op 12 en 13 november jl. werd gehouden in Vilnius, Litouwen. Een deel van de aanbevelingen houdt overigens verband met de slachtofferrichtlijn (2012/29/EU), die op 15 november 2015 moet zijn geïmplementeerd.
Waar de raadsconclusies aan lijken te zetten tot nieuwe EU-regelgeving, moeten wel enige kanttekeningen worden geplaatst. De evaluatie van het kaderbesluit racisme en vreemdelingenhaat (2008/813/JBZ) is nog niet verschenen. Verder moet duidelijkheid worden verschaft over de rechtsbasis voor eventuele nieuwe regelgeving.
– Stand van zaken
Voor de Raad is een bespreking van de stand van zaken van de toetreding van de EU tot het EVRM geagendeerd. Het Voorzitterschap zal de Commissie naar alle waarschijnlijkheid vragen om voortgang te maken met de onderhandelingen over EU-interne toepassingsregels die nodig zijn om het toetredingsakkoord te operationaliseren.
In het Verdrag van Lissabon is verbindend vastgelegd dat de EU zal toetreden tot het EVRM (art. 6 lid 2 VEU). De toetreding tot het EVRM werd aan de zijde van de Raad van Europa (RvE) mogelijk door wijziging van het EVRM ten gevolge van de inwerkingtreding van protocol 14 in juni 2010. April jl. is een doorbraak bereikt in de toetreding van de EU tot het EVRM. Tijdens onderhandelingen in Straatsburg is op expert-niveau overeenstemming bereikt over de tekst van het toetredingsakkoord. De Commissie heeft het EU-Hof begin augustus 2013 gevraagd advies uit te brengen over de verenigbaarheid van het concept-toetredingsakkoord met de EU-Verdragen, conform de procedure van art. 218 (11) VWEU. Met de behandeling van het adviesverzoek zullen naar verwachting 9 à 12 maanden gemoeid zijn.
Het uiteindelijke toetredingsakkoord moet worden goedgekeurd door alle 47 staten die partij zijn bij het EVRM en door de EU. Binnen het EU-kader moet het besluit tot sluiting, waarin ook de EU-interne toepassingsregels worden vastgelegd, door de Raad met unanimiteit worden aangenomen, na goedkeuring door het EP. Tot slot moeten de EU-lidstaten het besluit tot sluiting in overeenstemming met hun grondwettelijke bepalingen hebben goedgekeurd voordat het in werking kan treden. Dat betekent dat zowel het toetredingsverdrag als het EU-goedkeuringsbesluit ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het parlement.
Om het toetredingsakkoord te operationaliseren zijn interne toepassingsregels nodig. Deze regels zullen onder andere een procedure bevatten voor de voordracht van de EU-rechter die zitting zal nemen in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en voor de wijze van vertegenwoordiging van de EU in EHRM-procedures. Sinds het najaar van 2010 wordt er op raadswerkgroepniveau op basis van non-papers van Voorzitterschap en Commissie onderhandeld over onderdelen van de toepassingsregels. De onderhandelingen over de toepassingsregels zijn hangende de procedure bij het EU-Hof volledig stil komen te liggen. Het Voorzitterschap heeft Commissaris Reding begin oktober jl. middels een brief gevraagd om de onderhandelingen voort te zetten aangezien die regels een belangrijk onderdeel van de toetreding vormen voor de EU en haar lidstaten. Het Voorzitterschap wijst er in haar brief op dat een groot aantal lidstaten de Commissie al meerdere malen heeft gevraagd om een alomvattend voorstel te doen voor de toepassingsregels, onder andere tijdens de JBZ-Raad van 6 en 7 juni jl. De Commissie heeft aangegeven pas een formeel voorstel voor de toepassingsregels te doen nadat het EU-Hof zich positief heeft uitgelaten over het concept-toetredingsakkoord. Volgens de Commissie is het wel mogelijk om in afwachting van het advies van het EU-Hof verder te onderhandelen over de uitgangspunten voor de interne toepassingsregels, maar zij heeft nog geen voorstel gedaan op basis waarvan onderhandeld kan worden.
Nederland acht het richting de Raad van Europa en zijn lidstaten die geen lid van de EU zijn van belang voortvarendheid te betrachten. Het is, gelet op de lange duur die al gemoeid is met de onderhandelingen tot nu toe, politiek onwenselijk om gedurende de periode dat het EU-Hof zich buigt over de verenigbaarheid van het toetredingsakkoord met de EU-Verdragen noodzakelijke activiteiten op te schorten en deze pas na afloop van de procedure aan te vangen. Het kabinet hoopt dat de toepassingsregels zo snel mogelijk kunnen worden vastgesteld maar verliest hierbij de noodzakelijke zorgvuldigheid niet uit het oog. Nederland hecht net als vele andere lidstaten aan een duidelijke en precieze EU-interne toepassingsregeling. Pas als er overeenstemming bestaat over zowel het concept-toetredingsakkoord als over de interne EU-regels zal Nederland aan dit totaalpakket zijn goedkeuring hechten. Nederland zal het Voorzitterschap steunen als het de Commissie nogmaals oproept om een alomvattend informeel voorstel te doen voor de interne toepassingsregels.
Op aandringen van een aantal lidstaten, waaronder Nederland, is een eerste inhoudelijke bespreking voorzien van de toekomstige JBZ-samenwerking, in aanloop naar de vaststelling door de Europese Raad, ingevolge artikel 68 VWEU, van de strategische richtsnoeren voor de JBZ-samenwerking in juni 2014.
Het vigerende JBZ-meerjarenbeleidsprogramma, het Stockholm Programma, loopt in 2014 af. Nederland zet actief in op beïnvloeding van het toekomstige JBZ-meerjarenbeleidskader. Met de totstandkoming van een nieuw meerjarig JBZ-beleidskader voor de periode vanaf 2015 in het vooruitzicht, ligt er immers een belangrijke kans voor Nederland om de JBZ-agenda voor de toekomst mee te bepalen. Met het oog op de beïnvloeding is een kabinetsstandpunt voorbereid dat een visie op hoofdlijnen behelst ten aanzien van de richting waarin het JBZ-beleid zich vanaf 2015 volgens het kabinet moet ontwikkelen. Dat is onlangs, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Buitenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan beide Kamers aangeboden. Het kabinetsstandpunt dient als een referentiekader, op basis waarvan de Nederlandse inzet systematisch zal worden uitgedragen.
(a) Strategie voor Europese e-Justice 2014–2018
– Aanneming
Het Voorzitterschap stelt voor het strategische document voor Europese e-Justice 2014–2018 aan te nemen. Het programma Europese e-Justice heeft tot doel het gebruik en de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie ten behoeve van het grensoverschrijdende rechtsverkeer te bevorderen. Na het actieplan 2008–2013 wordt nu gewerkt aan een actieplan 2014–2018. De uitgangspunten voor dit actieplan staan in het document «Strategie voor Europese e-Justice 2014–2018.
Nederland kan instemmen met het strategisch document. Nederland heeft in de discussie voorafgaand aan het strategisch document diverse voorstellen gedaan voor verbetering. Veel lidstaten hebben die voorstellen gesteund. Ze hebben geleid tot forse aanpassingen in het document. Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met het document.
(b) Resultaten tijdens het tweede semester 2013
– Informatie van het Voorzitterschap
Het Voorzitterschap zal de Raad informeren over de voortgang van het werk op het terrein van Europese e-Justice. Op 6-7 juni 2013 heeft de JBZ-Raad kennis genomen van het rapport van de raadswerkgroep e-Law (e-Justice) en de raadswerkgroep gevraagd eind 2013 opnieuw te rapporteren over de voortgang van het werk op het terrein van Europese e-Justice.
Nederland steunt het programma Europese e-Justice, omdat het aansluit bij de ook op nationaal niveau gevoelde wens tot verdere vernieuwing en digitalisering van het rechtsverkeer. Deze steun blijkt bijvoorbeeld uit de in de voortgangsrapportage genoemde presentatie van het project videoconferentie, waarvan Nederland de projectleider was. Dit project had tot doel te komen tot gedeelde kwaliteitscriteria voor het toepassen van videoconferentie in grensoverschrijdende procedures. Het Europese e-Justice programma heeft onder de lidstaten algemene steun.
Resultaat EU-VS JBZ ministeriële bijeenkomst
– Informatie van het Voorzitterschap
Het Voorzitterschap zal verslag doen van een ministeriële bijeenkomst op maandag 18 november jl. in Washington tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Belangrijk onderwerp was, naast de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen via het internet, contraterrorisme, uitbreiding van samenwerking in strafzaken en internationale rechtshulp, de gegevensbescherming. Uit de laatste debriefing van de ad hoc-werkgroep EU-VS on data protection and related matters blijkt dat de VS bereid is om suggesties te ontvangen van EU-zijde over hervormingen van surveillance door VS. President Obama heeft een herziening hiervan aangekondigd met een blueprint voor de toekomst voor het eind van het jaar.
Een thema dat in Washington ook aan de orde is gekomen, is de lopende onderhandelingen met de VS over een Dataprotectieovereenkomst EU-VS, die waarborgen biedt voor een gelijke behandeling van VS- en EU-onderdanen zoals ten aanzien van verhaal en doelbeperkingen van verdragen. Door beide partijen wordt het belang ingezien van zo’n overeenkomst voor het herstel tussen de EU en VS en ook bij de burgers ervan te herstellen. De EU en de VS hebben afgesproken om tegen de zomer van 2014 de onderhandelingen af te ronden.
De ad hoc-groep bereidt een verslag voor van de besprekingen met de VS. Verder voorziet de Commissie op 27 november 2013 publicatie van een mededeling over de relaties tussen de EU en VS op het terrein van intelligence (Safe Harbour, PNR, TFTP).
Presentatie door Griekenland van het programma van het inkomende Voorzitterschap (januari-juni 2014)
Griekenland zal het programma van het inkomende Voorzitterschap (januari-juni 2014) presenteren.
(Evt.) VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
De Commissie zal de Raad informeren over het zesde jaarverslag van de EU Disability High Level Group.
Het rapport is te vinden op: http://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final-report.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-199.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.