32 277
Kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 maart 2010

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel I wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt «tot wet wordt verheven en in werking treedt», vervangen door: «tot wet wordt verheven en artikel 1.2 van die wet in werking treedt».

2. In de aanhef van onderdeel B wordt «wordt een artikel ingevoegd» vervangen door: worden drie artikelen ingevoegd.

3. In onderdeel B worden na artikel 1.2a twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.2b

1. Een omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt tevens voor veranderingen van de betrokken inrichting of van de werking daarvan, waarvoor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer is genomen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van het eerstgenoemde artikel van kracht en onherroepelijk is.

2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op:

a. de voorbereiding en vaststelling van het besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid indien voor dat tijdstip met betrekking tot de voorgenomen verandering een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer is gedaan;

b. een besluit inzake een verklaring als bedoeld in het eerste lid die nog niet onherroepelijk is.

Vanaf het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden is met betrekking tot dat besluit het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.2c

Een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening die met toepassing van artikel 4.1.1, eerste lid, onderdeel j, en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is verleend voor het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning en op grond van artikel 1.2 met een omgevingsvergunning wordt gelijkgesteld, geldt slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning onafgebroken bewoont.

4. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

C

Artikel 1.8, tweede lid, komt te luiden:

2. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op:

a. artikel 8.1 van de Wet milieubeheer: op artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b. artikel 8.2 van de Wet milieubeheer: op artikel 2.4 van de de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c. artikel 8.5 van de Wet milieubeheer: op artikel 2.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

d. artikel 8.7 van de Wet milieubeheer: op artikel 2.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

e. artikel 8.42a, eerste lid, of 8.45 van de Wet milieubeheer: op artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

f. artikel 18.3 van de Wet milieubeheer: op artikel 5.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

D

In artikel 8.4, onderdeel B, onder 1, wordt in het eerste lid «artikel 2.14, eerste, derde en vierde lid» vervangen door: artikel 2.14, eerste, derde, vierde en zesde lid.

B

Artikel II wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid komt de begripsbepaling «gpbv-installatie» te luiden:

gpbv-installatie: installatie als bedoeld in bijlage 1 bij richtlijn nr. 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEU L 24);.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een wijziging van bijlage 1 bij richtlijn nr. 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEU L 24) gaat voor de toepassing van de in het eerste lid gegeven omschrijving van «gpbv-installatie» gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

2. Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 3.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «Artikel 28 van de Dienstenwet» vervangen door: Artikel 29 van de Dienstenwet.

2. In het derde lid wordt «onverwijld» vervangen door: zo snel mogelijk.

Bb

In artikel 3.10, derde lid, wordt «het veranderen» vervangen door: een verandering.

3. Na onderdeel C worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ca

Artikel 3.12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onder b, wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

2. In het achtste lid wordt «Artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet» vervangen door: Artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet.

Cb

In artikel 3.14, eerste volzin, wordt voor «kerkelijk monument» ingevoegd: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, ter zake van een.

4. Na onderdeel D worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

E

In het opschrift van paragraaf 5.4 wordt «Bestuursdwang» vervangen door: Last onder bestuursdwang.

F

Artikel 5.13, aanhef, komt te luiden:

De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van strafbaar gestelde feiten ter zake van het bepaalde bij of krachtens: .

G

In artikel 6.5, tweede lid, wordt «artikel 3.9, vijfde lid» vervangen door: artikel 3.9, eerste of vierde lid.

H

Indien het bij koninklijk besluit van 19 maart 2008 ingediende voorstel van wet, houdende een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen (Wet dieren) (31 389) tot wet wordt verheven en artikel 11.7,onderdeel C, onder 1, van die wet in werking treedt, wordt in artikel 8.3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht «hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren» vervangen door: artikel 3.1 van de Wet dieren.

C

Artikel V wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 5.12, twaalfde lid, komt te luiden:

12. Binnen een gebied als bedoeld in het derde lid kunnen bestuursorganen die het aangaat, na een daartoe strekkende melding aan Onze Minister, een of meer in het programma genoemde of beschreven maatregelen, ontwikkelingen of besluiten wijzigen of vervangen, of een of meer maatregelen, ontwikkelingen of besluiten aan het programma toevoegen, indien bij de betreffende melding aannemelijk wordt gemaakt dat die gewijzigde, vervangende of nieuwe maatregelen, ontwikkelingen of besluiten per saldo passen binnen of in elk geval niet in strijd zijn met het programma. Bij de melding wordt aangegeven welke maatregelen, ontwikkelingen of besluiten het betreft, welke samenhang er tussen die maatregelen, ontwikkelingen of besluiten is en op welke termijn een maatregel wordt getroffen of een besluit genomen en worden de effecten op de luchtkwaliteit met toepassing van de artikelen 5.19 en 5.20 en de daarop berustende bepalingen aangegeven. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing.

2. Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 5.16, eerste lid, onder b, aanhef, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

Bb

In artikel 8.40, derde lid, wordt «artikelen 2.30, eerste lid,» vervangen door: artikelen 2.23, 2.30, eerste lid,.

3. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ka

In de artikelen 10.48, tweede lid, 10.53 en 10.64, eerste lid, wordt de zinsnede beginnende met «De artikelen 2.8» en eindigende met «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn» vervangen door: Het voor activiteiten met betrekking tot inrichtingen bij of krachtens de artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en d, 3.2, 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde is.

3. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma

In artikel 19.5, tweede lid, laatste volzin, wordt na «artikel 31 van de Dienstenwet» ingevoegd: , artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

D

Artikel VII vervalt.

E

Artikel IX wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

Artikel 6.6 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.27 of 3.40, derde lid, verlenen» vervangen door: een omgevingsvergunning verlenen voor een project van provinciaal belang waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

2. In het tweede lid wordt «een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29 of 3.40, vierde lid, verleent» vervangen door: een omgevingsvergunning verleent voor een project van nationaal belang waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

D

Artikel 6.25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.27 of 3.40 verlenen» vervangen door: een omgevingsvergunning verlenen voor een project van provinciaal belang waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

2. In het tweede lid wordt «een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.29 of 3.40 verleent» vervangen door: een omgevingsvergunning verleent voor een project van nationaal belang waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.

F

Na artikel X wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Xa

In artikel 40 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt «De voorzitter en de leden van een huurcommissie» vervangen door: De zittingsvoorzitter en de zittingsleden.

G

Artikel XIII komt te luiden:

ARTIKEL XIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikel I, onderdelen A tot en met C, terugwerken tot en met het tijdstip waarop artikel 1.2 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Toelichting

Het is wenselijk gebleken om nog een aantal onderdelen toe te voegen en enkele wijzigingen aan te brengen in het wetsvoorstel. Deze aanpassingen zijn technisch van aard. Daarnaast wordt een correctie van een weeffout in artikel 5.12, twaalfde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) aan het wetsvoorstel toegevoegd (onderdeel C, onderdeel 2). De correctie leidt tot synchronisatie van de meldingen- en programmasystematiek voor luchtkwaliteit.

A, onderdelen 2 en 3

Artikel 1.2b

Op grond van 8.19 van de Wm kan het bevoegd gezag verklaren dat voor bepaalde milieu-neutrale veranderingen van een inrichting geen wijziging van de vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wm nodig is. Het gevolg daarvan is dat de bestaande vergunning voor de betrokken inrichting ook geldt voor de gemelde veranderingen.

Met dit overgangsrechtelijke artikel 1.2b wordt voor bestaande gevallen zeker gesteld dat daarin na de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen verandering komt. Een omgevingsvergunning voor de betrokken inrichting geldt dus ook voor veranderingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo zijn toegelaten met de procedure van artikel 8.19 van de Wm. Lopende procedures van veranderingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wabo zijn gemeld worden afgehandeld conform oud recht. Als vervolgens een besluit wordt genomen inhoudende een verklaring als bedoeld in 8.19 Wm dat deze veranderingen kunnen worden toegestaan zonder dat de vergunning behoeft te worden gewijzigd, vallen ook deze veranderingen, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, onder de werking van de betrokken omgevingsvergunning.

Artikel 1.2c

Het voorgestelde artikel 1.2c van de Invoeringswet Wabo bevat overgangsrecht voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening die met toepassing van artikel 4.1.1, eerste lid, onderdeel j, en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is verleend voor het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning en op grond van artikel 1.2 van de Invoeringswet Wabo met een omgevingsvergunning wordt gelijkgesteld.

Artikel 1.2c bepaalt dat een dergelijke omgevingsvergunning slechts geldt voor de termijn gedurende welke degene aan wie de vergunning is verleend de recreatiewoning onafgebroken bewoont. Artikel 4.1.1, tweede lid, van het Bro bevatte terzake een vergelijkbare eis. Omdat deze eis van rechtswege gold, terwijl, als gevolg van het systeem van de Wabo, deze eis onder de Wabo uitdrukkelijk in de omgevingsvergunning dient te worden opgenomen is overgangsrecht noodzakelijk om ten aanzien van een als omgevingsvergunning aan te merken ontheffing als hier bedoeld, de gelding van eerder genoemde eis te doen continueren. Het voorgestelde artikel 1.2c voorziet hierin.

A, onderdeel 4

Met deze wijziging in onderdeel C, wordt in artikel 1.8, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo expliciet gemaakt waarop de onderdelen van bestaande algemene maatregelen van bestuur die berusten op de onder a tot en met f genoemde artikelen van de Wm, na de inwerkingtreding van de Wabo zijn gebaseerd.

Met de wijziging in onderdeel D wordt een verwijzing in artikel 6.26 van de Waterwet naar artikel 2.14 van de Wabo gecorrigeerd. In artikel 6.26, eerste lid, zoals opgenomen in de Invoeringswet Wabo, was niet verwezen naar het zesde lid van artikel 2.14 van de Wabo. Dat is echter wel nodig aangezien de inhoud daarvan overeenkomt met het bepaalde in artikel 8.11, vierde lid, van de Wm waarnaar momenteel in artikel 6.26 van de Waterwet verwezen wordt.

B, onderdeel 1

Onderdeel aA

Met het oog op de uitbreiding van bijlage I bij de IPPC-richtlijn (nr. 2008/1/EG) door de CCS-richtlijn (nr. 2009/31/EG) en toekomstige uitbreidingen van deze bijlage is het wenselijk de statische verwijzing om te zetten in een dynamische verwijzing. Deze wijziging voorziet daarin.

B, onderdeel 2

Onderdeel Ba, onder 1

Met deze wijziging wordt aangesloten bij de terminologie in artikel 29 van de Dienstenwet die op 16 december 2009 in werking is getreden. Het bevoegd gezag wordt hiermee beter in staat gesteld om, na ontvangst van de aanvraag, te beoordelen welke procedure van toepassing is. Het bevoegd gezag bericht de aanvrager daarover vervolgens zo snel mogelijk.

Onderdeel Ba, onder 2

In dit onderdeel wordt een verwijzing naar een artikel van de Dienstenwet in de Wabo aangepast aan de definitieve nummering van dat artikel van de Dienstenwet. Hierbij is uitgegaan van de tekst van de Wabo, zoals deze komt te luiden nadat het wetsvoorstel Invoeringswet Wabo tot wet is verheven en in werking is getreden. Deze aanpassingen waren reeds meegenomen in artikel IIId van de Aanpassingswet dienstenrichtlijn. Abusievelijk is dat artikel op 28 december jl. in werking getreden. In deze aanpassingen moet daarom wederom worden voorzien.

B, onderdeel 3

Onderdeel Ca, onder 1

Vanaf 1 januari 2010 geldt op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting dat ruimtelijke instrumenten als bestemmingsplannen, beheersverordeningen, inpassingsplannen en projectbesluiten, langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld, zodat deze door een ieder kunnen worden geraadpleegd. De wijze waarop die (digitale) beschikbaarstelling dient te geschieden is neergelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008.

Met de inwerkingtreding van de Wabo worden projectbesluiten vervangen door omgevingsvergunningen. In de Wabo is een grondslag opgenomen voor het bij of krachtens amvb stellen van regels over de vormgeving, beschikbaarstelling etc. van omgevingsvergunningen (artikel 2.22, vijfde lid). Verder is in de Wabo bepaald dat in bepaalde gevallen de mededeling langs elektronische weg geschiedt en beschikbaar wordt gesteld (artikel 3.12, eerste lid, onder b, nadat de Crisis en herstelwet tot wet is verheven en in werking is getreden), voor zover en op de wijze waarop dat bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven. In deze formulering ontbreekt een grondslag om bij ministeriële regeling regels te stellen. Onderdeel Ca, onder 1, voorziet in die grondslag.

Onderdeel Ca, onder 2

Voor de toelichting van dit onderdeel wordt verwezen naar onderdeel B, onderdeel 2, (onderdeel Ba, onder 2).

Onderdeel Cb

Artikel 3.14 van de Wabo is ontleend aan de artikelen 2 en 18 van de Monumentenwet 1988, die betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in die wet met betrekking tot kerkelijke rijksmonumenten. Met onderdeel Cb wordt de reikwijdte van artikel 3.14 van de Wabo daarmee in overeenstemming gebracht.

B, onderdeel 4

Met onderdeel E wordt in het opschrift van paragraaf 5.4 van de Wabo aangesloten bij de terminologie zoals die in de Algemene wet bestuursrecht wordt gehanteerd na inwerkingtreding van de vierde trache van de Awb (Stb. 2009, 264).

