32 287
Aanpassing van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met de introductie van de referent in de Vreemdelingenwet 2000 en verkorting van de wachttermijn voor seizoenswerkers

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en enkele andere wetten in verband met de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenrecht en versnelling van de vreemdelingenrechtelijke procedure (Wet modern migratiebeleid) (Kamerstukken II 2008/09, 32 052 nr 2) (hierna: wetsvoorstel modern migratiebeleid) dient ook de Wet arbeid Vreemdelingen (hierna: Wav) gewijzigd te worden.

Een eerste wijziging draagt via ketensamenwerking bij aan de handhaving van het migratiebeleid. Het «Modern Migratiebeleid» dat is uitgewerkt in het wetsvoorstel modern migratiebeleid voorziet in de versterking van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenbeleid. Dit uitgangspunt wordt in de Wav ondersteund door in de Wav te regelen dat indien referenten niet meer aan hun verplichtingen voldoen inzake de Vreemdelingenwet 2000 dit ook gevolgen kan hebben voor de tewerkstellingvergunning op grond van de Wav. De referent kan namelijk een bedrijf zijn dat belang heeft bij de komst van een arbeidsmigrant. In die zin is de referent dezelfde figuur als de werkgever die ten behoeve van de tewerkstelling van een vreemdeling een tewerkstellingsvergunning dient aan te vragen. De introductie van de referent in de Wav in samenhang met een facultatieve weigerings- danwel intrekkingsgrond van een tewerkstellingsvergunning maakt het mogelijk dat er een samenspel optreedt als de referent niet (meer) aan zijn verplichtingen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, danwel dat de erkenning van diens referentschap geweigerd of ingetrokken is.

Een tweede wetswijziging vloeit voort uit de blauwdruk Modern Migratiebeleid (Kamerstukken II 2008/09, 30 573, nr. 10). Het kabinet heeft daarin toegezegd om de wachtperiode voor seizoensarbeiders te verkorten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 9)

Met de wijziging van artikel 9, eerste lid, wordt het begrip (erkende) referent in de Wav geïntroduceerd. Verwezen wordt naar de definitie van de referent en de erkende referent in de Vreemdelingenwet 2000, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid. Dit is van belang omdat rechtspersonen en ondernemingen als referent op kunnen treden bij arbeidsmigratie. De verwijzing naar de referent in de Wav hangt samen met de introductie van twee nieuwe facultatieve weigerings- en intrekkingsgronden.

De eerste nieuwe facultatieve weigeringsgrond ziet alleen op erkende referenten (onderdeel j). Het betreft het kunnen weigeren van een tewerkstellingsvergunning indien de erkenning van de referent is ingetrokken of geschorst of indien de aanvraag voor erkenning van een referent is afgewezen.

Voorbeeld van het weigeren van een aanvraag tot het erkend referentschap is de situatie dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van mening is dat geen versnelde toelatingsprocedure aan betreffende referent toevertrouwd kan worden. Verder kan bij het niet naleven van verplichtingen door de erkende referent overgegaan worden tot schorsing danwel intrekking van de erkenning als referent, indien niet langer vertrouwen kan worden gesteld in de referent. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat indien in het verleden de erkenning van een referent is ingetrokken of geschorst, of indien de aanvraag tot erkenning is afgewezen, maar deze referent later (weer) een erkend referent is, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) de tewerkstellingsvergunning niet kan weigeren enkel en alleen omdat ooit in het verleden de erkenning is ingetrokken danwel geschorst of de aanvraag is afgewezen. In overleg met UWV zal beleid ontwikkeld worden omtrent de nieuwe weigerings- en intrekkingsgronden, die zijn neerslag zal vinden in een ministeriële regeling (Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen). Er dient meegewogen te worden om welke redenen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) is overgegaan tot intrekking van het erkend referentschap. Dit zal in belangrijke mate bepalend zijn of UWV het noodzakelijk acht om ook de tewerkstellingsvergunning in te trekken of te weigeren.

De tweede facultatieve weigeringsgrond (onderdeel k) heeft betrekking op zowel de erkende referenten als de niet-erkende referenten. Indien aan de (erkende) referent op basis van artikel 55a van de Vreemdelingenwet 2000 een bestuurlijke boete is opgelegd vanwege de overtreding van verplichtingen zoals gesteld aan het (erkend) referentschap, of indien hij op basis van artikel 108 van die wet, bijvoorbeeld vanwege ernstigere schendingen van verplichtingen verbonden aan het referentschap, is gestraft, kan de tewerkstellingsvergunning geweigerd worden. Een bestuurlijke boete kan bijvoorbeeld aan een (erkende) referent worden opgelegd indien hij verkeerde, geen of onvoldoende informatie heeft verstrekt over de toelating en het verblijf van de vreemdeling.

Het ligt in de rede dat als bovenstaande situaties zijn ontstaan, het UWV-Werkbedrijf nagaat of dit redenen zijn om afgifte van een tewerkstellingsvergunning aan de desbetreffende werkgever te weigeren. Dit versterkt de handhaving op niet-bonafide referenten.

Om te voorkomen dat UWV na een onevenredig lange termijn nadat een boete is opgelegd of is gestraft een tewerkstellingsvergunning intrekt danwel weigert, is bepaald dat ten hoogste vijf jaar nadat een boete is opgelegd of er is gestraft dit als een weigerings- of intrekkingsgrond voor een tewerkstellingsvergunning kan gelden. De termijn van vijf jaar is gekozen in navolging van het wetsvoorstel Modern Migratiebeleid. Door middel van dat wetsvoorstel wordt in de Vreemdelingenwet 2000 een artikel (artikel 2e, onderdeel d) opgenomen waarin is bepaald dat indien in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning als referent de erkenning is ingetrokken, dit een weigeringsgrond voor die aanvraag kan zijn. De intrekking of weigering van de tewerkstellingsvergunning na oplegging van een boete door de IND is immers een ondersteunende maatregel om onder andere het effect van de naleving van het wetsvoorstel Modern Migratiebeleid te verhogen. Daarbij speelt mee dat als er sprake is van slecht werkgeverschap, UWV juist dan tot intrekking of weigering van de tewerkstellingsvergunning zal overgaan.

Ook voor dit onderdeel zal in overleg met UWV beleid ontwikkeld worden, waarbij aandacht besteed zal worden in welke gevallen er wel, en in welke gevallen er geen reden zal zijn voor intrekking of weigering van de tewerkstellingsvergunning. Van belang zal hierbij zijn op welke gronden de beboeting door IND heeft plaatsgevonden. Gaat het bijvoorbeeld om recidive en wat zijn de omstandigheden van het individuele geval. Een referent kan ook reeds verbeteringen hebben aangebracht opdat de overtreding niet opnieuw voorkomt. Ten tweede zal worden uitgewerkt in welke gevallen er in ieder geval een kortere periode dan vijf jaar nadat een boete is opgelegd of is gestraft zal worden toegepast.

Onderdeel B (artikel 11)

Migranten die voor seizoensarbeid en seizoensgebonden arbeid naar Nederland komen, kunnen op basis van de vreemdelingenwetgeving voor maximaal 24 weken een verblijfsvergunning krijgen, indien aan hen ook een tewerkstellingsvergunning is verleend. In de Wav is daarbij bepaald dat deze vreemdelingen gedurende een periode van 28 weken direct voorafgaande aan de tewerkstellingsvergunning niet over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd mogen hebben beschikt. In het nieuwe migratiebeleid is de keuze gemaakt om deze periode van 28 weken te bekorten. Indien migranten opnieuw verblijf als seizoensmigrant wensen, dienen zij direct voorafgaande aan de verblijfsaanvraag gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 14 weken niet over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf hebben beschikt. De wachttermijn in de Wav zal derhalve worden ingekort van 28 naar 14 weken. Omdat het verblijf van seizoenarbeiders van tijdelijke aard is, is een wachtperiode gerechtvaardigd. Een wachtperiode van 14 weken is lang genoeg om te voorkomen dat er door derdelanders WW-rechten worden opgebouwd. Voor EU-onderdanen die voor seizoensarbeid naar Nederland komen blijft gelden dat bij de bepaling van het recht op een WW-uitkering Verordening (EEG) nr. 1408/71 in acht wordt genomen. Als gevolg hiervan kan er wel recht op WW zijn. De keuze van de kortere wachtperiode is ingegeven door de behoefte van het bedrijfsleven aan arbeiders in een bepaald seizoen of een bepaalde periode.

Onderdelen C en D (artikel 12a en artikel 13)

In onderdeel C wordt een nieuw artikel in de Wav geïntroduceerd. Dit betreft artikel 12a waarin twee facultatieve intrekkingsgronden staan. Deze twee gronden zijn dezelfde gronden als de twee weigeringsgronden die aan artikel 9 zijn toegevoegd. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A.

Aangezien op basis van artikel 12a een tewerkstellingsvergunning kan worden ingetrokken, dient een verwijzing naar dit artikel aan artikel 13 te worden toegevoegd.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven