32 292 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PbEU L 247) (Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector)

D NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 april 2011

De vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer heeft spoedig na de indiening van het betreffende wetsvoorstel bij de Eerste Kamer zich in de gelegenheid gezien om het verslag vast te stellen. Ik wil daarvoor vooreerst mijn grote erkentelijkheid uitspreken.

Voorts stelt de vaste commissie een belangrijke, kritische kanttekening bij mijn verzoek om het wetsvoorstel met spoed te behandelen. De Eerste Kamer merkt in dit verband terecht op dat zij altijd met grote voortvarendheid wetsvoorstellen van de regering in behandeling neemt. Terecht merkt de Eerste Kamer tevens op dat de Eerste Kamer daarbij altijd het op orde hebben van wetgeving van het allergrootste belang acht. Eventuele tijdsdruk die rust op bepaalde wetsvoorstellen kan niet doorslaggevend zijn bij de behandeling daarvan, gelet op ordelijke wetgeving.

Ik ben het volledig met de Kamer eens dat dit uiteraard van het grootste belang is en dat de Eerste Kamer daarvoor ten volle waakt.

Ik betreur het dat door een samenstel van omstandigheden het wetsvoorstel forse vertraging heeft opgelopen. Zo heeft de belasting van de financiële crisis op het departement onder mijn ambtsvoorganger ervoor gezorgd dat het wetsvoorstel niet tijdig bij de Tweede Kamer is ingediend. Vervolgens, mede als gevolg van de demissionaire kabinetsperiode en het parlementair onderzoek naar het ontstaan van de kredietcrisis, heeft de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer aanzienlijk langer geduurd dan normaal zou zijn voorzien. Het is des te betreurenswaardiger dat ik mij om deze reden genoodzaakt heb gezien om de Eerste Kamer te verzoeken het wetsvoorstel met spoed te behandelen.

Ik merk op dat mijn verzoek aan de Eerste Kamer het wetsvoorstel met spoed te behandelen deze omstandigheden, die niets van doen hebben met de Eerste Kamer, onvoldoende tot uitdrukking heeft gebracht. Ik wil de Eerste Kamer er daarom van verzekeren dat het nimmer de intentie van het verzoek tot spoedige behandeling is geweest om daaraan voorbij te gaan. Ik verontschuldig mij als deze indruk zou zijn ontstaan.

Voor de bereidheid van de Eerste Kamer om het wetsvoorstel met spoed ter hand te nemen wil ik mijn zeer grote erkentelijkheid uitspreken.

Voorts stellen de leden van de SP een vraag over de implementatie van de richtlijn en enkele vragen ten aanzien van artikel Q met betrekking tot het nieuwe artikel 3:100 van het wetsvoorstel.

1. Implementatie en wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het wetsvoorstel bepalingen bevat die verder strekken dan richtlijn 2007/44/EG, en zo ja welke artikelen uit het voorstel dit betreft. Voorts vragen deze leden of, en zo ja op welke artikelen en onderdelen, het wetsvoorstel een specifieke invulling geeft van bepalingen uit de richtlijn die volgens de tekst van de richtlijn ook anders ingevuld hadden kunnen worden.

Voorop staat dat de onderhavige richtlijn maximumharmonisatie kent. Dat wil zeggen dat de lidstaten niet mogen afwijken van de bepalingen van de richtlijn en deze zonder nationale koppen of deuken in wetgeving behoren om te zetten. Bepalingen ten aanzien van de beoordeling van voorgenomen deelnemingen of overnames in de financiële sector die verder strekken dan de onderhavige richtlijn zijn dan ook niet opgenomen.

De leden van de SP vragen in dit verband of in het wetsvoorstel een specifieke invulling wordt gegeven aan bepalingen uit de richtlijn die volgens de tekst van de richtlijn ook anders kunnen worden ingevuld. Het antwoord daarop luidt ontkennend. De implementatiewet gaat de grenzen van de richtlijn niet te buiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat als een bepaling, of de toepassing daarvan, de grenzen van de richtlijn zou overschrijden, de betreffende bepaling of de toepassing daarvan in gerechtelijke procedures niet houdbaar zou zijn. In alle lidstaten is daarmee uniforme toepassing van de richtlijn geborgd.

2. Artikel 3:100

De leden van de SP-fractie hebben drie vragen over artikel 3:100.

Deze leden vragen allereerst welke wegen de minister open staan indien DNB niet handelt overeenkomstig het voorstel c.q. de kennelijke intentie daarvan?

De tweede heeft betrekking op de situatie waarin DNB geen verklaring van geen bezwaar afgeeft op grond van het gestelde in art. 3:100. Dit heeft mogelijke vertrouwensrepercussies voor de aanvragende instelling waarvoor de instelling DNB mogelijk aansprakelijk kan stellen. Kan DNB hiertegen worden gevrijwaard, bijvoorbeeld doordat de aanvrager zich bij de aanvraag committeert om hiervan op voorhand af te zien? Zo nee, dreigt DNB zich dan niet te voorzichtig (of qua effect mogelijk «gevaarlijk») op te stellen, net zoals DNB zich volgens sommigen in het verleden gevaarlijk voorzichtig opstelde?

