nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Inleiding
In Nederland geregistreerde zeeschepen worden op aanvraag voorzien van
een zeebrief. Met de zeebrief ontstaat het recht om op het zeeschip de Nederlandse
vlag te voeren en kan de nationaliteit van het zeeschip overal ter wereld
worden aangetoond. Met de afgifte van een zeebrief voldoet de Nederlandse
staat aan artikel 91, tweede lid, van het op 10 december 1982 te Montego-Bay
tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de
zee (Trb. 1984, 55, hierna: VN-Zeerechtverdrag). De internationale rechtsorde
vereist dat staten elkaar kunnen aanspreken op gemaakte afspraken. Veel havenstaten
hebben in nationale regelgeving de verplichting neergelegd voor kapiteins
van buitenlandse zeeschepen om in havens de nationaliteit van het schip aan
te tonen. De reden hiervoor is dat een havenstaat bij gebleken gebreken aan
een schip de vlaggenstaat kan identificeren, informeren en indien nodig aanspreken.
Het kabinet is gebleken in geval van incidenten over onvoldoende effectieve
bestuursrechtelijke mogelijkheden te beschikken om hiertegen te kunnen optreden.
Onderzocht is of met bestaande bestuursrechtelijke middelen doeltreffende
maatregelen tegen zeeschepen kunnen worden genomen. De bestaande mogelijkheden
zijn blijkens artikel 8, vierde lid, van de Zeebrievenwet echter beperkt tot
het intrekken van een zeebrief wegens kaapvaart, zeeroof of slavenhandel,
wanneer het gevaar ontstaat dat Nederland door het gebruik van het schip in
een oorlog wordt betrokken of indien met het schip enig van regeringswege
gegeven en bekend gemaakt bijzonder voorschrift tot handhaving van het niet
deelnemen aan een oorlog opzettelijk wordt overtreden. Dit al sedert 1926
bestaande wettelijke instrumentarium bleek onvoldoende om in de huidige tijd
effectief op te kunnen treden tegen gedragingen door schepen onder Nederlandse
vlag die naar moderne maatstaven ongewenst zijn. Ook andere bestuursrechtelijke
mogelijkheden ontbreken. Om hierin alsnog te voorzien is besloten om de gronden
voor intrekking van een zeebrief te verruimen. Het voornemen daartoe is aangekondigd
in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris
van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer van 26 juni 20091.
Een zeeschip dat in een buitenlandse haven geen geldige zeebrief («certificate
of registry») weet te overleggen zal in veel gevallen op grond van de
nationale regelgeving van de havenstaat in overtreding zijn. De Algemene Vergadering
van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) heeft in resolutie A.787(19)
inzake de procedures voor havenstaatcontrole aanbevolen om bij de controle
op buitenlandse schepen ook toe te zien op de aanwezigheid van een «certificate
of registry». De meeste havenstaten hebben deze aanbevelingen overgenomen.
2. Intrekkingsgronden
Allereerst wordt in de Zeebrievenwet een grondslag opgenomen voor het
intrekken van een zeebrief in geval van het verrichten van handelingen die
tot gevolg kunnen hebben dat schade wordt toegebracht aan andere schepen,
dier opvarenden of lading. Deze grondslag is nodig om in voorkomende gevallen
effectief te kunnen optreden.
Naast gedragingen die schade teweeg kunnen brengen aan andere schepen,
dier opvarenden of lading, kan het voorkomen dat een zeeschip zodanig wordt
gebruikt dat de betrekkingen met andere staten worden benadeeld, zonder dat
materiële schade aan een ander schip, diens opvarenden of daarop aanwezige
lading dreigt of wordt toegebracht. Dergelijke gedragingen zullen in de meeste
gevallen niet onmiddellijk leiden tot betrokkenheid in een oorlog of tot een
vergroting van de kans daartoe, waardoor artikel 8, vierde lid, onderdeel
c, van de Zeebrievenwet geen grond biedt om een zeebrief in te trekken. Het
nieuwe onderdeel e van artikel 8, vierde lid, biedt die mogelijkheid wel.
Het gebruik van het schip moet een zodanige inbreuk maken op de rechtsorde
dat het desbetreffende schip niet langer geacht kan worden deel uit te maken
van de Nederlandse rechtsgemeenschap. Veelal zal het gaan om situaties waarin
ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde zou worden gemaakt als de handelingen
waartegen de andere staat bezwaar maakt op Nederlands territoir of in Nederlandse
territoriale wateren zouden plaatsvinden. Hierbij kan vooral gedacht worden
aan overtredingen van internationale normen die op zichzelf een ernstige inbreuk
maken op de rechtsorde.
Naar verwachting zal in de praktijk niet snel worden overgegaan tot het
gebruik van deze intrekkingsgrond. In geval van (dreigende) verstoring van
buitenlandse betrekkingen zal doorgaans in eerste instantie langs diplomatieke
weg naar een oplossing worden gezocht.
Het ontnemen van het document dat de nationaliteit van een schip bewijst
(de vergelijking kan worden getrokken met een paspoort) is een zware bestuursrechtelijke
maatregel en zal pas als ultimum remedium worden toegepast. Zo zal de eigenaar
worden gewaarschuwd voordat tot intrekking wordt overgegaan. Vanzelfsprekend
zal bij de toepassing van deze bevoegdheid hogere regelgeving, zoals het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens en de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur in acht worden genomen. Ingeschat wordt dat van een dreiging van intrekking
van een zeebrief een preventieve werking uitgaat.
Als sluitstuk wordt door invoeging van een nieuw artikel 4b in de Zeebrievenwet
een grondslag opgenomen om na intrekking van een zeebrief op grond van artikel
8, vierde lid, een eventuele nieuwe aanvraag voor een zeebrief te kunnen afwijzen.
Thans biedt de wet daartoe geen mogelijkheid.
Dit wetsvoorstel leidt niet tot een wijziging van de lasten voor het Nederlandse
bedrijfsleven en de Nederlandse burgers.
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa