32 292 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PbEU L 247) (Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector)

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 14 april 2011

Algemeen

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De Eerste Kamer ontving het gewijzigd voorstel van wet op 22 maart 2011 en inmiddels bereikte de commissie Financiën al twee spoedmaningen (brief van 25 maart 2011 van de minister van Financiën en aanvullende ambtelijke informatie van het departement van Financiën van 11 april 2011).

De leden van de commissie stellen vast dat richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad die met onderhavig wetsvoorstel wordt geïmplementeerd reeds op 5 september 2007 is vastgesteld. In deze richtlijn is bepaald dat deze uiterlijk op 21 maart 2009 in nationale wetgeving diende te zijn omgezet. Het implementatiewetsvoorstel is echter pas op 22 januari 2010 bij de Tweede Kamer ingediend. Op 22 maart 2011 heeft de eindstemming van dit wetsvoorstel plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Het voorstel is daarop onmiddellijk in de vergadering van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer van 29 maart 2011 voor procedure geagendeerd. Een week later, zijnde 5 april 2011, vond in die commissie het voorbereidend onderzoek plaats. De vaste commissie heeft aldus – en zoals te doen gebruikelijk – met grote voortvarendheid de behandeling van dit wetsvoorstel ter hand genomen.

In dat licht bezien, wenst de commissie haar misnoegen tot uitdrukking te brengen over de verzoeken tot spoed die haar van departementswege hebben bereikt. Niet alleen heeft deze Kamer het wetsvoorstel pas recentelijk in behandeling kunnen nemen, ook constateert de commissie dat er aanzienlijke tijd is verstreken tussen de vaststelling van de richtlijn en het aanhangig maken van het implementatiewetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Tevens stelt de commissie vast dat de regering tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer zelf ruim de tijd heeft genomen voor de beantwoording van het verslag (dat werd vastgesteld op 12 juli 2010 en waarop de nota naar aanleiding van het verslag eerst op 8 november 2010 door de Tweede Kamer werd ontvangen).

Gelet op het door de regering gehanteerde tijdpad, is het naar het oordeel van de leden van de vaste commissie voor Financiën niet gepast om de commissie Financiën van de Eerste Kamer tot behandelingsspoed te manen zonder tenminste verontschuldigingen aan te bieden voor de door de regering ontstane vertraging. Ofschoon de leden van de vaste commissie voor Financiën kennis hebben genomen van de boeteprocedure die het gevolg is van de te late implementatie en deze nadrukkelijk hebben meegewogen in de voortvarendheid waarmee zij de behandeling ter hand hebben genomen, zijn zij desalniettemin van oordeel dat deze boetes niet de reden van voortvarendheid moeten zijn, doch het op orde hebben van de wetgeving, en de regering mag zich dit aantrekken.

De leden van de SP-fractie hebben over onderhavig wetsvoorstel nog een aantal vragen.

Implementatie en wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het wetsvoorstel bepalingen bevat die verder strekken dan richtlijn 2007/44/EG, en zo ja welke artikelen uit het voorstel dit betreft. Voorts vragen deze leden of, en zo ja op welke artikelen en onderdelen, het wetsvoorstel een specifieke invulling geeft van bepalingen uit de richtlijn die volgens de tekst van de richtlijn ook anders ingevuld hadden kunnen worden.

Artikel 3:100

De leden van de SP-fractie hebben drie vragen over artikel 3:100. Deze leden vragen allereerst welke wegen de minister open staan indien DNB niet handelt overeenkomstig het voorstel c.q. de kennelijke intentie daarvan? De tweede heeft betrekking op de situatie waarin DNB geen verklaring van geen bezwaar afgeeft op grond van het gestelde in art. 3:100. Dit heeft mogelijke vertrouwensrepercussies voor de aanvragende instelling waarvoor de instelling DNB mogelijk aansprakelijk kan stellen. Kan DNB hiertegen worden gevrijwaard, bijvoorbeeld doordat de aanvrager zich bij de aanvraag committeert om hiervan op voorhand af te zien? Zo nee, dreigt DNB zich dan niet te voorzichtig (of qua effect mogelijk «gevaarlijk») op te stellen, net zoals DNB zich volgens sommigen in het verleden gevaarlijk voorzichtig opstelde?

Ten derde stellen deze leden een vraag met betrekking tot de situatie waarin een aanvrager volgens DNB niet onder de criteria van art. 3:100 valt en indien DNB op grond daarvan een verklaring van geen bezwaar verleent, terwijl de minister van Financiën van oordeel is dat de voorgenomen deelneming of overname – op deze of wellicht andere gronden – de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar brengt. Welke harde middelen staan de minister dan open om dit gevaar te keren (vergelijk met het gestelde op blz. 5–6 van de Memorie van Toelichting2)?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Indachtig de voortvarendheid waarmee de commissie de behandeling van dit wetsvoorstel ter hand heeft genomen, verzoeken zij de regering nadrukkelijk om beantwoording vóór vrijdag 15 april 2011 om 12:00 uur. Onder het nadrukkelijke voorbehoud van tijdige en adequate beantwoording door de regering, zal de commissie voorstellen het wetsvoorstel op 19 april plenair te behandelen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Essers

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van den Berg (SGP), Bemelmans-Videc (CDA), Doek (CDA), Essers (CDA), voorzitter, Terpstra (CDA), Vedder-Wubben (CDA), Biermans (VVD), Van Driel (PvdA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Ten Hoeve (OSF) Leijnse (PvdA), Engels (D66), Asscher (VVD), Hermans (VVD), Hofstra (VVD), Elzinga (SP), Peters (SP), Reuten (SP), De Boer (CU), vicevoorzitter, Böhler (GL), Laurier (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Kamerstukken II 2009/10, 32 292, nr. 3.

Naar boven