Ten derde stellen deze leden een vraag met betrekking tot de situatie waarin een aanvrager volgens DNB niet onder de criteria van art. 3:100 valt en indien DNB op grond daarvan een verklaring van geen bezwaar verleent, terwijl de minister van Financiën van oordeel is dat de voorgenomen deelneming of overname – op deze of wellicht andere gronden – de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar brengt. Welke harde middelen staan de minister dan open om dit gevaar te keren (vergelijk met het gestelde op blz. 5–6 van de Memorie van Toelichting1)?

De leden van de SP-fractie vragen allereerst welke wegen de minister openstaan als DNB niet handelt overeenkomstig het wetsvoorstel en de intentie daarvan. In dit verband wordt mede de laatste vraag betrokken die de leden van de SP-fractie stellen met betrekking tot het conceptartikel 3:100 (artikel Q) van de implementatiewet.

De leden van de SP stellen de casus aan de orde dat DNB de wettelijke taak die haar is toebedeeld, onjuist of niet toepast. De leden memoreren daarbij de intentie van het wetsvoorstel.

De intentie van de richtlijn, en daarmee het wetsvoorstel, is in zeer belangrijke mate vanuit Europees perspectief gelegen in het voorkomen van protectionistisch handelen door de toezichthouders in lidstaten. Indien de toezichthouder in Nederland, DNB, bijvoorbeeld een verklaring van geen bezwaar (vvgb) zou weigeren op andere dan prudentiele, op de wet gebaseerde, gronden, is dat in strijd met de wet en de richtlijn. De minister van Financiën bezit op grond van de huidige Wet op het financieel toezicht verschillende bevoegdheden om op te treden tegen de toezichthouders in Nederland als zij de wet niet juist toepassen. Dit geldt ook voor de specifieke vraag die de leden van de SP stellen over de eventuele situatie dat de toezichthouder een vvgb zou verlenen die instabiliteit van de sector meebrengt. In diverse stukken inzake de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel benadruk ik uitdrukkelijk dat de microprudentiële soliditeit van de ondernemingen en hun plannen nimmer los te zien is van de macroprudentiële omgeving en stabiliteit waarin zij opereren. Als er sprake van zou zijn dat een overname tot instabiliteit van het stelsel leidt, kan dit ernstige repercussies voor de ondernemingen en hun plannen hebben. Op grond van de onderhavige bepaling en de toelichting daarbij zal DNB een vvgb moeten weigeren. Opgemerkt wordt dat dit overeen stemt met de richtlijn: de richtlijn vereist dat de soliditeit van de ondernemingen geborgd moet zijn. Daarvan is in een dergelijk geval geen sprake.

Voor wat betreft de verhouding tussen de minister en DNB verwijs ik u graag naar de visie «Toezicht op afstand: de relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, DNB en AFM» die ik op 10 februari jl. aan de Tweede Kamer heb gezonden.2

Daarbij merk ik op dat ook dit instrumentarium, net als veel andere toezichtwetgeving, onderhevig is aan een proces van versterking en verbetering, mede gelet op de crisis en de ervaringen die deze met zich bracht. In deze visie is de verhouding tussen de minister van Financiën en de toezichthouders en de instrumenten die de minister ten opzichte van de toezichthouders ten dienste staan nader uiteengezet.

De leden van de SP vragen in dit verband met name naar het uiterste middel dat de minister van Financiën ten dienste staat jegens de toezichthouder.

Indien naar het oordeel van de minister van Financiën sprake is van ernstige taakverwaarlozing door de toezichthouder, dan kan de minister noodzakelijke voorzieningen treffen, aldus de Wet op het financieel toezicht (zie hiervoor artikel 1:43 van deze wet). Bij de noodzakelijke voorzieningen kan worden gedacht aan het (tijdelijk) doen uitvoeren van een of meer taken of onderdelen van de taken van de betreffende toezichthouder door de minister zelf of door de andere toezichthouder. Opgemerkt wordt dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden gebruik zal worden gemaakt van deze ingrijpende bevoegdheid.

Voorts stellen de leden van de SP de vraag op welke wijze DNB eventueel kan worden gevrijwaard tegen een mogelijke aansprakelijkstelling indien DNB een vvgb zou weigeren. De leden vrezen er in dit verband voor dat de eventuele aansprakelijkheid van DNB voor een onterecht geweigerde vvgb, ook een prikkel bij DNB kan leggen om niet snel een verklaring van geen bezwaar te weigeren.

In dit verband is het nuttig om te verwijzen naar de brief die ik op 11 maart 2011 aan de Tweede Kamer heb gezonden. In deze brief kondig ik, mede namens de minister van Veiligheid en Justitie, aan dat ik de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders voornemens ben te beperken tot opzet en grove schuld.3

DNB en de AFM moeten snel en doortastend toezicht kunnen houden zonder al te lang stil te hoeven staan bij het risico van aansprakelijkstellingen. Een beperking van de aansprakelijkheid draagt bij aan een actieve en tevens openlijk zelfkritische houding van de toezichthouders.

Ook ten aanzien van de goedkeuring van deelnemingen en overnames door DNB zal dit zijn werking krijgen.

Op dit moment is een wetsvoorstel terzake in voorbereiding. Ik verwacht dit wetsvoorstel in augustus te kunnen indienen bij de Tweede Kamer.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 32 292, nr. 3.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/2011, 32 648, nr. 1.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/2011, 31 126, nr. 6.

Naar boven