32 287
Aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 15 februari 2010

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoud blz.

1. Algemeen 1

2. Introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 1

3. Verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers 3

4. Artikelsgewijs 4

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Aanpassing van de Wet arbeid Vreemdelingen (Wav) in verband met de introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers. Wel leven er bij deze leden nog enkele vragen ten aanzien van de voorgenomen wijzigingen, deze zijn in dit verslag weergegeven.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, vragen en opmerkingen van deze leden staan opgenomen in dit verslag.

De opmerkingen en vragen over het wetsvoorstel van de leden van de VVD-fractie als ook die van de leden van de ChristenUnie-fractie zijn opgenomen in dit verslag.

2. Introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000

De leden van de CDA-fractie merken op dat de eerste wijziging in het wetsvoorstel, de introductie van het begrip referent in de Wav, als gevolg heeft dat een referent van wie de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) het referentschap intrekt op basis van een overtreding van de vreemdelingenwet, ook een tewerkstellingsvergunning (TWV) kan worden geweigerd. De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bij de beoordeling van de intrekking / afwijzing van de TWV meeweegt op welke gronden de IND het referentschap heeft geweigerd c.q. een boete heeft gegeven. Zij willen graag meer duidelijkheid over de vraag in welke gevallen het UWV over zal gaan tot weigering of intrekking van een TWV. Het is voor deze leden onder meer van belang of er sprake is van recidive. Kan worden verzekerd dat dit een zwaarwegende factor zal worden bij de beoordeling door UWV?

Op advies van de Raad van State is opgenomen dat ten hoogste 5 jaar nadat een boete is gegeven, dit als een weigeringsgrond of intrekkingsgrond voor een TWV kan gelden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze termijn van 5 jaar is bepaald. Zij vragen tevens of er ook een uitwerking zal komen van de mogelijkheden om een langere periode nadat een boete is opgelegd vast te stellen, bijvoorbeeld indien een referent herhaaldelijk de vreemdelingenwet heeft overtreden? Blijft een eerdere intrekking van het referentschap door de IND na 5 jaar zichtbaar voor het UWV of verdwijnen eerdere overtredingen na het verstrijken van de termijn van 5 jaar uit de database van UWV?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat beide weigeringsgronden zoals opgenomen in het wetsvoorstel facultatief zijn. Wat zijn de overwegingen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij die keuze? Zijn er bijvoorbeeld ook situaties denkbaar waarbij de referent een bestuurlijke boete heeft gehad vanwege ernstige schendingen van het referentschap, maar dat toch een tewerkstellingsvergunning wordt verleend? In welke gevallen wordt de tewerkstellingsvergunning zeker geweigerd? Verder zouden de leden van de PvdA-fractie graag vernemen hoe de samenwerking tussen IND en UWV-Werkbedrijf wordt vormgegeven zodat het UWV ook altijd op de hoogte wordt gebracht indien er een (erkend) referentschap is geweigerd of ingetrokken? Hoe is, voor wat betreft de informatie uitwisseling, de samenwerking tussen beide organisaties geregeld?

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt geregeld dat indien de erkenning van referenten wordt ingetrokken dit ook gevolgen kan hebben voor de tewerkstellingvergunning op grond van de Wav.

Echter; niet onomstotelijk staat vast dat indien het referentschap vervalt ook altijd de tewerkstellingsvergunning vervalt. Het gaat om een facultatieve weigerings- danwel intrekkingsgrond. Daarbij wil de regering meewegen om welke redenen de IND is overgegaan tot intrekking van het erkend referentschap en of er sprake is van een bestuurlijke boete, danwel een strafrechtelijk traject bij de erkende referent.

Als er sprake is van één van bovenstaande weigeringsgronden, dan moet het UWV-Werkbedrijf nagaan of dit redenen zijn om afgifte van een tewerkstellingsvergunning aan de desbetreffende werkgever te weigeren. De regering stelt: «Het ligt in de rede dat als bovenstaande situaties zijn ontstaan, het UWV-Werkbedrijf nagaat of dit redenen zijn om afgifte van een tewerkstellingsvergunning aan de desbetreffende werkgever te weigeren». Zou het niet meer in de rede liggen dat als bovenstaande situaties zijn ontstaan het UWV-Werkbedrijf de afgifte van een tewerkstellingsvergunning aan de desbetreffende werkgever weigert? Waarom is hier gekozen voor een facultatief principe in plaats van een automatisch mechanisme?

Voorts constateren de leden van de VVD-fractie dat de regering stelt dat in overleg met UWV beleid ontwikkeld wordt, waarbij aandacht besteed zal worden in welke gevallen er wel, en in welke gevallen er geen reden zal zijn voor intrekking of weigering van de tewerkstellingsvergunning. Kan de regering meer duidelijkheid verschaffen over de uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid door UWV op grond van nu voorgestelde artikelen? Kan de regering enkele voorbeelden noemen van gevallen/redenen voor intrekking van het referentschap, waarbij de tewerkstellingsvergunning toch niet zou moeten worden ingetrokken?

Ook vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een belemmering vormt om de tewerkstellingsvergunning in te kunnen trekken, ook als sprake is van een terechte intrekkingsgrond?

Komen werkgevers die gevestigd zijn in het buitenland ook in aanmerking voor het erkend referentschap, zo ja kan de regering beschrijven op welke wijze deze wetswijziging gevolgen heeft voor deze werkgevers?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de regering alle onderdelen van onderliggend wetsvoorstel heeft voorgelegd aan het UWV en zo ja, wat was het oordeel van het UWV hierover?

De leden van de ChristenUnie-fractie verwijzen naar de Memorie van Toelichting waarin de de regering uiteenzet dat in overleg met het UWV het beleid omtrent de nieuwe weigerings- en intrekkingsgronden nog zal worden ontwikkeld. Gaat de regering de Kamer nog nader informeren over deze weigerings- en intrekkingsgronden? Tevens willen deze leden weten wanneer de regering verwacht het aanvullende beleid over de weigerings- en intrekkingsgronden rond te hebben. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen bovendien hoe deze criteria zich verhouden tot de wettelijke bepalingen voor het afwijzen of intrekken van het erkende referentschap.

Bij de eerdere behandeling van de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen (Kamerstuk 32 144, nr. 1) heeft de regering toegezegd in de uitvoeringsregels met betrekking tot het erkende referentschap rekening te houden met de positie van geestelijke dienaren. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten of de regering inmiddels meer informatie kan verstrekken over de verdere uitwerking van de uitvoeringsregels en de voorwaarden.

Ook vragen deze leden of de regering naast geestelijke dienaren die een armoedebelofte doen tevens rekening gaat houden met geestelijke dienaren die door middel van giften in hun levensbehoefte voorzien. Bovendien is er sprake van dat voor geestelijke dienaren de vergoedingen zoals kost en inwoning worden meegenomen in de berekening om tot het verplicht gestelde niveau van het wettelijk minimumloon te komen. Hoe moet dit in de praktijk uitgevoerd worden en levert dit geen onnodige belemmering op voor het werk van geestelijke dienaren?

Daarnaast verwacht de regering dat de nu voorgestelde aanpassingen aan de Wav de handhaving van het integratiebeleid ten goede komen. Op welke wijze verwacht dat de regering precies dat deze wijzigingen aan de Wav bijdragen aan de handhaving, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

3. Verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

De tweede wijziging die wordt voorgesteld betreft de verkorting van de wachtperiode van seizoenswerkers van 28 naar 14 weken. De leden van de CDA-fractie vragen de regering een toelichting te geven op de opmerking dat «de wachtperiode van 14 weken lang genoeg is om te voorkomen dat er door derdelanders WW-rechten worden opgebouwd»? Is het juist dat de wijziging van de wachtperiode geen consequenties heeft voor de aanspraak op zowel de Werkloosheidswet (WW) als bijstand voor EU-onderdanen die als seizoenswerker in Nederland aan de slag gaan? Is onderzocht welke effecten de verkorte wachtperiode zal hebben op de instroom van seizoenswerkers als ook op het aantal aanvragen voor een TWV?

Ten aanzien van de verkorting van de wachttijd voor seizoensarbeid wijzen de leden van de PvdA-fractie de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid graag op de vergelijking met de maximale totale arbeid per jaar voor asielzoekers. Als een wachttijd van slechts 14 weken (waardoor er per jaar meer gewerkt kan gaan worden door migranten) afdoende is om geen WW-rechten op te bouwen, waarom kunnen asielzoekers dan ook niet een langere periode per jaar werken, langer dan de huidige maximale 24 weken? Of is het naar analogie van dit wetsvoorstel ook de bedoeling dat de maximale werktermijn voor asielzoekers ook verlengd wordt? In dit kader zouden de leden van de PvdA-fractie ook graag van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vernemen hoe lang de asielprocedure van asielzoekers die behoren tot de beroepbevolking gemiddeld duurt, en welk percentage van die procedures langer duurt dan 6 maanden? Graag actuele cijfers en de ontwikkelingen hieromtrent over de laatste jaren.

De leden van de VVD-fractie contstateren dat, voor wat betreft het voorstel voor verkorting van de wachttijd voor seizoensarbeiders van 28 naar 14 weken, de regering stelt dat deze keuze van de kortere wachtperiode is ingegeven door de behoefte van het bedrijfsleven aan arbeiders in een bepaald seizoen of een bepaalde periode. Kan de regering meer specifieker aangeven welke sectoren hebben laten blijken behoefte te hebben aan een kortere wachttijd voor seizoensarbeiders?

Voor EU-onderdanen die voor seizoensarbeid naar Nederland komen kan er ten gevolge van Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht op WW zijn. Welke gevolgen heeft de kortere wachtperiode voor de snelheid en de hoogte van het opgebouwde WW-recht? Wat vindt de regering ten principale van het feit dat arbeidsmigranten die op tijdelijke basis naar Nederland komen (hetgeen seizoensarbeiders inherent doen) rechten op WW opbouwen en de kans dus bestaat dat zij hier in een uitkering belanden?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat Vluchtelingenwerk Nederland er op heeft gewezen dat asielzoekers onder voorwaarden 24 weken per jaar mogen werken, met een wachttijd van 28 weken. Heeft de aanpassing van de Wav uitgaande van rechtsgelijkheid nog gevolgen voor de wachttijd voor asielzoekers, zo willen de leden van de ChristenUnie-fractie weten.

4. Artikelsgewijs

Artikel I, Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen, onderdeel C

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de voorgestelde aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen (artikel 12a) nieuwe gronden bevat om een reeds afgegeven tewerkstellingsvergunning in te trekken. Dit kan volgens het voorgestelde wetwijziging als er een bestuurlijke boete is opgelegd of indiende referent gestraft is op grond van artikel 108 van die wet. Hiervoor wordt een periode van vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag van de tewerkstellingsvergunning in acht genomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten of deze nieuwe bepaling ook met terugwerkende kracht geldt voor afgegeven tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven voordat de nu voorgestelde aanpassingen van de Wet arbeid vreemdelingen in werking treden.

Artikel II, Inwerkingtreding

Wanneer zullen de voorgestelde wijziging van de Wav in werking gaan treden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie aan de regering. Waar hangt het moment van inwerkingtreding van af en hoe is dit gerelateerd aan de notitie Herziening Wet arbeid vreemdelingen, zo willen deze leden weten.

De voorzitter van de commissie,

Jonker

Adjunct-griffier van de commissie,

Van de Wiel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Jonker (CDA), voorzitter, Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Timmer (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Dijck (PVV), Luijben (SP), Spekman (PvdA), Koppejan (CDA), Ortega-Martijn (CU), Van der Burg (VVD), Ulenbelt (SP), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Vermeij (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Lempens (SP), ondervoorzitter, Vos (PvdA), Meeuwis (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GL), De Krom (VVD), Spies (CDA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Linhard (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Bosma (PVV), Irrgang (SP), Tang (PvdA), Joldersma (CDA), Cramer (CU), Elias (VVD), De Wit (SP), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heerts (PvdA), Biskop (CDA), Gerkens (SP), Heijnen (PvdA), Weekers (VVD).

Naar boven