32 303
Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de indexering van het eigenwoningforfait

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Inleiding

De overheidsfinanciën zijn als gevolg van de financiële en economische crisis sterk verslechterd. In het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet aangegeven hoe de weg naar herstel van overheidsfinanciën weer kan worden ingezet.1 Houdbare overheidsfinanciën betekenen immers dat de voorzieningen kunnen meegroeien met de welvaart zonder dat in de toekomst de belastingen moeten worden verhoogd. Hierdoor blijft de toegankelijkheid en de kwaliteit van belangrijke collectieve voorzieningen ook voor de toekomst gewaarborgd.

In dit kader is het kabinet tot een houdbaarheidspakket gekomen dat uit de volgende maatregelen bestaat:

– verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar (rekening houdend met zware beroepen);

– aanpassingen in de zorg, en

– het niet langer indexeren van de voor de schijf voor het hoogste eigenwoningforfait geldende ondergrens van € 1,01 miljoen (hierna: de EWF-maatregel).

Deze maatregelen vormen een samenhangend pakket. Dit pakket is mede gebaseerd op de overweging dat de eerstgenoemde twee elementen het meest direct te relateren zijn aan de vergrijzingproblematiek. Daarnaast heeft het kabinet met de EWF-maatregel ook een bijdrage willen vragen van hogere inkomens c.q. meer-vermogenden aan de lange termijn houdbaarheid van de collectieve voorzieningen. Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van deze EWF-maatregel. Het kabinet stelt voor om de grens van € 1 010 000, waarboven met ingang van 1 januari 2010 – rekening houdend met het effect van de Bijstellingsregeling 2010 – het hoogste percentage van het eigenwoningforfait geldt, niet te indexeren. In totaal draagt dit pakket maatregelen voor 1,3% BBP bij aan verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Budgettaire effecten

De EWF-maatregel heeft een houdbaarheidseffect van 0,2% BBP. Deze opbrengst kan als volgt onderbouwd worden. Uit cijfers van het CBS en uit belastinggegevens is op te maken dat er circa 25 000 eigen woningen met een WOZ-waarde boven de € 1 miljoen zijn.1 Dit is circa een half procent van de totale koopwoningvoorraad en circa 0,3% van de totale woningvoorraad (koop en huur). De houdbaarheidsmaatregel houdt in dat de voor de hoogste schijf in het eigenwoningforfait geldende ondergrens van € 1,01 miljoen niet langer wordt geïndexeerd.

De opbrengst van de onderhavige EWF-maatregel is berekend door het verschil tussen het in 2016 voor het deel van de eigen woning met een waarde boven de € 1,01 miljoen geldende tarief van 2,35% en het lagere tarief voor het eigenwoningforfait van 0,55% te nemen en af te zetten tegen het gemiddeld marginaal tarief in de inkomstenbelasting. Daarbij wordt rekening gehouden met de tempo waarin deze maatregel betrekking heeft op de voorraad koopwoningen. De veronderstelling is dat de huizenprijzen jaarlijks met 3,5% stijgen. De opbrengst wordt vervolgens gecorrigeerd voor de geleidelijke invoering. Dit wordt gedaan op basis van een discontovoet van 3%. Dit sluit aan bij de door het Centraal Planbureau gehanteerde discontovoet in het rapport Ageing and the Sustainability of Dutch public Finances.2

Verdelingseffecten

Het gemiddelde bruto inkomen van belastingplichtigen die in 2009 een eigen woning bezitten met een waarde van € 1,01 miljoen of meer bedraagt circa € 110 000. Dit is bijna 3,5 x het modale inkomen van € 32 500 en ruim zes maal het wettelijk bruto minimumloon van circa € 18 000. Uiteraard komt het ook voor dat huishoudens minder of juist veel meer verdienen en een eigen woning met een waarde van € 1,01 miljoen of meer bezitten. Ongeveer 75% van de huishoudens dat een eigen woning bezit met een waarde boven de € 1,01 miljoen heeft een vermogen in box 3. Dat houdt in dat deze huishoudens ten minste € 20 661 (voor alleenstaanden; € 41 322 voor paren) aan vermogen hebben. De gemiddelde leeftijd van deze huishoudens is 60 jaar. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er ook hier sprake is van spreiding. Zo zijn er ook mensen met een leeftijd van 25 jaar die een eigen woning bezitten met een waarde boven de € 1,01 miljoen, maar ook mensen boven de 80 jaar met een dergelijk bezit.

De inkomenseffecten zijn afhankelijk van het belastbare inkomen uit eigen woning en het belastbaar inkomen. De ondergrens voor de schijf voor het hoogste eigenwoningforfait zou normaliter geïndexeerd worden. Indien een belastingplichtige een eigen woning heeft met een waarde boven de € 1,01 miljoen dan zou de belastingplichtige de waarde die uitkomt boven de geïndexeerde EWF-grens voor 2,35% in 2016 in plaats van 0,55% bij het inkomen moeten bijtellen. Door de huidige maatregel wordt de genoemde grens van € 1,01 miljoen niet geïndexeerd. Indien men een bruto inkomen heeft van € 115 000 dan bedraagt het inkomenseffect in het eerste jaar 0,5%. Indien men een bruto inkomen heeft van € 250 000 (ruim 7,5 x modaal) dan bedraagt het inkomenseffect in het eerste jaar circa 0,2%. De jaren erop wordt het inkomenseffect telkens 0,5%-punt respectievelijk 0,2%-punt hoger. Voor huishoudens met een hoger inkomen zijn de inkomenseffecten in % van het inkomen kleiner. Het absolute bedrag wat een belastingplichtige aan eigenwoningforfait betaalt, verandert niet met het inkomen. Voor hogere inkomens geldt echter dat het in % van het inkomen om een kleinere percentage gaat.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

Het voorliggende wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst.

Administratieve lasten

Aangezien deze wet uitsluitend regelt dat een al bestaande variabele niet meer aangepast wordt heeft het geen effect voor de administratieve lasten voor burgers of bedrijfsleven.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (artikelen 10.3 tot en met 10.5 Wet inkomstenbelasting 2001)

Met deze wijziging zal de jaarlijkse indexering, bedoeld in artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden uitgeschakeld van de grens van € 1 010 000, waarboven met ingang van 1 januari 2010 – rekening houdend met het effect van de Bijstellingsregeling 2010 – het hoogste percentage van het eigenwoningforfait geldt. Het betreft de uitschakeling van de indexering van het in de artikelen 3.19, tweede lid, en 3.112, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de eerste, tweede en derde kolom laatstvermelde bedrag en de uitschakeling van de indexering van het in artikel 3.112, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 eerstvermelde en laatstvermelde bedrag. Voor de overige bedragen en percentages in artikel 3.19, tweede lid, en artikel 3.112, eerste en vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 blijft de jaarlijkse indexering in stand.

Artikel II (Inwerkingtredingsbepaling)

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het voornemen is de daarin opgenomen aanpassing van de bijstellingsregels van het eigenwoningforfait voor dure woningen in werking te laten treden op 1 januari 2011 indien op die datum ook het bij koninklijke boodschap van 2 december 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat (Kamerstukken 32 247) in werking treedt of op die datum in werking is getreden. Inwerkingtreding op datzelfde tijdstip is ook voorzien voor de in het aanvullend beleidsakkoord voorgestelde maatregelen in de zorg; ook die maatregelen vormen immers onderdeel van het pakket maatregelen met betrekking tot de financiële houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 070, nr. 24.

XNoot
1

Cijfers 2009.

XNoot
2

CPB, 2006.

Naar boven