Met onderdeel F worden in de aanhef van artikel 5.13 van de Wabo enkele incorrecte verwijzingen gecorrigeerd. Verder wordt de verwijzing in de aanhef naar de ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de uitvoering en handhaving (het zgn. tweedelijns toezicht) geschrapt. Voor de uitoefening van die bevoegdheid bestaat op grond van de huidige regelgeving geen bevoegdheid tot binnentreden van een woning. Deze toevoeging in artikel 5.13 van de Wabo kan dan ook worden geschrapt.

Met onderdeel G wordt in artikel 6.5, tweede lid, van de Wabo een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

Met de wijziging in onderdeel H wordt zorg gedragen voor de afstemming met de toekomstige Wet dieren. De afstemming van de Wabo en de Wet dieren is op gelijke wijze geregeld als de afstemming van de Wet dieren en de Wm (vgl. artikel 11.7 van de Wet dieren).

C, onderdeel 1

De voorgestelde wijziging omvat een beperkte aanpassing van artikel 5.12, twaalfde lid, van de Wm. Die bepaling regelt het door melding wijzigen, vervangen of toevoegen van een project of maatregel in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Doel van de aanpassing is een betere aansluiting van de meldingsregels op de regels voor onderbouwing van projecten vanuit het NSL (artikel 5.16, eerste lid, onder d, van de Wm). Gewijzigde of nieuwe projecten kunnen op basis van het meldingscriterium (vergelijkbaar of positiever effect) slechts in beperkte mate via de melding worden verwerkt in het NSL. Deze (gewijzigde) projecten maken als zodanig geen deel uit van het NSL en zijn daardoor aangewezen op de onderbouwingsgrond dat ze passen binnen of in elk geval niet in strijd zijn met het NSL. Het is wenselijk deze projecten binnen de werkingssfeer van het NSL te houden of te brengen. Door het criterium voor melding gelijk te maken aan het genoemde criterium voor projectonderbouwing (past binnen/niet in strijd met het NSL) wordt dit bewerkstelligd. Daarmee komt het NSL als overkoepelend programma gericht op het bereiken van de grenswaarden, beter tot zijn recht. Bij de melding wordt aannemelijk gemaakt dat met het NSL de grenswaarden nog steeds tijdig worden gehaald. De minister van VROM houdt instemmingsrecht op mutaties die door melding in het NSL worden doorgevoerd. Omwille van de leesbaarheid wordt het artikellid als geheel vervangen.

C, onderdeel 3

De Wabo voorziet er in dat op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk een tweetal voorbereidingsprocedures van toepassing kunnen zijn. Indien de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan is op de voorbereiding van die beschikking de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. In de andere gevallen is op de voorbereiding van die beschikking de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.

Artikel 19.5, tweede lid, laatste volzin, van de Wm voorziet er onder meer in dat de krachtens artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht geldende beslistermijn niet loopt zolang de behandeling van een aanvraag naar aanleiding van een verzoek om geheimhouding van milieu-informatie is opgeschort. Indien de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk naar aanleiding van een dergelijk verzoek is opgeschort, loopt de beslistermijn dus alleen niet indien op de voorbereiding van de beschikking op die aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. De voorgestelde wijziging voorziet er in dat de beslistermijn evenmin loopt indien op de voorbereiding van de beschikking op die aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.

D

Artikel I, onderdeel F, van de Wet tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag (uitvoeringstechnische maatregelen) (Stb. 2009, 138) is inmiddels in werking getreden. De samenloopbepaling in artikel VII van het wetsvoorstel is niet meer nodig. Om die reden vervalt dat artikel.

E

In dit onderdeel wordt het artikel dat betrekking heeft op de Wet ruimtelijke ordening met twee wijzigingen uitgebreid. Deze wijzigingen zorgen ervoor dat de artikelen 6.6 en 6.25 van die wet op een technisch correcte wijze worden aangepast aan de wijzigingen die zijn opgenomen in de voorstellen voor de Invoeringswet Wabo en de Crisis- en herstelwet.

G

Gelet op de noodzaak om de verschillende wijzigingen op verschillende tijdstippen in werking te laten treden, wordt de inwerkingtredingsbepaling van het wetsvoorstel gewijzigd, zodat de artikelen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikel I, onderdelen A tot en met C, terugwerken tot en met het tijdstip waarop artikel 1.2 van de Invoeringswet Wabo in werking treedt. Daarmee wordt verzekerd dat het bij die onderdelen voorziene overgangsrecht in werking treedt op het moment dat de Wabo in werking treedt.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven