32 260
Aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding en voorgeschiedenis

Dit wetsvoorstel regelt een aantal aanpassingen van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en enkele andere wetten. Met de aanpassingen wordt beoogd een verduidelijking en verbetering van enkele bepalingen te realiseren.

Met ingang van 1 oktober 2009 is de WIJ in werking getreden (met uitzondering van enkele bepalingen). In de nadere memorie van antwoord bij het wetsvoorstel WIJ (Kamerstukken I 2008/09, 31 775, E) is naast de invoering per 1 oktober 2009 tevens gemeld dat de overgangsperiode tot 1 juli 2010 loopt. Hiertoe wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om artikel 86 van de WIJ aan te passen, hierin is het overgangsrecht geregeld voor jongeren die op 30 september 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen.

Daarnaast is gebleken dat enkele artikelen van de WIJ aanpassing behoeven. Ten eerste wordt voorgesteld een aantal technische en inhoudelijke omissies te herstellen. Verder is gebleken dat sommige bepalingen van de WIJ onduidelijkheid kunnen opleveren. Om deze reden zijn enkele bepalingen geherformuleerd.

2. Financiële gevolgen

De correctie van het overgangsrecht voor jongeren die op 30 september 2009 een uitkering op grond van de WWB ontvingen, alsmede de overige aanpassingen uit dit wetsvoorstel leiden niet tot financiële consequenties.

3. Administratieve lasten

De voorgestelde aanpassingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

4. Adviezen

Dit wetsvoorstel is voorgelegd aan het Uitvoeringspanel van de gemeenten (UP) voor een toets op de uitvoerbaarheid. Verder is het wetsvoorstel voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) voor een toets op de mogelijkheden van het houden van toezicht op de rechtmatigheid en de doelmatigheid. Hierna volgen de reacties van het UP en de IWI.

Uitvoeringspanel gemeenten

Het UP concludeert in zijn advies dat de voorgestelde wijzigingen bijdragen aan de uitvoerbaarheid van de WIJ en acht de wijzigingen in die zin ook wenselijk. Wat betreft de wijziging in artikel 28, vierde lid, betreffende de samenloop van WIJ en WWB heeft het UP gevraagd naar de mogelijkheid om deze wijziging in werking te laten treden met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2009. Dit is niet mogelijk. Deze wijziging kan in bepaalde situaties ten voordele van de jongere uitpakken, maar de wijziging kan in bepaalde situaties ook ten nadele van de jongere uitpakken. Dit is bijvoorbeeld het geval als een maatregel die wordt opgelegd aan de partner met een WWB-uitkering na wijziging van artikel 28, vierde lid, van de WIJ, rechtstreeks doorwerkt in de WIJ. Door de huidige formulering van artikel 28, vierde lid van de WIJ, wordt een als gevolg van een opgelegde maatregel toegepaste verlaging van een bijstandsuitkering (van een belanghebbende van 27 jaar of ouder) gecompenseerd door een hogere inkomensvoorziening van zijn jongere partner. Deze compensatie wordt met de formulering zoals voorgesteld in het huidige wetsvoorstel ongedaan gemaakt. Het is in principe niet toegestaan om terugwerkende kracht te verlenen aan wijzigingen die nadelig kunnen zijn voor belanghebbenden.

Het UP gaf verder aan te betwijfelen of voldoende werd voorzien in een verrekeningsmogelijkheid van een vordering in het kader van de WWB met een inkomensvoorziening in de sfeer van de WIJ. De twijfel van het UP is terecht gebleken. In verband hiermee is in het wetsvoorstel een verrekeningsmogelijkheid toegevoegd.

Inspectie Werk en Inkomen

De inspectie heeft de voorgenomen aanpassingen van de WIJ beoordeeld en voorziet geen problemen bij het toezicht op de uitvoering van de gewijzigde wetgeving.

ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel I (wijziging van de Wet investeren in jongeren)

Onderdeel A (artikel 2a)

Ter verduidelijking wordt voorgesteld om in de WIJ te regelen dat onder woning mede verstaan wordt een woonwagen of woonschip.

Onderdeel B (artikel 4)

Voorgesteld wordt om voor de toepassing van twee artikelen van de WIJ onder kind mede te verstaan het pleegkind.

Het gaat ten eerste om de toepassing van artikel 17 van de WIJ. Hierdoor wordt ook aan de alleenstaande ouder met een pleegkind jonger dan vijf jaar desgevraagd een werkleeraanbod inhoudende scholing gedaan. Verder betreft het de toepassing van artikel 35, tweede lid, van de WIJ. Hierdoor geldt ook dat alleenstaanden en alleenstaande ouders met ten laste komende pleegkinderen die recht hebben op een toeslag, op grond van artikel 35, tweede lid, onderdeel a, de maximale toeslag ontvangen indien geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Dit laatste is ook geregeld voor de WWB in de nota van wijziging op het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen (Kamerstukken II 2008/09, 32 037, nr.7).

Onderdelen C en L (artikelen 5 en 38)

Om te verduidelijken in welke gevallen het bij verwijzingen naar normen in de WIJ gaat om de normen inclusief verhogingen en verlagingen op grond van de artikelen 30 tot en met 35 en in welke gevallen het puur om de normen zelf gaat, wordt in artikel 5 een nieuw begrip geïntroduceerd. Dit betreft de inkomensvoorzieningsnorm. Als deze term gebruikt wordt in de WIJ, wordt de norm inclusief eventuele van toepassing zijnde verhogingen of verlagingen bedoeld.

Onderdelen D en T (artikel 7)

In het huidige artikel 7 wordt voor het begrip inkomen verwezen naar artikel 32, eerste en tweede lid, van de WWB. Hier moet echter ook een verwijzing naar artikel 33, dat over bijzonder inkomen gaat, aan worden toegevoegd. Het betreft een verwijzing naar de eerste drie leden van artikel 33. Het eerste lid van artikel 33 van de WWB gaat over inkomen in natura. Het tweede en derde lid van artikel 33 van de WWB bepalen op welke manier inkomen uit studiefinanciering en de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking moet worden genomen. Deze leden zullen terugwerken tot en met 1 oktober 2009, de dag dat de WIJ in werking is getreden. Verwijzing naar het vierde lid van artikel 33 wordt in het kader van de WIJ niet noodzakelijk geacht, het college kan rekening houden met eventuele inkomsten uit (onder)huur of kostgangerschap bij de verhoging of verlaging van de norm en/of de toeslag, bedoeld in de artikelen 30 tot en met 35 van de WIJ. Het vijfde lid is niet van toepassing omdat dit gaat over personen ouder dan 65 jaar.

Verder wordt in artikel 7 in de definitie van «middelen» op dit moment verwezen naar onderdeel n van artikel 31, tweede lid, van de WWB. Bij de verwijzing naar onderdeel n is uitgegaan van de verlettering van artikel 31, tweede lid, onderdeel o tot onderdeel n in artikel 58, onderdeel M, van de WIJ. Echter, in het Besluit van 1 juli 2009 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (Stb. 283) is bepaald dat de wijziging van (onder andere) artikel 31 van de WWB pas op 1 januari 2011 in werking zal treden. Om deze reden wordt een tweede lid aan artikel 7 toegevoegd waarin is bepaald dat tot die datum in plaats van een verwijzing naar onderdeel n, een verwijzing naar onderdeel o moet worden gelezen. In onderdeel T van artikel I is ten slotte bepaald dat het tweede lid van artikel 7 vervalt met ingang van 1 januari 2011 aangezien hetgeen daarin is bepaald dan geen werking meer heeft.

Onderdelen E en F (artikelen 13 en 19)

In deze artikelen wordt abusievelijk verwezen naar de normen bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de WIJ. Hier had echter tevens verwezen moeten worden naar de artikelen op basis waarvan de norm verhoogd of verlaagd kan worden. Om deze reden wordt hier het begrip inkomensvoorzieningsnorm gebruikt (zie ook de toelichting op de onderdelen C en L).

Onderdeel G (artikel 24)

De onderdelen a en b van het eerste lid van artikel 24 worden anders geformuleerd zodat duidelijker is dat het bij de vaststelling van het recht op inkomensvoorziening niet alleen om het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen van de jongere zelf gaat. In het geval dat de jongere immers een gezamenlijke huishouding heeft, dienen ook het inkomen en vermogen van zijn partner in aanmerking te worden genomen. Verder zal worden verwezen naar de inkomensvoorzieningsnorm in het eerste lid, onderdeel b, in plaats van te verwijzen naar de artikelen 26 tot en met 29. Dit omdat het hierbij niet (alleen) gaat om de norm als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29, maar om de norm als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 inclusief eventuele verlagingen of verhogingen op basis van de artikelen 30 tot en met 35 (zie ook de toelichting op de onderdelen C en L).

Onderdelen H en I (artikelen 28 en 31)

De onderdelen c en e van het eerste en tweede lid van artikel 28 blijken bij nader inzien overbodig te zijn. Deze onderdelen bepalen wat de van toepassing zijnde norm is indien een van de gehuwden geen recht heeft op inkomensvoorziening vanwege het feit dat hij 27 jaar of ouder is. Deze bepalingen zijn echter niet nodig omdat uit het derde lid van artikel 28 al valt af te leiden wat in die gevallen de toepasselijke norm is. Om deze reden vervalt de inhoud van de onderdelen c en e van het eerste en tweede lid en wordt de inhoud van het huidige onderdeel d van het eerste en tweede lid opnieuw vastgesteld in onderdeel c van het eerste en tweede lid.

Hierdoor dient ook de verwijzing naar artikel 28 in artikel 31 te worden gewijzigd (Onderdeel I).

Het vierde lid van artikel 28 wordt gewijzigd naar aanleiding van signalen van gemeenten en het Coördinatiepunt ICT (CP ICT) over de technische uitvoerbaarheid van de WIJ in de situatie waarin sprake is van samenloop tussen een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ en een uitkering op basis van de WWB. Voorgesteld wordt niet de verstrekte algemene bijstand maar in plaats daarvan de voor de WWB-gerechtigde geldende bijstandsnorm in mindering te brengen op de norm bedoeld in het tweede lid, onderdeel b (jongste echtgenoot 18–21 jaar) of c (jongste echtgenoot 21–27 jaar). Dit leidt ertoe dat de WIJ-norm in beginsel niet elke maand fluctueert (doordat na de wijziging niet het daadwerkelijk uitbetaalde bedrag aan bijstand in mindering wordt gebracht, maar de geldende bijstandsnorm). Tevens leidt dit tot een betere overdraagbaarheid van de regeling aan de jongere en een groter aantal uitkeringen dat automatisch (via de systemen in plaats van handmatig) berekend kan worden, zodat er minder kans op fouten bestaat.

Voorts heeft deze wijziging tot gevolg dat een eventuele inkomstenvrijlating van de WWB-gerechtigde niet (onbedoeld) over de band van de WIJ wordt verrekend met de inkomensvoorziening. En ten slotte wordt op deze wijze geregeld dat een verlaging van de WWB-uitkering op grond van een oplegde maatregel niet wordt gecompenseerd door een hogere inkomensvoorziening in het kader van de WIJ.

Onderdeel J (artikel 36)

Artikel 36 wordt opnieuw vastgesteld.

Eerste lid

In het nieuwe eerste lid is bepaald wat de hoogte van de inkomensvoorziening is. Dit is het verschil tussen het inkomen en de inkomensvoorzieningsnorm. De inkomensvoorzieningsnorm is de norm in de artikelen 26 tot en met 29 inclusief eventuele verlagingen of verhogingen op grond van de artikelen 30 tot en met 35 van de WIJ. Op deze inkomensvoorzieningsnorm wordt het inkomen in mindering gebracht. In artikel 7 van de WIJ is bepaald dat onder inkomen het inkomen als bedoeld in de artikelen 32, eerste en tweede lid, en 33, eerste tot en met derde lid, van de WWB wordt verstaan. Door dit te regelen kunnen het huidige derde en vierde lid van artikel 36 vervallen aangezien daarin wordt geregeld dat op de van toepassing zijnde norm in aanmerking te nemen inkomen in mindering moet worden gebracht.

Tweede lid

Hier wordt bepaald dat er in de inkomensvoorziening een vakantietoeslag is begrepen. De hoogte van de vakantietoeslag bedraagt 5 procent van de inkomensvoorziening. Dit lid komt overeen met het huidige eerste lid van artikel 36. Verschil is dat er niet meer wordt gesproken van een percentage van de norm, maar van een percentage van de inkomensvoorziening. Ook het percentage is aangepast door toepassing van artikel 43, eerste lid, onderdeel b.

Derde lid

Het voorgestelde derde lid komt overeen met het huidige tweede lid van artikel 36.

Vierde lid

Het vierde lid komt overeen met het huidige vijfde lid. De verwijzingen naar onderdeel d van artikel 28, eerste en tweede lid, zijn echter vervangen door verwijzingen naar onderdeel c van het eerste en tweede lid. Dit naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van artikel 28.

Vijfde lid

Dit lid komt grotendeels overeen met de inhoud van het huidige zesde lid. Echter, de formulering is aangepast zodat de bedoeling van het vijfde lid duidelijker wordt. In de situatie dat gehuwden tijdelijk gescheiden leven en een van partners geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ moet rekening met zijn inkomen worden gehouden voor zover dat inkomen meer bedraagt dan de inkomensvoorzieningsnorm waar hij recht op zou hebben indien hij wel recht op een inkomensvoorziening had gehad. Indien de niet rechthebbende-echtgenoot ten laste komende kinderen heeft gaat het om de inkomensvoorzieningsnorm van de alleenstaande ouder van 26 jaar. Indien hij geen ten laste komende kinderen heeft gaat het om de inkomensvoorzieningsnorm van de alleenstaande van 26 jaar. Voor de leeftijd van 26 jaar is gekozen omdat bij de meeste niet-rechthebbende echtgenoten het gaat het om een persoon die 27 jaar of ouder is. In die gevallen kan beter bij de norm van jongeren van 21 tot en met 26 jaar worden aangesloten dan bij de norm van jongeren van 18 tot en met 21 jaar.

Zesde lid

Het nieuwe zesde lid biedt het college de mogelijkheid om indien er sprake is van co-ouderschap de inkomensvoorziening hierop aan te passen.

Onderdeel K (artikel 37)

Dit betreft een technische wijziging. Aangezien in artikel 36, eerste lid, wordt bepaald wat de hoogte van de inkomensvoorziening is (inkomensvoorzieningsnorm verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen) hoeft dit niet meer in het tweede lid van artikel 37 uitgeschreven te worden. Verder is het zinsdeel geschrapt dat het moet gaan om de norm«die naar verwachting op de jongere van toepassing zal zijn». Dit omdat dit deze zinsnede overbodig wordt geacht.

Onderdeel M (artikel 42)

In het huidige artikel 42, eerste lid, onderdeel f, is bepaald dat indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken er geen recht op inkomensvoorziening bestaat. Dat betekent dat ook in het geval dat het werkleeraanbod is ingetrokken omdat van de jongere niet meer gevergd kan worden dat hij uitvoering geeft aan dat werkleeraanbod, er geen recht meer bestaat op inkomensvoorziening. Dit is een onwenselijke situatie. Om die reden wordt bepaald dat voornoemd geval wordt uitgezonderd.

Onderdeel N (artikel 42a)

Het voorgestelde nieuwe artikel 42a komt overeen met artikel 50 van de WWB. In het eerste lid van artikel 42a wordt geregeld dat ondanks het feit dat een jongere een eigen woning heeft, hij recht op inkomensvoorziening heeft indien tegeldemaking of bezwaring van die woning in redelijkheid niet van hem kan worden verlangd.

Indien hij recht heeft op die inkomensvoorziening, wordt bij de vaststelling hiervan het vermogen dat gebonden is in de eigen woning tot het bedrag, genoemd in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de WWB (dat van toepassing is op grond van artikel 7 van de WIJ), niet als vermogen in aanmerking genomen. Indien het vermogen echter meer dan dat bedrag bedraagt, wordt de inkomensvoorziening als geldlening verstrekt. Dit is geregeld in het tweede lid, onderdeel b, van artikel 42a. Daarnaast geldt als voorwaarde voor verstrekking van de inkomensvoorziening als geldlening dat die inkomensvoorziening in de periode van een jaar meer zal bedragen dan het netto minimumloon (onderdeel a).

Onderdeel O (artikel 43)

Per abuis is in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de WIJ geen verwijzing naar artikel 30, tweede lid, opgenomen. Dit wordt hierbij gecorrigeerd. Deze wijziging zal terugwerken tot en met 1 oktober 2009.

In onderdeel b van het eerste lid van artikel 43 wordt de verwijzing naar artikel 36 aangepast. Dit omdat de inhoud van het huidige eerste lid van artikel 36 wordt verplaatst naar het tweede lid van artikel 36 (zie de toelichting op onderdeel J).

Onderdeel P (artikel 54)

In het eerste lid van artikel 54 wordt een aantal wijzigingen voorgesteld.

Ten eerste wordt in onderdeel b een onjuiste verwijzing gecorrigeerd. Daarnaast wordt een nieuw onderdeel c ingevoegd waardoor de onderdelen c en d worden verletterd tot d en e. Het nieuwe onderdeel wordt ingevoegd omdat er door de introductie van het nieuwe artikel 42a (zie ook de toelichting op onderdeel N) ook de mogelijkheid moet worden gecreëerd om inkomensvoorziening in de vorm van een geldlening terug te vorderen.

Doordat de onderdelen c en d in het eerste lid worden verletterd, dient de verwijzing in het vijfde lid naar onderdeel d te worden aangepast.

Onderdeel Q (artikel 55)

In het huidige artikel 55, eerste lid, wordt slechts verwezen naar de norm voor gehuwden zonder kinderen (artikel 28, eerste lid). Er dient echter naar alle gehuwdennormen verwezen te worden, dus ook naar de normen voor gehuwden met ten laste komende kinderen en gehuwden waarvan een van de partners geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. Om deze reden wordt voorgesteld te verwijzen naar het gehele artikel 28.

Onderdeel R (artikel 56)

In artikel 56 van de WIJ wordt op drie plaatsen verwezen naar artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit zijn artikelen die door de Aanpassingswet vierde tranche Awb per 1 juli 2009 in de Awb zijn geïntroduceerd. Toen de verwijzingen naar deze artikelen in de WIJ werden opgenomen waren deze artikelen nog niet definitief genummerd en werd er een voorlopige nummering gehanteerd. In de tussentijd is er een definitieve nummering gekomen en om deze reden dienen de verwijzingen naar die artikelen aangepast te worden.

Onderdeel S (artikel 86)

In artikel 86, eerste lid, is overgangsrecht geregeld voor jongeren die op de dag voor inwerkingtreding van de WIJ een uitkering op grond van de WWB ontvangen. Bepaald is dat deze jongeren nog maximaal twaalf maanden na die inwerkingtreding onder het regiem van de WWB blijven vallen. Deze overgangstermijn wordt nu gewijzigd, zodat de overgangsperiode tot 1 juli 2010 zal duren. In de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken I 2008/09, 31 775, E) is het uitstel van de invoering van de WIJ tot 1 oktober 2009 gemeld. Daarbij is tevens aangegeven dat de overgangsperiode tot 1 juli 2010 zal lopen. Uiterlijk op die datum zal de WIJ ook voor deze jongeren gaan gelden.

Daarnaast wordt een lid toegevoegd dat regelt dat indien toepassing met terugwerkende kracht van de wijziging van artikel 7, eerste lid, ten nadele van de jongere zou zijn, dat gewijzigde artikel 7, eerste lid, voor die jongere pas per datum van de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, geldt.

Artikel II (wijziging van de Wet werk en bijstand)

Onderdeel A (artikel 12)

In artikel 12 van de WWB wordt verwezen naar de bijstandsnorm voor personen van 18, 19 of 20 jaar. Echter, vanaf inwerkingtreding van de WIJ hebben personen jonger dan 27 jaar geen recht meer op algemene bijstand (uitgezonderd de groep die onder het overgangsregime valt) en bestaat er dus ook geen bijstandsnorm meer voor deze groep. Om deze reden wordt in plaats van naar de toepasselijke bijstandsnorm, naar de inkomensvoorzieningsnorm op grond van de WIJ verwezen.

Onderdeel B (artikel 60)

In het huidige derde lid van artikel 60 is een verrekeningsbevoegdheid van het college opgenomen. Indien de persoon van wie op grond van artikel 58 of artikel 59 WWB teruggevorderd wordt algemene bijstand of een van de genoemde door de gemeente verstrekte uitkeringen ontvangt, kan het college de kosten die teruggevorderd moeten worden, direct verrekenen met die bijstand of die uitkeringen.

Hier dient aan te worden toegevoegd dat ook verrekend kan worden met een inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

Onderdeel C (artikel 78f)

In artikel 78f, tweede lid, wordt verwezen naar de normen, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 33 van de WIJ. Hier moet echter verwezen worden naar de normen, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 35 van de WIJ. Dit wordt hiermee gecorrigeerd.

Artikel III (wijziging van de Wet participatiebudget)

De verwijzing naar artikel 13, eerste lid, van de WIJ wordt toegevoegd aan artikel 3, vierde lid, van de Wet participatiebudget. Per abuis is dit niet gebeurd bij de totstandkoming van de WIJ. Met deze toevoeging wordt geregeld dat de regels uit de WIJ alleen gelden voor zover er een re-integratievoorziening wordt aangeboden aan een persoon die onder de doelgroep van de WIJ valt.

Artikel IV (Wijziging van Algemene wet bestuursrecht)

De bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat de zogenoemde negatieve lijst. Tegen besluiten op deze lijst staat geen beroep en bezwaar in de zin van de Awb open. Aan deze lijst worden artikelen van de WIJ toegevoegd die inhoudelijk overeenkomen met de artikelen uit de WWB die op de negatieve lijst staan. Het betreft besluiten van de voorzitter van gedeputeerde staten omtrent de verlening van onverwijlde bijstand (artikel 91, maar alleen met betrekking tot het daarin genoemde artikel 81 van de WWB), besluiten omtrent voorschotverlening (artikel 37) en besluiten omtrent verhaal (artikel 57).

Artikel V (Wijziging van de Beroepswet)

Indien een besluit is genomen op grond van een van de wettelijke voorschriften die op de bijlage van de Beroepswet staat, dient het hoger beroep tegen een uitspraak inzake zo’n besluit te worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aan deze bijlage wordt de WIJ toegevoegd.

Artikel VI (Wijziging van de Wet inburgering)

Onderdeel A (artikel 24)

Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen) (Kamerstukken II 2008/09, 31 791) wordt artikel 24b aan de Wet inburgering toegevoegd. In dat artikel zou moeten worden verwezen naar de WIJ. Dit is geregeld in artikel 84, onderdeel B, van de WIJ dat de Wet inburgering wijzigt. Er is daarbij van uitgegaan dat genoemd wetsvoorstel eerder in werking zou treden dan de WIJ. Dit blijkt niet het geval te zijn, waardoor de wijziging van artikel 24b van de Wet inburgering niet plaatsvindt met artikel 84, onderdeel B, van de WIJ. Bij deze wordt geregeld dat artikel 24b van de Wet inburgering op het moment dat genoemd wetsvoorstel in werking treedt, alsnog wordt gewijzigd.

Onderdeel B (artikel 37)

In artikel 37 van de Wet inburgering wordt een verwijzing naar de WIJ aangepast. In plaats van naar artikel 37 van de WIJ had naar artikel 41 verwezen moeten worden.

Artikel VII (Eenmalige aanpassing normen en percentage)

Op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zijn er normen, percentages en bedragen in dit wetsvoorstel die aanpassing behoeven in verband met herzieningen van onder meer het netto minimumloon tussen indiening van het wetsvoorstel en inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Het betreft de normen genoemd in het in artikel I, onderdeel E, voorgestelde artikel 28, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, en het percentage, genoemd in het in artikel I, onderdeel G, voorgestelde artikel 36, tweede lid,.

Artikel VIII (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)

Indien het voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning in werking treedt, zal de citeertitel «Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» vervangen worden door de «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten». Om deze reden wordt de verwijzing in artikel 47 van de WIJ hieraan aangepast.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Naar boven