32 292 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PbEU L 247) (Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector)

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2010

In navolging van mijn brief van 12 april 20101 en de door mij ingediende Nota naar aanleiding van het verslag inzake de richtlijn 2007/44/EG (Antonveneta)2 bericht ik u over de lopende infractieprocedure door de Europese Commissie tegen de Staat der Nederlanden bij het Hof van Justitie van de Europese Unie als volgt.

Zoals geduid in voormelde stukken alsmede in de Nota naar aanleiding van het nader verslag die ik gelijktijdig met deze brief aan de Tweede Kamer zend, diende op basis van artikel 7 van de desbetreffende richtlijn de Staat der Nederlanden de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om op uiterlijk 21 maart 2009 aan de richtlijn te voldoen. Met andere woorden, de relevante richtlijnbepalingen diende per 21 maart 2009 in de nationale rechtsorde te zijn omgezet (in dit geval: in de Wet op het financieel toezicht (Wft) te zijn opgenomen). De toelichting op de vertraging alsmede de gevolgen daarvan heb ik in de hiervoor geduide stukken uiteen gezet.

Op donderdag 16 december jl. heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de infractieprocedure een uitspraak gedaan. Het Hof heeft conform verwachting op verzoek van de Europese Commissie in rechte vastgesteld dat de Staat der Nederlanden het Europese recht schendt door niet tijdig de richtlijn in de nationale rechtsorde te hebben omgezet.

De vervolgprocedure is als volgt. De Europese Commissie zal de Staat der Nederlanden een termijn gunnen om alsnog aan het Europese recht te voldoen door de richtlijn alsnog te implementeren. Deze termijn zal naar verwachting beperkt zijn (bijvoorbeeld een maand). De Staat zal naar verwachting dan nog niet hebben voldaan aan zijn verplichting om de richtlijn om te zetten in de nationale rechtsorde door middel van wijziging van de Wft.

Vervolgens zal de Europese Commissie nogmaals het Hof van Justitie adiëren. In deze vervolgprocedure zal de Commissie het Hof verzoeken om aan de Staat der Nederlanden een boete of een dwangsom op te leggen. Deze boete zou kunnen oplopen tot miljoenen euro’s. De dwangsom die het Hof van Justitie kan opleggen houdt in dat de Staat der Nederlanden bijvoorbeeld per dag dat hij in gebreke blijft de richtlijn om te zetten, een nadere boete moet betalen die kan oplopen tot duizenden euro’s per dag.

Een veroordeling door het Europese Hof kan enkel nog worden afgewend als de Commissie bereid zou kunnen worden gevonden om de procedure niet in te leiden dan wel het verzoekschrift in te trekken wanneer de zaak al aanhangig is gemaakt. Dit is echter geheel aan de Commissie – en zal in ieder geval niet aan de orde zijn zolang Nederland de richtlijn niet heeft geïmplementeerd. De enige mogelijkheid om voorts aan een door de Europese Commissie gevorderde dwangsom te ontkomen is de richtlijn vóór een arrest van het Hof te implementeren.

Een grove inschatting is dat Nederland vanaf medio 2011 rekening moet houden met een veroordeling tot een boete en een dwangsom.

Voor een nadere toelichting op de infractieprocedure en de status en werking van de richtlijn in kwestie verwijs ik u naar mijn toelichting in de brief van 12 april 2010 voormeld alsmede naar de nadere toelichting die ik bied in de Nota naar aanleiding van het verslag alsmede de Nota naar aanleiding van het nader verslag die ik gelijktijdig met deze brief aan de Tweede Kamer zend.

Gelet op het voorgaande verzoek ik de Kamer met voortvarendheid het wetsvoorstel ter hand te nemen, en binnen afzienbare termijn met mij tot mondelinge behandeling van het wetsvoorstel over te gaan.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

Kamerstukken II 2009–2010, 32 292, nr. 5.

XNoot
2

Kamerstukken II 2010–2011, 32 292, nr. 7.

Naar boven